Effatha.
UIT HET LEVJKN.
Een mooi boekske.
Een vraag beantwoord.
ZENDING.
Zeeland en de Zending in 1620.
Mozes voor Farao.
hier gaat, zoo zal het ook wel op andere plaat
sen z\jn. Menigmaal stonden de ouders ook
machteloos. Doch thans is dit anders. Laat
ieder er op letten. Door samenwerking kan er
nu iets verkregen worden.
Sommige jongelingen, wanneer zij in dienst
z\jn, schijnen te meenen, dat zjj wel buiten de
kerk kunnen, hoewel zjj thuis trouw meegin
gen, en later ook de gemeentelijke samenkom
sten bezoeken. Nu is de weg open om het hun
anders te leeren.
Waarlijk, er is veel reden voor de ouders
om een weinig meer zorg er aan te besteden.
Effatha is in nood. Er is tweeduizend gul
den te kort. Mag dit zoo blijven? Wie deze
noodige en gezegende inrichting kent zal zeg
gen neen, dit mag niet. Zij is de eenige
Christelijke school in ons land, waar doofstomme
kinderen opgevoed en onderwezen worden tot
nuttige leden voor de maatschappij en de kerk.
Jaren lang heeft zij dezen teederen en moeie-
lijken arbeid reeds mogen verrichten en de
Heere heeft dien arbeid gekroond met Zijn gunst.
Nu lijkt tweeduizend gulden veel. Maar het
kan er toch gemakkelijk komen. Uit honderd
plaatsen behoeft slechts elk een twintig gulden
te komen, en het is er. Nu dat kan toch. Als
de vrienden en vriendinnen het nriar weten,
dan zal het wel gaan ook. Daar twijfelen we
niet aan. Ook in onze provincie is er wel
belangstelling voor. Wie er iets voor missen
wil, kan het laten bezorgen bij den heer
J. Donner te Goes of bij ondergeteekende, die
zich gaarne willen belasten om het aan den
Penningmeester te bezorgen. Elke gave, hoe
klein ook, is welkom.
Wij zullen in Zeeuwsch Kerkblad meedee-
len, wat er ingekomen is.
Voor doofstomme kinderen, die reeds zooveel
ontberen moeten, heeft ieder wat over, inzon
derheid waar het te doen is om hen een op
voeding in den Naam van onzen eenigen
Heiland te geven.
Bouma.
Ik las dezer dagen een mooi boekske, waarop
ik hier even de aandacht wil vestigen, en waaruit
ik ook enkele stukjes wil overnemen. Het is
een boekje van den welbekenden en zoo aan
genaam schrijvende dr. H. M. van Nes, Hoog
leeraar vanwege de N. H. Kerk aan de Uni
versiteit te Leiden, 'k Heb onlangs ook met
groot genoegen zjjn levensbeschrijving van John
Wesley gelezen. Dr. van Nes was vroeger direc
teur van de Zendingsschool te Rotterdam thans
is hij kerkelijk hoogleeraar te Leiden, en als
zoodanig doceert hij ook Zendingsgeschiedenis.
Nu heeft deze professor in de Serie „Kerk en
Secte", die uitgegeven wordt door de Hollan-
dia-drukkerij te Baarn, een boekje geschreven
over De Protestantsche Zending. Het is niet groo-
ter dan 48 bladzijden, maar elke bladzijde is
haar geld waard. Wat dr. van Nes hier biedt
zijn geen Zendingsverhalen ook is het geen
volledige Zendingsgeschiedenis in vogelvlucht.
Het is veelmeer een karakteriseering van de
Protestantsche Zending. In een kort bestek ver
telt dr. van Nes op heldere en boeiende wijze
ons de mooiste en belangrijkste dingen van
het Zendingswerk.
Laat ik den lezers een paar proefjes mogen
voorzetten. De schrijver werpt allereerst de vraag
op, hoe het mogelijk is, dat in het tijdperk der
Hervorming, toen het geloofsleven zoo frisch
en krachtig was, zoo goed als in het geheel niet
aan de Zending gedacht werd. En dan geeft
hij dit antwoord „Wij achten dit raadsel geens
zins voldoende opgelost, zoo men ons wijst op
Luthers verwachting, dat het einde der wereld
geschiedenis weldra daar zou zijn en de Heere
zou wederkomen ook Paulus leefde in die ver
wachting en wendde toch al zijn kracht aan
om het Evangelie te brengen overal, waar hij
een geopende deur vond. Neen, wij achten veel
eer de oplossing ons hierin geboden, dat de
geopende deur, die toegang zou geven tot de
heidenwereld in den Hervormingstijd ontbrak.
