Voor Kinderen. Gedenksteen Ds. A. Littooij. Tentoonstellingen. Jerobeams zieke kind. Soemba. De Zending en onze Jongelingen. gevangenis heeft hy de gevangenen gewezen op Hem, die gekomen is, om de banden der zonde te verbreken. Voor zoovele ontslagen gevangenen is hij een vaderlijke vriend en raadsman gebleven, na hen op de een of andere wijze aan een werkkring geholpen te hebben". „Ook vernemen wij", zoo volgt er nog, „dat die man van karakter stervende wilde, dat men hem eenige verzen van Ps. 16 voorlas. Hij wist wat h\j wilde. De Heere was en bleef het deel zijner erve en Hij zou niet toelaten, dat Zijn heilige de verderving zag". Welk een voorrecht is het zoo tijdens het leven te mogen werken en zoo te mogen ster ven. Voor u en mij zij het een aansporing om te doen wat onze hand vindt en om met den Apostel te kunnen zeggen: het leven is mij Christus en het sterven gewin. Bouma. De arbeid der commissie, welke pogingen in het werk stelde een gedenksteen geplaatst te zien op het graf van wijlen Ds. A. Littooij, spoedt teneinde. Alleen rest nog den gedenk steen aan de familie over te dragen. Zoo de Heere wil zal deze overdracht plaats hebben a.s. Vrijdag 15 April, des namiddags ten 2 ure, op de algemeene begraafplaats te Middelburg. Terwille van vrienden en belangstellenden, die gaarne bij deze plechtigheid tegenwoordig zouden willen zijn, wordt deze mededeeling gedaan. UIT HET LEVJKN. Dezer dagen ontving ik van broeder Die-en-die te Daar-en-daar het volgende briefje. WelEerw. Heer! Mag ik zoo vry zijn het volgende onder uwe aandacht te brengen, in de hoop, dat ge er een woordje aan zult willen wijden in „Zeeuwsch Kerkblad". Ie. Behoort het tentoonstellingswezen tot een gewoon wereldsch vermaak, of moet het nog worden beschouwd als een prikkel tot meerdere inspanning der menschelijke ontwikkeling 2e. Is het een Christen geoorloofd het ten toonstellingswezen te steunen, daar toch voor hen geldt: „al wat gij doet, doet het al ter eere Gods", wat van tentoonstellingen, waar meest altijd de wereldschgezindheid den toon aangeeft, bezwaarlijk gezegd kan worden? 3e. Hierbij heb ik o. a. ook het oog op land bouwtentoonstellingen. Zit er voor een Christen geen gevaar in daaraan mee te doen, o. a. wat betreft het tentoonstellen van zijn vee, wat zoo licht den hoogmoed en y delheid kan streelen 4e. Sommige Christenen zijn van meening, dat het steunen en bezoeken der tentoonstelling zondig is, omdat men daardoor het kwaad be vordert, terwijl er door hen een ernstig protest diende op te gaan tegen het al meer en meer in zwang komen van allerlei tentoonstellingen. In hoeverre zouden ze hierin gelijk hebben Met heilbede en broedergroete, Die-en-Die. Hier hebben we weer een van die talloos velé vragen omtrent de dingen, die een Christen geoorloofd zijn of niet, Konden we nu met Gods Woord in de hand maar zeggenja, het mag! of neen, het mag nietdan was het gemak- Ook tegenwoordig liggen verscheidene lieve kinderen ziek op hun bedje. De een door griep, de ander door longontsteking, de derde door borstaandoening of een andere ziekte. Het is dan een groot voorrecht, als na eeni- gen tyd van zwakte en lijden, eindelijk beter schap mag intreden. Dan is er blijdschap en verheuging by het kind en bij de ouders, en als het goed is, ook dankbaarheid in het hart, jegens God den Heere, die ziek maakt, doch