Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie van: Ds. L. BOOIA en Os. H. W. LAHAN. 7e Jaargang. Vrijdag 8 April 1910. No, 42 Drukker-OitgeYer UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS A. D. LITTOOIJ Az PRIJS DER ADYERTENTIEN Hozea XIII 14b. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Booma per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. BET ZEGELIED OVER DEN DOOD. O dood, waar zijn uw pestilentiën? Hel, waar is uw verderf? Of het uitsluitend in myn gevoel lag of dat het inderdaad zoo was, durf ik niet met zeker heid zeggen, maar ik meende, dat de zware klokken van den Emlichheimer toren nooit voller en schooner klank hadden dan op den stillen Zaterdag voor Pascha. Het kon daar zoo uit lokkend zijn in dien tijd. De natuur was uit haar langen winterslaap ontwaakt. Over de velden lag het frissche groene kleed. Aan de takken der boomen begonnen de knoppen te zwellen en het teedere blad maakte zich vrjj. De zangvogels lieten zich hooren en men luis terde onwillekeurig naar hun melodieus lentelied. Ook de bloemen begonnen reeds kleur aan tuinen en velden te geven. Ja, over de gansche streek ging een adem des nieuwen levens. Bo vendien kon het er zoo echt rustig zijn en alles stemde tot stille aandacht. En als dan de klok ken hunne zuivere tonen over de omgeving deden hooren, dan vereenigde zich alles om ons voor het naderend feest voor te bereiden en ons in den geest te verplaatsen naar den hof van Jozef, waar het lichaam van den dierbaren Hei land eens in een nieuw graf lag. De zware zegels door den grooten raad aan den steen gehecht en de vaste tred der soldaten, welke de groeve bewaakten, behoefden ons niet meer te veront rusten, want wij wisten, dat de dood den Vorst des levens niet heeft kunnen houden. Welk een schoone dag is die van het Paasch- feest. Reeds eeuwen van te voren zong het volk des ouden verbonds: Dit is de dag de roem der dagen Dien lsrëls God geheiligd heeft. Laat ons verheugd van zorg ontslagen Hem roemen, die ons blijdschap geeft en het zag vooruit en zweefde als op de vleu gelen des geloofs naar den tyd, waarop God den dood verslinden zou tot overwinning. Ja, zoo vast was hun vertrouwen, dat zij reeds den moed hadden om den koning der verschrikking te tarten en uit te roepenO dood, waar zijn uwe pestilentiën, Hel waar is uw verderf Hoe is 't mogelijk, dat zy op zoo stouten toon dorsten spreken? Wisten zij dan niet, over welke ge duchte macht de dood beschikken kon Waren zij onkundig van devreeselyke legioenen, welke voor hem streden Om dit te kunnen gelooven zouden wy ons oog moeten sluiten voor het helderst licht, want er wordt me-lding gemaakt van de pestilentiën, welke onder de heerschappij van den dood staan en van het verderf, dat de hel aanricht. Zij kenden derhalve de ontzettende verwoesting, welke deze beide vijandige machten konden teweegbrengen. Meermalen hadden die pestilentiën op Israëls erve gewoed en in enkele dagen hadden zij duizenden weggemaaid. Aan ieder was het glashelder gebleken, dat kracht, noch kennis tegen deze vijanden waren opge wassen en dat schoonheid noch bevalligheid ontzien werden. O, zij verstonden het wel, dat het graf zijn sloopingswerk voortzette en nooit zeide het is genoeg. Verre moet bijgevolg van ons het vermoeden blijven, dat zy geen oog hadden voor het doodend geweld van den on- verbiddelyken koning welke het leven der menschenkinderen afsnijdt als de wijngaardenier de rijpe trossen in den herfst. Maar nu is dit het wonderlijkst, dat