Immers de Zeevaart was in de macht der Room-
sche mogendheden, Portugal en Spanje, en de
Zending was dan ook geheel in hunne handen.
Anders werd het, toen de Protestanten, Neder
land en Engeland en Denemarken, ter zee be
gonnen te heerschen, en daardoor met de hei
denen in aanraking kwamen, toen begon dan
ook de Protestantsche Zending. Het blijft de
eer van ons land, het allereerst met den Zen-
dingsarbeid begonnen te zijn." Of dit antwoord
de gestelde vraag genoegzaam tot oplossing
brengt, mag nog wel eenigszins worden betwij
feld, maar dat het een belangrijk feit aanwijst»
kan niet worden ontkend.
Van bladzijde 4 springen we over naar blad
zijde 22. Daar wijst de schrijver er op, hoe het
in onzen tijd volstrekt niet meer aan geopende
deuren ontbreekt. Doch nu hapert het weer
aan iets anders. Het ontbreekt tegenwoordig
haast nergens aan geopende deurenevenmin
aan hen, die begeeren daar binnen te treden
met de verkondiging der blijde boodschap. Maar
het ontbreekt overal aan geld. Ongetwijfeld,
veertig millioen is een aanzienlijk bedrag, maar
dit zinkt weg in het niet tegenover de uitgaven
b.v. voor genotmiddelen."
Nederland geeft jaarlijks, zoo vertelt dr. van
Nes, een half millioen-voor de Zending, maar
datzelfde Nederland geeft jaarlijks 59 millioen
uit voor sterken drank, 42 voor bier en wijn,
65 millioen voor tabak en sigaren. Zulke cijfers
maken beschaamd. Wat hebben wij voor ons
zeiven toch veel meer over, dan voor Gods Ko
ninkrijk.
Engeland staat in Zendingsijver bovenaan.
Dat geeft jaarlijks 60 ct. per hoofd Amerika
30 ct.Noorwegen 24 ct.Nederland 15 ct.
Zweden en Duitschland 12 ct.Denemarken
8,5 ct. „Vijftien cents per hoofd en per jaar:
veel is het niet, en toch is het veel meer dan
weinige jaren geleden. En het geld komt mee-
rendeels bijeen door kleine bijdragen, zoodat de
macht van het kleine hier schitterend blijkt."
Nu springen we over naar bladzijde 38. Daar
lezen we iets, dat ons bijzonder raakt. Dr. van
Nes bespreekt hier de bekende kwestie, welke
Zending de voorkeur verdientonder de Maho-
medanen of onder de Heidenen. Hij schrijft er
het volgende over. „Het is een onloochenbaar
feit, dat de heidenzending veel vruchtbaarder
is dan die onder de volgelingen van den profeet
van Allah. Nu doet zich het verschijnsel voor,
dat overal, waar de Islam verschijnt, krachtig
propaganda voor hem wordt gemaakt. Elke
Maleischehandelaar (d. i. een Mahomedaan) werft
tevens voor zijn godsdienst; alle kustplaatsen
zijn door deze handelaars bezet, en van uit de
kust maakt het Mohammedanisme zijne verove
ringstochten in het binnenland. Desendelingen
moeten den Islam voor svjnanders is gewoon
lijk hun zaak reeds verloren, vóór zij met hun
werk aanvangen. Daarom heeft men gezegd,
dat het heidendom met zijne witte velden om
te oogsten op dit oogenbük het terrein is,
waarop alle beschikbare krachten moeten ge
concentreerd worden." Ik vestig hierop de aan
dacht, ook met het oog op onze eigen Zeeuwsche
Zending. Dit is het kostelijke voordeel, dat
Bandjar Negara biedt: de Mohammedaansche
godsdienst vond er nog geen ingang. Ik begin,
hoe langer hoe meer te gelooven, dat God ons
daar een arbeidsveld aanwijst, temeer waar elke
andere deur voor ons gesloten wordt
En ten slotte lees ik met u de laatste blad
zijde van het mooie boekje van dr. van Nes.