ook weer geneest. Maar er is toch nog grooter voorrecht. En dat is, als het lieve, zieke kind zich gewillig en vertrouwend aan God overgeeft. Dan kan zoo'n zieke lieveling al is het nog jong, toch wel iets verstaan, van wat er in het psalm versje staat Geen vader sloeg met grooter mededoogen Op 't teeder kroost ooit zijn ontfermende oogen, Dan Israels God, op ieder die Hem vreest. En als vader, of moeder of een ander dan met zoo'n ziek kind spreekt over den lieven Heere Jezus, en als zij dan samen eens bidden tot den trouwen Yerbonds-God, dan kan zoo'n kind wel gelukkig wezen, al mag het den heelen kelijk. Als iemand vraagtmag ik stelen Dan z\jn we terstond met het antwoord klaar en wijzen hem op het achtste gebod. Als iemand vraagt: mag ik echtbreken? dan zijn we ook niet in onzekerheid wat we antwoorden zullen. Maar bovenstaande vragen zijn niet metjalof neen zonder meer te beantwoorden. Als iemand zegtga maar gerust naar tentoonstellingen toe en doe er maar gerust aan mededan trekken we hem even aan zijn jas en voegen hem toe Zacht watwees een beetje voorzichtigMaar als iemand ook omgekeerd zegt: doe, zoo lief als u uwer ziele zaligheid is, toch in het aller minst aan geen tentoonstelling mee dan bren gen we hem ook even tot staan, en zeggen bedaard, bedaard wees niet te haastig met uwen banvloek uit te spreken. Het is wel eigenaardig, dat de vraag gedaan wordt aan mij, die, zoover ik mij herinneren kan, nog nooit een tentoonstelling bezocht heb. Ik beken, dat ik in dit opzicht, en mis schien nog wel in meer, met mijn tijd niet ben medegegaan. Maar het is toch heusch waar: ik heb nog nooit een tentoonstelling be zocht, nog veel minder meegeholpen er een te houden. Ja toch, als ik goed bedenk, dan ben ik een jaar of vijf en twintig geleden eens een half uurtje geweest op een zeer onschul dig tentoonstellinkje van fruit. Daar waren de heerlijkste peren, die ik ooit gezien heb. En peren, neen, ik geloof niet, dat er in de we reld iets heerlijkers is. Yoor een mandje met peren, wel te verstaan van die sappige hand peren, ben ik altyd dankbaar. En van daar zeker ook het feit, dat ik die eene tentoon stelling eens bezocht heb. Maar meer weet ik niet, dat ik ooit aan deze dingen heb meegedaan. Ik ben dus geen des kundige. Wat ik wèl gedaan heb, want ik wil niets verbergen, ik heb wel zeer dikwijls staan kijken voor de ramen van mooie winkels, waar de kooplui bun mooiste artikelen ten toonstellen; ik heb wel gewandeld langs de kramen van de weekmarkt en vooral langs de boekenstalletjesik heb wel gedwaald door de zalen van onze talrijke, Nederlandsehe muse ums ik heb wel mijn blik doen wijden over de pracht van parken en bloemhoven. En in zooverre moet ik ook weer bekennen, dat ik op het gebied van tentoonstellingen geen vreem deling ben. Ja, ik heb zelf ook wel eens een tentoonstelling gehouden. Het was in de jaren, dat ik nog teekeningen maaktedan heb ik in den huiselijken kring mijn landschapjes en portretten aan den wand voor anderen tentoon gesteld. Of ik met dit alles gezondigd heb Het kan wel z\jn. Wat doen wij, dat niet met zonde besmet is Wie stond er ooit voor een win kelkast, en dat hij niet werd een overtreder van het tiende gebod Wie liet het moois, dat hij gemaakt had ooit zien, zonder dat er een tikje hoogmoed bij kwam kijken Ik zou het waarlijk niet durven zeggen, dat