gy staande op de graven van voorgeslachten, ter wijl zy rondom zich de verderfelijke uitwer king van den dood elk oogenblik aanschouw den, geenszins vreesden. Onversaagd zagen zy die afschrikwekkende gestalte in het strakke gelaat en zonder eenigen angst vroegen zy O dood, waar zyn uwe pestilentiën, o hel, waar is uw verderf? Geen oogenblik werden zy verontrust door het denkbeld, dat iemand tot hen zou zeggen Wel gy vraagt aan den dood naar zijn macht en aan de hel naar haar verderf, doch ziet gy dan niet, dat er aller- wege sporen zijn, welke u prediken, dat hun machten schier onbegrensd zyn, wyl hun de treurige werkelijkheid niet ontgaan was. Over die donkere en ontmoedigende werklykheid was voor hen verrezen het licht der belofte, waarbij zy aanschouwden dat er een Sterkere was, die eens aan dood en graf ontnemen zou elke heerschappij en zy verheugden zich daar over met een heerlijke en onuitsprekelijke vreugde. Het is de zegezang over dood en graf, welke van geslacht tot geslacht de vyanden dreigend in de ooren geklonken heeft en die hen nog meer heeft verbitterd, zoodat, toen de Held uit Juda's stam gekomen was, zy niets ontzien hebben en het uiterste gewaagd om Hem te vellen en in hun geweld te krijgen. Wy weten, welke duisternis en welke droefheid gekomen is over de geloovigen op den dag, waarop Jezus gestorven is, want zy dachten waarlijk, dat er nu geen verwachting meer was* Hun mond was gesloten en er kwam geen lied meer van hun lippen. Al hun kracht en al hun moed waren vergaan. Zy meenden, dat hun Meester sterker was dan de dood en daarvoor hadden zy stevige gronden, want had Hij niet het doehterke van Jaïrus, den jongeling van Naïn en zelfs Lazarus uit de macht van den dood en aan het geweld van het graf verlost en ontrukt. Daarom hoopten zy, dat Hy den strijd zou kunnen volhouden, doch zy waren diep teleurgesteld, nu Hy zelf gestorven en zyn lichaam begraven was. Was het dus vreemd, dat er klachten en geen triumphkreten uit hun mond gehoord werden. Dit duurde evenwel niet lang, want op den derden morgen verliet Hy weder het graf als de overwinnaar van den dood. Geen band was zoo sterk, welke Hem kon houden, geen boei zoo vast, welke Hem beletten kon over eiken tegenstand te overwin nen. Waarlijk, de verwachting der oude ge loovigen was niet vergaan en de hope der ellen- digen niet beschaamd. Het Paaschgeroep de Heere is opgestaan en Hy is van Simon gezien, gaat weldra over in den Paaschjubel, waarin het oude lied herleeft: Dood, waar is uw prikkelHel, waar is uwe overwinning en daarvan gaat een bezielende kracht uit in de gevangenissen, waarin de eerste belijders wegkwijnen en tot op de brandstapels, waar de eerste martelaren in 't midden van de vlammen sterven. Er zyn tijden geweest, welke denken deden aan de dagen tusschen den dood en de opstanding van den Christus, ty'den, waarin het zoo stil werd in de kerk en de vyanden juichten, maar zij verdwenen weldra om plaats te maken voor dagen, waarin de Paasehzangen weerklonken over de aarde, op de krankensponde in het aangezicht van den dood, wyl de kracht der opstanding tot in de ziel van den zondaar die dood was door de misdaden, drong, en de lippen opende Gij hebt, o Heer, in 't doodlykst tijdsgewricht, Mijn ziel gered, myn tranen willen drogen, Mijn voet geschraagddie zal ik voor Gods oogen, Steeds wandelen in 't vroolyk levenslicht. Het is waar, dat het Christendom tegenwoordig weer meer in eere komt en wij zyn er dank baar voor, maar dit mag ons niet