Hij besluit aldus: „Wij brengen een eerbie
digen groet aan al de mannen, die zich hebben
opgemaakt om jegens de niet-christelijke vol
ken de taak der Christelijke gemeente te vol
voeren. Zij arbeiden in het zweet huns aan-
schijns, vaak onder ontbering, altjjd in moeite,
menigmaal in teleurstelling en mislukking,
toch ook met zegen, bron van rjjke vreugde.
Mission Passion, pleegt men in Duitschland
te zeggen. (Zending is lijden.) Maar evenzeer
kunnen wij zeggenZending is zegepraal.
Ik eindig met het woord, dat ik Dr. Lindsay
van Edinburgh hoorde spreken op het eeuw
feest van het Londensch Zendelinggenootschap
in 1895
„Onze Zendelingen stapelden overal in de
wereld de krachten des Evangelies op, en deze
hun arbeid doet ons denken aan het opblazen
van die geweldige onderzeesehe rotsen, welke
het voor de schepen zoo moeilijk maakten om
de haven van New-York binnen te komen.
Het congres besloot een groote som beschik
baar te stellen voor het uit den weg ruimen
van deze hindernis. Ingenieurs begonnen in
alle richtingen mijnen te boren, doch niemand
zag iets van hun werk, en het congres moest
telkens weer geld toestaan. Eindelijk werd ge
zegd, dat alles gereed was. Overal waren gaten
in de rotsen geboordde gaten waren met
dynamiet gevuld, met elkander door koperdraad
verbonden, ten slotte met den wal in verbin
ding gebracht. De aanzienlijksten van New-
York waren samengekomen met de voor
naamste ingenieurs. Op een gegeven oogenblik
drukte het elfjarig dochtertje van den Gouver
neur op een knopje, een zee van water verhief
zich daarbuiten en Hell Gate bestond niet meer.
Zoo zijn de Zendelingen bezig overal mijnen
te boren in de heidenwereld en ze te vullen
met Evangeliekracht; op Gods tijd zal deze
kracht, deze dynamiet, gelijk het Grieksche
woord luidt, haar werk doen. Door wien het
zjjn zal, weet ik niet. Naar de les der geschie
denis geen groot zendeling, geen beroemd in-
landsch leider. Maar een, wiens hart is als het
hart van een klein kind. De electrische vonk
van Gods Heiligen Geest zal vliegen langs de
draden, en het heidendom zal niet meer zijn.""
Ik maak van deze gelegenheid ook gebruik
de aandacht van onze Zendingsvrienden te ves
tigen op het boek van ds. Schroder„Kennen
doet liefhebben", uitgegeven bij Callenbach te
Nijkerk. Daar staat ook veel moois in. Dr. van
Ne3 zegt: het hapert tegenwoordig niet aan
geopende deuren, maar aan geld. Ik ben zoo
vrij hierin eenigszins met hem van gevoelen
te verschillen. Geld is er genoeg. Zie maar
naar de reusachtige sommen, die men over heeft
voor weelde en genot. Maar het hapert velen
aan liefde voor de Zending, d. w. z. voor de
uitbreiding van het Koninkrijk Gods. Als er
liefde is, dan offert zelfs de armste weduwe
nog haar penningske. Ik ken er schoone voor
beelden van uit mijn eigen omgeving.
Een broeder-ouderling vraagt, wat dit jaar
gedaan moet worden met de Pinkster-collecte.
Hij vraagt dit, omdat wij, zoo de Heere wil,
tot eigen Zending zullen overgaan en dus onze
Zeeuwsche Zendiugskas wat noodig zal hebben.
Ik antwoord dezen broeder: Dit jaar gaat de
Pinkstercollecte nog naar het oude adres, naar
den heer de Moen te Doesburgmaar daarna
komt ze in de kas van de Zendende kerk.
Al het andere geld mag men zelf bewaren,
of naar mij sturen.
En mag ik nu ook een vraag doen Daar
zijn tal van kerken, die mij nog nooit iets
zonden, maar blijkbaar zelf hun schatten be
waarden. Daar is ook niets tegen. Maar nu zou
het voor de deputaten der Zending niet on
dienstig zijn eens te weten, hoeveel geld erop
dit oogenblik voorhanden is. Let wel, men
behoeft het geld niet op te zendenals men
maar zegt, hoeveel men heeft verzameld. Kwaad
kan men met deze openhartigheid niet, want
men blijft heer en meester over het opgelegde.