wij mensehen ons werk, de vruchten van onzen arbeid, niet ten toon mogen stellen. Laat uw licht schijnen voor de menschen zegt de Schrift; en dit is ook van toepassing op het licht van onze menschelijke kennis, van onze kunstvaar digheid, van ,onzen noesten vlijt. God geeft ons geen gaven en talenten om ze onder een koorn- maat te bedekken. Maar als wij ons licht laten schijnen, dan moet dit zijn, opdat Gods naam er in ver dag niet van het bed. Maar zoo mooi is het altijd niet. Het kind kan ook wel bedroefd of ontevreden zijn, en het kan ook wel wezen, dat het kind niet bidt en de ouders ook niet. En dat is nog veel erger, dan de ziekte zelf. Het bybelsch verhaal, dat in 1 Kon. 14 staat, is van een vader en een moeder en van een ziek kind, een jongetje. Zij woonden in een prachtig huishet koninklijk paleis in de sehoone stad Thirza. De vader heette Jerobeam en was de goddelooze koning van Israël. De jongen heette Abia en bovendien staat er van den lieven zieke dit.heerlijk getuigenis: dat er iets goeds voor den Heere in hem was. Die zieke Abia werd minder, [en welhaast lag hij op sterven. Dit maakte toen denrvader Jerobeam weer vroom. Hy wilde bij den God Israels weer hulp zoeken. En zoo dacht hij weer aan den ouden profeet Ahia, die hem eens geprofeteerd had, dat hij koning zou worden. Er moest maar iemand naar dien ou den profeet toe. Die zou wel weten of de zieke kroonprins weer beter worden zou. Maar wie moest nu naar den profeet Ahia, die te Silo woonde, henengaan Jerobeam durfde zelf niet. Zjjn geweten beschuldigde hem, dat hij de gouden kalveren had opgericht te Dan en te Bethel. Als de profeet vernam, dat het zieke kind een kind van Jerobeam was, dan zou hij, zoo dacht de koning, anders niet dan dood en graf voorspellen. heerlijkt wordt, en niet opdat onze hoogmoed worde gestreeld. Dat ben ik met den brief schrijver eens. En ik geloof, dat dit doel bij de meeste menschen niet voorzit. Wij hebben allen onze eere lief boven de eere Godsen zelfs na ontvangen genade heeft ook de Chris ten altijd nog te strijden tegen dat zoeken van eigen eere boven of naast de eere Gods. Wilt ge wel gelooven, dat ook de meest godvree zen de leeraars 's Zondags op den kansel daar mede nog te worstelen hebben Het is er hun zoo oprecht om te doen om de groote werken Gods te vertellen, maar toch we hooren het zoo graag, dat de menschen vinden, dat we mooi gepreekt hebben. Zullen we daarom ophouden met preeken Zullen we, wie we ook zijn en wat we ook arbeiden, de vruchten van onzen arbeid weg moffelen, omdat we gevoelen, dat de zuivere liefde tot de eere Gods ons nog maar al te zeer ontbreekt? De briefschrijver vraagt, of er geen gevaar in ligt voor een Christen om mee te doen aan tentoonstellingen Ik antwoord jaMaar ik voeg er bijheel het leven van een Christen in deze wereld is een bestendig gevaar. Wij komen van uur tot uur op de eene of andere wijze met de wereld in aanraking, en in die aanraking ligt altijd gevaar. Om dat gevaar te ontkomen zouden we uit de wereld moeten uitgaan. Maar God liet ons in de we reld en Hij gaf ons het gebodom ons zeiven rein te bewaren van hare besmetting. Ik weet, dat het punt, 't welk wij bespreken, een moeilijk punt is. Dat is het groote pro bleem, waarvoor God ons geplaatst heeftin de wereld te verkeeren, en toch niet als de wereld te leven. Dat is juist