Een spiegel der wereld.
SPROKKELINGEN.
Voortvaren.
Kerk en Schoolnieuws.
Een dwaas hfi, die daaraan geloof hechten zal".
Zoo roept luide de wereld. Niet daarheen. O
[neen
En zoovelen gaan mèt haar ook hoofschuddend
[heen.
Maar het oog, dat aanschouwt, door den Geest
[Gods verlicht,
Ziet in 't kind in de kribbe, in 't hulpeloos
[wicht,
Den Vorst en Gebieder'van het gansche Heelal,
Die all' aardsche grootheid overtreffen eens zal.
Maar het hart, dat vertrouwt, door Gods Geest
[bewerkt,
Wordt bij 't zien van dit teeken in 't geloove
[versterkt.
Ja waarlijk zoo spreekt het 't is Chris
tus, de Heer,
Der zondaren Goël en (aanbiddend buigt
['t neer.
Maar de ziel, ingeleid door Gods Geest, ge
tuigt blij
Gods Zoon in een stal, in een kribbe ook
[voor mij.
Om mijnentwille arm Schoon in doeken
[gehuld
Noem 'k Hem dankend ,mp Koning" met
[eerbied vervuld.
0
NAZARETH.
Kan uit Nazareth iets goeds zijn?
Kom en zie Joh. 1 47.
„Hoe? Uit een stadje onbeduidend en klein
Als Nazareth is, zou iets goeds kunnen zijn
Ach, hoe menigmaal wordt, hoezeer men ook
[dwaalt.
Nathanaëls vraag ook nog heden herhaald.
Maar het oog, dat aanschouwt, door den Geest
[Gods verlicht.
Ziet in Jezus, Die wonder op wonder verricht,
Ofschoon ook door vëlen gehaat en bespot,
Den Christus, den Zoon van den levenden God.
Maar het hart, dat vertrouwt, door Gods Geest
[dus bewerkt
Wordt door woord en door teeken in 't geloove
[versterkt:
D'Eengeboorne des Vaders is nedergedaald,
Hij redt het verlorene, Hij zoekt hetgeen dwaalt".
Maar de ziel ingeleid door Gods Geest getuigt
[hlij,
Gods Zoon hier op aarde, ons gelijk. Ook
[voor mij
Al heeft Hij dan hier zelfs geen plekske ter
[woon,
Toch is Hij „mijn KoniDg", Dien 'k hulde be-
[toon.
0
GOLGOTHA.
Maab nu is mijn Koninkrijk niet
van hier. Jon. 18 36.
Hoe Een Koning gekruisigd, met doornen
[gekroond,
Een spotkleed omhangen, gelasterd, gehoond
Met den Jood en den Griek noemen velen, helaas,
's Heilands kruis ook nog heden, ergerlijk,
dwaas.
Maar het oog, dat aanschouwt, door den Geest
[Gods verlicht,
Ziet in Jezus (van oproer en last'ring beticht)
Toch Israëls Koning. Ja, Gods eigen Zoon,
Wiens pad loopt langs 't kruis naar de eeuwige
[kroon.
Maar het hart, dat vertrouwt, door Gods Geest
[dus bewerkt,
Wordt ziende op het kruis in 't geloove ver
sterkt
't Is Christus, de Heere, Die leed en Die stierf,
Opdat Hij den Zijnen het Leven verwierv'
Maar de ziel, ingeleid door Gods Geest, ge
tuigd bljj
Gods Zoon in den dood, een gevloekte 1 Ook
[voor mp.
„Heb dank, o „mijn KoningSchoon gena
geld aan 't hout,
Uw dood is mijn leven. Uw kruis mijn behoud
„En als H\j nog sprak, zie Judas, een van
de twaalven, kwam, en met hem een groote
schare met zwaarden en stokken, gezonden
van de Overpriesters en Ouderlingen des volks."
Met deze woorden leidt de Heilige Schrift het
ontzettende feit der gevangenneming van
Christus in.
„Zie, Judas kwam", 't Is of de evangelist op
hem alleen het oog heeft gevestigd. Judas
voorop Een van de twaalven de leidsman, de
aanvoerder dergenen, die kwamen om Jezus te
vangen.
Welk een droeve aanblik moet dat voorden
Heiland geweest zijnAlle vermaningen zijn
dus ten eeneumale vruchteloos gebleven. Judas
betoont zich te zijn de zoon der verderving,
die volhardt tot het einde toe op het pad des
kwaads, 't welk hem het oordeel der rampzalig
heid doet tegengaan. Judas staat daar voor het
oog van Christus als een overwonneling van
satan. Doch heeft de vorst der duisternis het
pleit ten opzichte van den verrader-apostel ge
wonnen, in den kamp met Christus zal hij den
triumt niet behalen. De Heere maakt zich nu
op, om de werken des duivels te verbreken,
om aan het kruis de machten en overheden
der wereld en der hel te verslaan.