verhinderen om te zien, dat de ware geloofskracht en de echte geloofsroem niet zoo overvloedig voor komen. Voor menig oog is het by het sterven donker, voor menig oor ruischt in de laatste oogenblikken niet de psalm des levens, in menig hart leeft niet de onbedriegelyke hoop en daarom gij die Pascha gevierd hebt, ga eens nauwkeurig en zorgvuldig na, of gy reeds Jezus kent in de kracht Zyner opstanding en tracht u toch te vergewissen, of gij deel aan Hem hebt. De doodstijdingen vermenigvuldigen zich, de doodsklokken luiden onophoudelijk door, aan uwe rechter- en uwe linkerzijde hebt gy kennis, vrienden, verwanten zien wegvallen en weldra is het uwe beurt. Kunt gij zonder vrees aan den dood en aan het graf denken en hebt gy van deze beide vreeselyke machten niets te vreezen Christus is ons vleesch en bloed deelachtig geworden, opdat Hy door den dood te niet zou doen dengenen die het geweld des doods had, dat is den duivel en verlossen zou allen, die met vreeze des doods door al hun leven der dienstbaarheid onderworpen waren. Bouma. De Doodstraf. II. By de laatste verkiezing voor leden van de 2e Kamer heeft Professor Lindeboom gepoogd een program van actie te geven, waarin aan de invoering van de doodstraf en de afschaf fing van den vaccine-dwang een eerste plaats gegund werd. Hy sprak uit, wat de geheele anti-revolutionaire party met hem eens is, maar zy schoof geheel andere zaken op den voor grond. Daar was oorzaak voor. Invoering van de doodstraf is eene verlangen, dat de Christelijk historische en de Roomsch Katho lieke Staatsparty niet kennen. Deze gevoelen daarvoor niets. Tenminste zy spraken het niet uit. Zy zullen derhalve ook niet willen mede werken, om dit in onze wet op te nemen. Nu het zoo staat, kan men tweeërlei doen. Of zeggen, als gij ons daarin niet terwille zyn wilt, verbreken wy de coalitie, of wy zullen met u gaan en onze particuliere wenschen voor een meer gelegen tyd bewaren. Nu lijkt het eerste mooi, het klinkt zoo fier, het geeft den schijn van kordaatheid en daarom bekoort het. Wie echter eerst kalm en nuchter nadenkt, begrijpt zeer goed, dat hy daarmede zeer be langrijke zaken op u't spel zet. En nu komt hy voor de vraag, of hy die wagen zal of niet. Tot dusver heeft onze party gezegdhoewel wy overtuigd zyn, dat de invoering van de doodstraf een eisch is van ons beginsel, toch durven wy het niet te maken tot een voor waarde van samenwerking met de andere Christelijke Staatspartijen, want wij weten van te voren, dat die voorwaarde verworpen wordt. Gevolg daarvan is geweest, dat de coalitie is gebleven ep dat zy een groote meerderheid in de beide Kamers heeft. Zoo is de werkelijke toestand en daaruit vloeit voort, dat de Gereformeerde Kerken nu wel tot de Overheid kunnen gaan met het verzoek om de doodstraf in te voeren, maar van te voren kunnen zy berekenen, dat zy nul op het request krijgen. Nu kan men zeg gen wij vragen niet naar de uitkomst, maar wij doen alleen wat we onze roeping achten en dit is volkomen in orde. Alleen mag nie mand voorbijzien, dat onze kiezers mede heb ben gewerkt om het zoo te maken en daarom komt het ons voor, dat de Geref. Kerken thans niet mogen komen met een dergelijk verzoek. Dan zouden zy toch eerst moeten beginnen met hare afkeuring over de coalitie-politiek uit te spreken en de leden, toe te roepen om daaraan niet mede te doen. Zoolang zy tot dit laatste niet komen, behooren zy zich te gedragen naar wat de tegenwoordige stand van zaken mee brengt. Zonder ons derhalve uit te