onze strijd. We zouden hierover kolommen kunnen vul len. Doch we keeren nog even tot het punt in kwestie terug. Zooals ik zeide, heb ik mij weinig of niet met tentoonstellingen ingelaten niet omdat ik ze als zoodanig veroordeel, maar meer, om hetgeen er altijd bij komt. Tentoon stellingen zijn in den regel heele of halve ker missen. Er is zooveel aan verbonden, wat voor ons contrabande is. En nu vind ik, dat ten slotte ieder tusschen God en zijn ziel uit moet maken, of hij er deel aan kan nemen. Het is met deze dingen, gelijk het is met de kermis. Oorspronkelijk is de kermis een jaarmarkt. Waarom mogen we wel een weekmarkt, maar niet een jaarmarkt bezoeken Antwoordom hetgeen er bij gekomen isde hoofdzaak is bijzaak geworden. En ik vrees, dat het ook met vele tentoontstellingen niet heel veel an ders isindien ik verkeerd zie, dan geef ik mijn gedachten gauw voor beter. Den Christen dreigen twee gevaren. Het eerste gevaar is: dat hij zich zoo ver mogelijk uit de wereld terugtrekt en met een boekje in een hoekje gaat schuilen. Het tweede gevaar isdat hij zoo ver mogelijk met de wereld meegaat en der wereld gelijkvormig wordt. De veilige weg wordt ons o. a. geteekend door Paulus in 1 Cor. 5 9, 10 en 11. Laman. ZEIDOO. Als er één van onze Zendingsterreinen veel belooft dan is het Soemba. 't Is alsof het woord gesproken is„Ontwaak, Noordewind en kom, gij Zuidenwind doorwaai mjjnen hof, dat zijn specerijen uitvloeien!" Neen, de vrucht ruischt Daarom zegt Jerobeam tot zijn vrouw „Gij moet er heen gaan. Yerkleed u als een gewone burgervrouw en neem ook slechts een gewoon geschenkje mee. De profeet moet niet merken, dat de koningin tot hem komt. Misschien dat hij dan nog voor ons kind het leven profe teert". De koningin moest maar gezegd hebben „Dat mag niet, dat zou wezen Gods profeet bedriegen". Doch de koningin volbracht dit sluwe stuk. Zij kleedt zich als een burger juffer, neemt een paar brooden, wat fijn gebak en een kruik honing mee, en gaat naar den profeet Ahia te Silo, wiens oogen stijf stonden van wege zijn ouderdom. Maar dat bekomt de koningin slecht. Want de Heere had den profeet gezegd „Zie, Jero beams huisvrouw komt tot u, en het zal zijn, als zij inkomt, dat zij zich vreemd aanstellen zal. En het geschiedde, als Ahia hoorde het geruisch harer voeten, toen zij ter deure in kwam, dat hfi zeide: „Kom in, gij huisvrouw van Jerobeam, waarom stelt ge u dus vreemd aan. Ik heb een harde boodschap tot u. Ga heen, zeg tot Jerobeam„Zoo zegt de Heere, gij hebt kwaad gedaan, gij hebt Mij achter uwen rug geworpendaarom zie, Ik zal kwaad over het huis van Jerobeam bren gen die in de stad sterft, zullen de honden eten, en die in het veld sterft, zullen de vo gelen des hemels eten. Voorts zeide de profeet tot de koninginMaak er nog niet als de Libanon. Maar het is alsof vooral in het, tot dusver grootendeels onbekende, Westelijk deel van dit eiland de velden wit zijn om te oogsten. Daarom hebben de Zen delingen ds. de Bruijn, Colenbrander en Wie- lenga de wenschelijkheid uitgesproken van het zenden van een vierden Zendeling, en wel naar West-Soemba. Ziet, hoe de Zendingsliefde in onze drie Noordelijke provincie's Groningen, Drenthe en Overijsel, bloeit en groeit. Is het voor ons niet om jaloersch op te worden De vorige week deelden toch de bladen mee, dat de Soemba-Zendingsdeputaten de 