In Judas zien wij nadrukkelijk, dat de zaak
des Heeren door niemand zooveel schade wordt
toegebracht, als door de valsche vrienden. Door
hen, die den naam van Christen dragen, en
toch de wereld liefhebbendie zich voordoen
alsof zij aan de zijde van Christus staan, en
toch handlangers des duivels zijndie het
teeken des heiligen Doops aan het voorhoofd
dragen, en evenwel met eigen hand den Zone
Gods andermaal kruisigen. Zij zijn het vooral,
die den Naam en de zaak des Heeren bij de
wereld verachtelijk maken.
Onderzoek ten aanzien van deze dingen met
diepen ernst u zelyen. Want al wordt gij geen
verrader gelijk Judas, gij kunt toch op velerlei
wijze den Naam des Heeren smaadheid aan
doen, n.l. door lauwheid en traagheid, door
ontrouw en wereldzin. Veel meer dan voor de
openlijke vijanden van Christus' kerk moeten
wij voor onszelven vreezen. Daarom roept Gods
Woord ons ook toe: Welgelukzalig is de
mensch, die geduriglijk vreest".
Judas kwam. En hij kwam piet alleen. Ware
hij alleen daar gekomen, misschien had Jezus'
woord nog een plaats in zijn geweten gevon
den. Maar hij kwam als de hoofdman der
bende. En hij moest voor die bende zich nu
ook groot houden.
Met hem kwam een groote schare.
Johannes deelt mede, dat die schare bestond
uit een deel der Romeinsche soldaten, die bij
de feesten onder een overste over duizend de
wacht hielden bij den tempel, en uit de die
naren der Joden. 'tWas een groote schare. En
deze was wel gewapend. Met zwaarden en met
stokken kwamen ze. Ofschoon de zaak zóó was
aangelegd, dat er weinig vreeze voor oproer
kon bestaan. (Alles ging zeer snel toe, en dat
niet over dag, maar des nachts). Toch was men
er niet gerust op. Een kwade zaak brengt ook
een kwaad geweten mee. En een onrustige
consciëntie geeft ook onrustigheid in de hande
lingen. Zij teekent zich af in den schuwen
blik van het oog, in de trekken van het gelaat,
in een onzekere, twijfelachtige houding. Ge
kunt het aan den volwassen mensch, even goed
als aan het kind, meestal wel bespeuren of hij
iets kwaads op zijn geweten heeft.
De vijanden van God en zijn dienst kunnen
zich gewoonlijk niet ontdoen van onrust en
angstige beklemming. Ongeloovige jongelingen
spotten en lachen dikwijls ruw en stout met
de heerlijkheden Godsdoch vaak is die spot
lach niets dan een jammerlijke poging, om den
innerlijken angst en de vrees van hun hart te
verbergen. De vijanden gevoelen in hun woeden
en tieren tegen God en zijn wet zich toch niet
gerust, 't Is of een duister besef hen kwelt, dat
zij ingaan tegen een verborgen en onverwin-
bare macht.
Dit angstig besef drijft er hen dan toe, uit
wendig zich zoo sterk mogelijk te maken.
In tijden van vervolging der kleine schaaps
kudde Christi kon men steeds dergelijke too-
neelen waarnemen. Dan trok men tegen de
zachtmoedigen des lands op als tegen een bende
boosdoeners en moordenaars. Zoo was het ook
in de dagen der afscheiding. Toen is op vele
plaatsen de politie ruw en wild opgetreden met
een spottend en joelend grauw achter zich aan,
om eenige eenvoudige vromen, die te zamen
uit het Woord Gods elkander onder gebed en
psalmgezang stichtten, „in naam des konings"
uit een te drijven.
Toen Christus gevangen moest worden, had
het rijk der duisternis alles wel overlegdalle
voorzorgsmaatregelen waren genomen, om het
gewenschte doel toch maar niet te missen.
Maar „die in den homel woont, zal lachen;
de Heere zal hen bespotten."
Die onrust, welke tot allerlei gansch over
bodige dingen bracht, wordt ons door den evan
gelist Johannes nog nader geteekend.
„Judas dan", zoo lezen w\j in hoofdstuk 18
vers 3 van zijn evangelie, „genomen hebbende
de bende krijgsknechten en eenige dienaars van
de Overpriesters en Farizeën, kwam aldaar met
lantaarnen, en fakkelen en wapenen." Dielan-
taarnen en fakkelen waren toch wel ten eenen
male overbodig, 't Was immers volle maan
Maar die gehate Nazarener moest zich eens in
hoeken of gaten willen verbergen, dan konden
de fakkels en lantaarnen dienst doen om hem
op te zoeken. De schare was dus op alles be
dacht en berekend. Ditmaal zou zij Hem zeker
grijpen en vangen.