laten over de vraag, of het de Kerken past by de Over heid aan te dringen tot wederinvoering van de doodstraf zeggen we, dat het op dit oogenblik niet geraden is een dergelyken slap te zetten. De Kerken toch hebben zeker de taak om altyd de waarheid boven al te huldigen. En terecht zou men tot de Kerken kunnen zeggenGy wist by de verkiezing, dat indien de coalitie triumpheerde, er geen kans bestond, dat een ministerie, op die coalitie steunend, hun ver langen in dit opzicht zou vervullen en gij hebt er uw stem niet tegen verheven. Gy hebt het lydelyk aangezien, dat uw leden in 't open baar zich inspande om voor den overwinning der rechterzijde te bewerken en nu vergt ge iets van ons, waarvan ge wist, dat we het niet zoudeD doen. Op grond van deze overweging moet het besluit zyn, dat de Gereformeerde Kerken, zoo lang zy niet in 't openbaar tegen de coalitie politiek getuigen, zich ook gedragen moeten naar den eisch van den tegenwoordigen toe stand in 't land. Het gaat toch niet op, dat de leden bij de stembus zeggen zoo behoort het in de eerste periode te gaan, terwijl de Kerken daarna verzoeken, dat er iets gedaan wordt, wat de samenwerking van de Christe lijke partyen uitsluit. Men moge dit betreu ren of er zich over verblyden, het is nu een maal zoo. Een Zeeuw herdacht. Te Scheveningen overleed in de maand Fe bruari de heer C. M. Dekker, godsdienst-On derwijzer en godsdienst-Leeraar in de strafge vangenis. Voorzoover wy weten hebben wy hem slechts eenmaal ontmoet. Het was bij gelegen heid van een vergadering door den Geref. Bond van Jongelingsvereenigingen in Zeeland te Vlissingen gehouden, ruim tien jaar geleden. Hy hield er een redevoering, welke duidelijk en pakkend was. Hoewel hy tot de Herv. Kerk behoorde, was hy in zyn belijdenis gerefor meerd. Dadelijk kon men bemerken, dat hy een man van diepen ernst en warme belang stelling in de dingen van het Koninkrijk Gods was en wy waardeerden het, dat hy op die samenkomst zyn woord ten beste wilde geven. Om die reden trof ons ook het bericht van zyn overlijden en wy betreurden zyn heengaan. Was het wonder, dat wy met groote belang stelling zyn boek lazen, „Schetsen uit de Straf gevangenis" en wy werden versterkt in de overtuiging, dat in hem een man is heenge gaan, die met ijver en toewijding zyn gaven besteed had aan het heil van zyn medemen- schen. Wie deze schetsen leest, zal met ons verstaan, welk een zegen het is, dat er man nen als Dekker zyn, die zich geven willen voor den arbeid in de gevangenis. Hy was daar blijkbaar op de rechte plaats en hy heeft er met veel tact en niet zonder de gunst onzes Gods gewerkt. Aan den Vriend des huizes ontleenen wy nog het volgende „De heer Dekker was een man van karakter en wist, wat hy wilde. Begiftigd met een hel deren geest, voorzien van een vaardige pen, altijd ijverig in zyn werk heeft hy veel ver richt onder jongen en ouden. Niemand kwam tevergeefs by hem om raad of hulp en groot is het getal dergeuen, die hy in moeie- lyke omstandigheden de helpende hand gebo den heeft. Menigmaal heeft hy op den dooden- akker het woord doen hooren van Hem, die de Opstanding en het Leven is. Evenzoo kran- ken een opbeurend woord toegesproken. En wie zal ze tellen het tal der zeelieden, die hy onderwezen heeft, immer met zooveel toewij ding, bij de voorbereiding voor het afleggen van belijdenis des geloofs. De 's Gravenhaagsche Bybelvereeniging had in hem een trouwen onderwijzer en in de straf-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1