3 particuliere Synoden der genoemde provincie's adviseerden een vierden Zendeling te beroepen. Eigenlijk, stond er: een tweeden Zendeling naar West-Soemba. Ds. de Bruijn werkt toch in het Noord-Oosten, ds. Colenbrander in het Zuid-Oosten van het eiland. Ds. D. K. Wie- lenga is de eerste Zendeling van het Westen. Zijn woonplaats, Pajeti, ligt in het midden des lands. Maar zijn Zendingsreizen (zie het Zen dingstijdschrift de Macedoniër) strekken zich naar het Westen uit. En nu zal een tweede weldra volgen. Im mers, het is niet te verwachten dat de parti culiere Synode's het verzoek der deputaten zullen afwijzen. Ik wil het wel bekennen: ik ben jaloersch want wat lof van Zeeland er moge worden rondgebazuind, zeker niet, dat de Zendingsliefde kookhitte bereikt heeft. En daar in 't Noorden van ons land borrelt het in den Zendingsketel O Zeeland, als gij uw Zendingsliefde (en die ontbreekt toch niet geheelniet meer gaat toonenzal de schade, vooral de geestelijke schade op uw eigen hoofd neerkomen. Niet straffeloos wordt het bevel weerstaan, het bevel van onzen Koning. „Predikt het Evan gelie aan alle creaturen 1" Gelijk Elia's jongen mogen wij aan onzen Zeeuwsehen Zendingshemel een wolkje zien als eens mans hand, ja nog grooter. En wfi hooren toch het geruisch van een gang in de toppen der moerbeziënboomen in onzen Zeeuw- schen Zendingshof. Neen, en de Naam des Heeren zfj er voor geloofd, God laat ons niet los, en werkt met Zijn Geest in de harten. Hpt verslag van den Bondsdag onzer jonge lingen, te Bergen op Zoom met Paaschdag ge houden, spreekt ervan. Immers, een der sprekers had in te leiden het onderwerp „De Geref. Jongel. Ver. en de Zending". Ook onder onze jongelingen wordt steeds meer gevoeld de drang tot Zending. Op hun vergaderingen willen zij het hunne in deze doen. De eigenlijke Zendingsarbeid, de heer Bastmefier betoogde het terecht, ligt niet op den weg der vereeniging, maar der Kerk. De jongelingsvereeniging vermeerdere de kennis der Zending. En dit staat vast: deze kennis verbergt liefde in haar schoot. God zegene onze vereenigingen ook in dezen arbeid. Ach, de meeste Geref. menschen weten nog zoo weinig van de Zending af. (Leest maar eens de brieven naar Antiochië in de nummers Pebr. en Maart van ons Zendingsblad). Is het dan wonder dat de liefde kwijnt? En daar om, jongelingen, helpt mede aan het Gode u op en ga naar uw huis. En zoodra uw voeten wederom in de stad zullen gekomen zijn, zoo zal uw kind sterven. En dit kind alleen zal in een eerlijk graf begraven worden. Zoo nam de Heere den jongen kroonprins, Abia tot zich, om hem veel kwade dagen te besparen, want in hem was wat goeds gevonden voor den Heere. Leeren Geen vader sloeg met grooter mededoogen Op 't teeder kroost ooit zijn ontfermende oogen Dan Isrels Heer op ieder, die Hem vreest. Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van [krachten. En dat wij stof van jongs aan zijn geweest. Ps. 103. Vragen1. Hoe heette de oudste zoon van Jerobeam 2. Tot wien wilde de koning zenden, toen zjjn kind ziek werd 3. Waarom ging hij zelf niet 4. Wie zond hij nu 5. Wilde de koningin wel 6. Hoe verkleedde zij zich 7. Kon zij den profeet bedriegen 8. Wie had hem gewaarschuwd? 9. Wat boodschap had Ahia? 10. Waarom nam God het jongske tot zich? Friesch Kerkblad).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 2