Hoe wordtde wereld hier ten toongesteld
in haar ijdel machtsvertoon en woelige drukte.
Zoo leeren wij haar kennen in Bethlehem, waar,
ten tijde van Christus' geboorte alles in rep
en roer was door de volkstelling. En zoo zien
wij haar weer, doch in geheel andere omstan
digheden, als de ure van Christus sterven na
dert. De Schrift teekent ons nadrukkelijk die
gewapende bende, uittrekkende om een weer
loos man te grijpen. Zij gaat om Hem te van
gen, die inplaats van zich te zullen verzetten
of te verbergen, bereid is, zich vrijwillig over
te geven. Hoe vreeselijk deze ure ook zij, waarin
de macht der duisternis op Hem aandringt en
hem omsingelt, toch heeft Christus er naar ver
langd, dat zij komen zouwant slechts langs
den donkeren weg van het vloekhout des krui-
ses kan voor verloren zondaren verlossing aan
gebracht worden. Wat maakt in dit licht die
bende met haar zwaardenen stokken, met haar
fakkels en lantaarnen een jammerlijke en gansch
onwaardige vertooning
Alle maatregelen zijn genomen. Doch de
Heere doet zijn vijanden krachtig gevoelen, dat
zij niet alleen onnoodig, maar ook volstrekt
vruchteloos zijn. Want op zijn woord „Ik ben
het" gingen zij achterwaarts en vielen ter aarde.
Als zij, straks weder opgestaan zijnde, Hem
grijpen en gebonden wegvoeren, geschiedt dat
niet door hun macht, maar alleen omdat het
den Heiland behaagde, zich vrijwillig in hun
handen over te geven.
Nu juichen de vijanden. De hel jubelt. Nu
wanen zij zich zeker van hun zaak. Doch hoe
vergissen zij zich ten eenen male Want juist
nu, als Christus gegrepen en gevangen is, gaat
de duivel zijn zwaarste nederlaag tegemoet. De
Christus laat zich binden, opdat Hij voor zijn
volk verlossing beschikken zou. Hij laat zich
als een gevangene wegvoeren, om voor de zijnen
vrijheid te verwerven, de vrjjheid der heerlijk
heid der kinderen Gods.
Arme wereld Hoe moet het volk des Heeren
zich niet schamen, dat het voor haar list en
geweld vaak zoo angstvallig vreest
J. P. Tazelaar.
Niet een denken aan God, een belijden van
God, een overvloedig zijn in goede werken
hoe noodig ook is het hoogste in den dienst
van God. Echte religie wil, dat zonder onder
laten, onafgebroken God worde aangehangen
Zich vastklemmend aan God, geheel alleen,
altijd, is er gemeenschap met God, is er religie,
in den vollen zin des woords.
Alexander de Groote had de gewoonte, het
eene oor te sluiten als iemand een ander bij
hem aanklaagde. „Dat moet ik bewaren voor
den beklaagde"j antwoordde hij, toen men hem
vroeg, waarom hij zoo deed.
John Wesley verhaalt ergens Ik bevond mij
eens in een gezelschap, waar zeer veel kwaad
gesproken werd van een zekeren W. toen opeens
iemand zeer terecht de opmerking maakte, dat
de Heere zich van verschillende middelen be
dient om een mensch tot bekeering te brengen,
maar voor zoover hij wist was nog nooit
iemand tot de overtuiging van zijne zonden
gekomen door kwaadspreken achter zijn rug."
Wij hebben een vaandel veroverd 1" riep
in zekeren veldslag, een officier, den comman
deerenden generaal toe. „Goedantwoordde
deze, „verovert er nog eenTerwijl hij dit
zeide, kwam er een andere officier met het be
richt: „Wij hebben twee stukken geschut ge
nomen.!" „Neemt er den vijand nog twee
afluidde het korte maar besliste antwoord
van den veldheer.
Zoo moet het ook gaan in het werk der
Zending.
Onderwijzen zonder doen brengt niet slechts
geen gewin, maar brengt schade; want groot
is het oordeel over hem, die wel acht geeft op
zijn woorden, maar leven en werken veronacht
zaamt.
Een meisje vond een gouden riDg en was
daarover zeer verblijd. Maar toen zij den ring
bezag, merkte zij, dat het edelgesteente,'t welk
aan den ring het meeste waarde zou gegeven
hebben, er aan ontbrak. „Mijn kind!" zeide
hare moeder „de ring heeft u wat te zeggeD.