Het is alleen maar met het doel, dat de depu
taten eenigszins kunnen nagaan met welk ka
pitaal we kunnen beginnen. Ik hoop, dat ik
nu ook een antwoord ontvang, gelijk ik zelf
niemand, voor zoover ik mij herinner, onbe
antwoord liet. Laman.
Broeder S. Louwerse te Oostkapelle was zoo
vriendelijk mij ter leen te geven de „Acta
Synodalia of gearresteerde Kerken-Ordeningen
van Zeelandt van de jaren 1591, 1620 en 1638
uitgegeven ingevolge de Resolutie van ^de
Edele Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden
van Zeelandt, van den 13 Februari 1755."
Genoemde Broeder had toch in de Acta-
Synodalia van de Synode in 1620 te Goes ge
houden het volgende besluit inzake de Zending
gevonden, 't welk wij om de curiositeit en be
langrijkheid opnemen.
Alzoo men bevindt, dat den |loop des
Heyligen Evangely weinigh voortgangh
heeft, onder de Heydenen in Oost-Indiën
Zoo is bij den Synode besloten aen de
Edele Mogende Heeren Staten van Zee
land te versoekendattet Hare Hare Ed:
Mog believe, in deze gelegentheyt des
tyts, (op welke vernieuwinge van Octroy,
voor de Compagnie van Oost-Indiën zal
werden versoght,) te ordonneren den Ka-
meren der Bewinthebberen, datter midde
len geschaft werden om een merckelyck
getal van Studenten in de Theologie, tot
dienste van de voorsz. Landen te onder
houden, ende dezelve tot dien eynde, te
voren in de Maleysche Tale te laten onder-
wijsenmitsgaders in het Prediken des
Goddelycken Woordts, ende Regeeringe
der Kercken te doen oeffenen, op dat sy
alzoo tot alle deelen hares Ampts moghten
te bequamer zijn ende overmits zulcx niet
zoo haest en zal konnen in 't werck ge-
stelt worden, zal het goet zijn, dat de
respectieve Klassen ondertusschen arbey-
den, eenige Predikanten (in actuëlen Dienst
zijnde,) te bewegen, om in den Lande
voornoemt, sigh te laten gebruiken, op
redelycke Conditiën aengesien ooek door
de ongesehiktheyt der gener, die derwaerts
dagelycks worden gesonden, zoo vele wordt
omgeworpen, als men by na met Prediken
kan bouwen, dienen de Kameren der Be
winthebberen vermaent te worden, daer in
zoo veel mogelyck is te voorsien stellende
tot dian eynde, Godtvreesende ende ge
schikte Persoonen tot Commysen, op dat
alzoo door den goeden Wandel van Onse
Natie, aldaer de Leere der Waerheyt ver-
ciert; ende de ongeloovige Heydenen, te
Christo moghten gewonnen werdenWert
oock tot bevoorderinge van dezen goet-
gevonden, dat de Predikanten in de Ste
den daer zulcx dienstelyck moghte geoor-
deelt zijn, in hare Predicatien, de Ge-
meynte aenwysen, den grooten Dienst die
ter eeren Godts, ende bevoorderinge der
Saligheyt der armer blinder Menschen, in
de voorgemelde Landen te doen is: Ten
eynde, dat oock daer door de vrome Chris
tenen zouden mogen aengeweckt ende be-
weeght werden, sigh tot eenige Ampten
aldaer te laton gebruyken gelyck sy oock
in hare openbare Gebeden, Godt zullen
bidden, Synen Zegen over den Dienst des
Heyligen Euangely aldaer, tot verligh-
tinge ende bekeeringe der ongeloovigen te
streeken.
Uit dit belangrijk besluit blijkt o.a.
1. Dat vóór bijna 300 jaren Zeeland haar
roeping inzake de Zending reeds verstond, maar
het bij besluiten liethet doen van daden liet
ze aan de „Kameren der Bewinthebberen" over.