Jeugd en schoonheid zonder kuischheid zijn
gelijk aan dezen ring zonder edelgesteente."
God helpt vaak door geringe middelen, op
dat de mensch zich niet zou verheffen.
Laat schitterend geluk u evenmin, als folte
rende ellende, misleiden.
Een jong winkelier, onlangs tot God bekeerd,
begaf zich tot een predikant, zeggende dat hfi
nu eeuwig wenschte voor zijn Meester te ar
beiden, en 't als zijn roeping beschouwde tot
het predikambt te worden opgeleid.
„Hebt gij er wel ooit aan gedacht," zoo vroeg
hem de leeraar „dat er evenzeer menschen noodig
zijn om geld voor den Heere te verdienen, als
anderen om Hem te prediken
Het hart van den gierigaard is zoo koud en
zoo hard, als zijn goud, zoo vastgesloten als
zijne kasten, en de duivel heeft den sleutel
van beide.
Slechts wat we zfin, zullen we anderen lee
ren, en dan ook niet opzettelijk, maar gansch
natuurlijk.
De Openbare School is in den laatsten tijd
bijzonder in opspraak. Het blijkt al meer dat
het optreden van sommige onderwijzers op het
jongste koninginnefeest, en de rede van den
heer Van Ossendorp, voorzitter van den Bond
van Nederlandsche Onderwijzers aan de Open
bare School, veel meer kwaad doen zal, dan
eenige Schoolwet haar doen kan. De oogen
van velen, die droomden dat de Openbare
School waarlijk de volksschool bfi uitnemend
heid was, zijn opengegaan voor de gevaarlijke
elementen in de kringen der onderwijzers. De
mannen van de orde wier hart hecht aan de
nationale instellingen en aan het Oranjehuis
worden bang. Zoo gaat het waarlijk al te ver.
Bitter waren de klachten door de heeren Staal
en Van der Feltz aangeheven in de Eerste
Kamer. De heer Van der Feltz gaf als een
welnemend arts ook reeds een remedie aan
tegen de kwaal. Laten de ouders meer zeggen
schap hebben op de school, invloed kunnen
uitoefenen op de benoeming, schorsing en ont
slag. Er ligt in dit voorstel een goede gedachte,
maar het geeft geen medicfiD. Want al zou
hierdoor in orthodoxe streken een goede invloed
kunnen uitgaan van de ouders, in streken met
gemengde bevolking, in groote steden zou,
behalve dat dit systeem tot groote practische
moeielijkheden aanleiding zou geven, het resul
taat zpn, dat de invloed der ouders door het
eendrachtig optreden der Ossendorpers spoedig
overheerscht zou worden. Uit de stemmingen die
in de Bondskringen gehouden worden, blijkt wel
welke geest heerscht bij een groot aantal der
Openbare Onderwijzers. De dwaasheid van het
zoogenoemde neutraliteitsbeginsel wordt al meer
openbaar. De sympathieën van het menschelyk
hart laten zich niet smoren. En hoe men ook
droomt neutraal te zijn, de natuur laat zich
niet onderdrukken, het beginsel waaruit de
onderwijzer leeft moet noodzakelijk invloed uit
oefenen. En het is klaar bewezen uit de vruch
ten der Openbare School dat de zoogenaamde
neutraliteit aan de ongeloofsrichting ten goede
komt.
Wij zjjn niet rouwig om dezen storm in de
Openbare School, maar verblijden ons dat de
oogen van velen meer open gaan voor het on
houdbare van het zoogenaamde neutrale onder
wijs. Het mag een oorzaak van blijdschap zfin,
dat menigeen, die tot nog toe op twee gedachten
hinkte, beslist is geworden in zijn keuze voor
de Christelijke School.
Laat van onze zijde dan dit het antwoord
z\jn op de verklaring van Ossendorp en de
zijnen, om zooveel mogelijk Christelijke Scholen
op te richten, om het onderwijs op onze scholen
zoo goed mogelijk te doen zijn en het beginsel
zoo krachtig mogelijk te doen doorwerken.
Op ouders, onderwijzers en besturen rust een
groote verplichtingBewaar het pand u toe-
betrouwd, worde de liefde grooter, de toewijding
en de ijver meer krachtig. Bouwman.
(De Bazuin.)]
TWEETAL
te Bredadr. A. Kuyper Jr. te Vlissingen
ds. J. Mulder te Broek op Langendijk»
BEROEPEN
te Roodeschool en te De Krimds. Tj. Algera
te Murmerwoude;
te Huizends. A. S. Schaafsma te Ten Boer
te Nieuw Loosdrecht: ds. C. de Gooier te
Bennekom.