2. Dat de Kerken toen van oordeel waren,
dat het gewenscht was studenten een bepaalde
opleiding te geven voor Zendeling, en predi
kanten in dienst slechts te zenden bij gebrek
aan de eerstgenoemden.
3. Dat ook toen beseft werd hoeveel kwaad
aan de Zending en het Koninkrijk Gods werd
aangedaan door ongeloovige ambtenarendeze
werden hierom zelfs van „ongeschiktheid" be
schuldigd en de overheid werd geacht tot
roeping te hebben „Godvreezende Personen tot
Commysen" aan te stellen.
4. Dat ook de Predikanten in de steden
(van de dorpen wordt niet gesproken 1) een
roeping in dezen hebben, waarmede wij 't na
tuurlijk van harte eens zijn wij willen echter
de Predikanten op de dorpen niet buiten
sluiten J. D. Wielenga.
MOZEH.
Eindelijk had Mozes toegegeven. Hij had
Midian verlaten en was naar Egypte gegaan.
De Heere had het wel met hem gemaakt. Zijn
broeder Aaron was hem tegemoet gekomen en
nu staat hij voor Egypte's machtigen koning
om den eisch van den Koning der Koningen
over te brengenLaat mijn volk trekken, dat
het mij diene in de woestijn.
Laat mijn volk trekken in de woestijn gedu
rende enkele dagen. Was dat wel de eigen
lijke bedoeling? Als Farao het had toegestaan,
zou Israël dan heimelijk ontvloden zijn Was
dit geene poging tot bedrog? „Men houde in
't oog dat God zelf Farao met rechtsmacht over
de Israëlieten bekleed had. Is God de Vader,
en Israël het kind, Farao kunnen wij vergelij
ken bij den knecht onder wiens macht de va
der het kind voor een wijle gesteld had. Van
daar neemt God Israël niet zonder meer weg
uit Egypte immers eerbiedigt Hij steeds Zijne
eigene beschikkingen. Ware Farao thans iemand
geweest die God ook werkelijk als Israëls hoogste
souverein beschouwde en zelf slechts Diens
dienaar wilde zijn, zoo zou de Heere hem voor
zeker terstond Zijn laatste oogmerk met Israël
bekend hebben gemaakt, door hem te bevelen
het volk naar Kanaan te laten trekken. Maar
zoo een is Farao niet. Integendeel merkt hij
zichzelf als Israëls hoogste souverein aan hij
vergeet dat hij slechts de knecht is wien de
vader het kind toe betrouwde, 't Is met deze
verkeerdheid zijns harten dat God rekening
houdt, als Hij, wel verre van hem te zeggen
dat Hb bezig is Israël voor goed aan zijn macht
te ontrukken, er zich toe bepaalt, om hem te
bevelen, dat hij het volk drie dagreizen ver de
woestijn intrekken late, om Hem een feest te
vieren. Exodus 5 1. Billijker eisch kan niet
worden gedaan. Door dien eisch af te wijzen,
bezondigt hij zich dermate tegen den vader,
dat hem alle recht op 't kind ontnomen worden
moet. Wie is Jehova, dat ik zijne stem gehoor
zamen zou Ik ken Jehova niet 1 zoo luidt zijn
antwoord," aldus Ds. van Andel in zijn „ge
wijde geschiedenis."
Als Mozes uit Gods naam geëischt had Israël
voor goed te laten trekken, had hij niet mogen
weigeren. Weigert hij nu zelfs dezen lichten
eisch, weigert hij Jehova te erkennen, welnu,
dan zal de Heere hem doen zien en voelen wie
Jehova is.
De strijd is voortaan een strijd niet in de
eerste plaats om de rechten van de menschen,
maar een pleidooi voor de rechten Gods en het
recht der menschen om God te dienen.
Farao maakte misbruik van 't recht hem door
God gegeven. Alle recht van menschen over
menschen is een gegeven recht.
Een ieder onzer zie wel hoe hij het gebruikt.
Hoe wij met dienstboden en arbeiders hande
len. Van nature zijn wij allen van gelijke rechten
tegenover elkander en met geen recht tegen
over God. Een hooge toon past niemand. Alle
misbruik van recht is schuld voor God. Elke
strijd tegen maatschappelijke misstanden (wer
kelijk bestaande) is een strijd voor het recht
Gods.
Waar Farao zich tegen God verzet, zal hjj