Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie van: Os. L. B01MA en Ds. H W. LIMAN. 7e Jaargang. Vrijdag 18 Maart 1910. No 39. Drukker-Uitgever UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. iBOHNEMENTSPRMS A. D. LITTOOIJ Az PRIJS DER iDYERTENTIEN KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Eigen Zending. Taaie volharding. per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. JEZUS MISHANDELD. Want Hy zal den heidenen overgele verd worden en Hij zal bespot wor den en smadelijk gehandeld worden en bespogen worden en bespogen worden en Hem gegeeseld hebbende zullen zij Hem dooden. Luc. XVHI 32, 33. Haast onbegrijpelijk is het, dat de jongeren van Jezus zoo blind waren voor het lijden, dat den Heiland wachtte te Jeruzalem. De pro fetie toch had zulk een duidelijke teekening van den Man van smarte gegeven. Zij had met zulk heldere kleuren geschilderd, wat over den Knecht des Heeren komen moest. Bovendien had Hij zelf meermalen over Zijn lijden en sterven gesproken en dat zoo be paald en duidelijk, dat misverstand bijna on mogelijk was. Ook kenden zij de stemming der Overpriesters en der Schriftgeleerden, want menigmaal waren zjj er zelf getuigen van ge weest, welk een bitterheid er uit hun woord en hun gedrag sprak. Eveneens wisten zij, welk een machtigen invloed deze leidslieden nog altijd op hun volk uitoefenden. Waarlijk er was veel, dat hun het oog er voor had kun nen openen doch zij hielden van hun eigen meening te veel, om ze los te laten. O Het gaat niet zoo gemakkelijk om te verstaan, dat Hij door lijden tot Zijn heerlijkheid moest in gaan, en dat Hij langs zulken weg alleen onze zaligheid kon verwerven. Daarvoor zal enkel het oog ontsloten worden, wanneer wij den aard der zonde kennen en wanneer wy reke ning houden met de eischen der goddelijke ge rechtigheid. Vraag het maar eens aan vele belijders van Jezus' Naam, waarom zulk een ljjden Zijn deel heeft moeten zijn en zij zien u met verbaasde blikken aan, want daarover hebben zij nog nooit ernstig nagedacht. Zij kennen in meerdere of mindere mate de lij densgeschiedenis, zjj wijden wellicht een stille traan van deernis, aan Hem, als hun het lij den als voor oogen geschilderd wordt, zij ge voelen zieh een oogenblik aangedaan, wanneer zij Hem in de handen der menschen aanschou wen, maar daar blijft het bij, verder komen zij niet, zij dryven aan de oppervlakte Zy ge lijken de zwaluwen, welke even met het uitsterste van hun vleugelen het water aanraken, maar zij verdiepen zich niet in dat lijden. Het is voor hen een roerende geschiedenis maar zon der dat zij ooit stilstaan, met ernst stilstaan bij de oorzaken, waarom dit over dien Heilige en Rechtvaardige is gekomen. Voor den Heiland was dit anders. Hy kende den eeuwigen Raad Gods ter verlossing. Hjj wist, wat de mannen Gods van ouds af voor speld hadden. Hy had in de afbeeldingen der Oude Bedeeling Zyn lijden aanschouwd en Hij had de vijandschap der Joden zien groeien van jaar tot jaar, ja van maand tot maand. Eer Hjj te Jeruzalem langs de straten gesleurd werd, zag Hy reeds de Heidenen, aan wie zy Hem overleveren zouden, hoorde Hy reeds het geschreeuw eener oproerige en opgehitste menigte, vernam Zyn oor reeds de kreten der spotternij, welke zouden opstijgen, gevoelde Hy als 't ware reeds de geeselslagen, welke Zyn rug zouden doorploegen. Voor Zijn oog ston den reeds duidelijk al die bloedige tooneelen, welke straks verrijzen zouden. Aan dien bit teren hoon, aan die smadelijke bejegening, aan dien smartelyken dood zal Hy niet ontkomen. Geen oog zal deernis met Hem hebben, geen hart zal voor Hem kloppen, geen hand zal zich te Zyner redding uitstrekken. Hy zal een speel bal zyn van een woedende menigte, welke zich door de booze hartstochten laat meesleepen zonder zelve te weten wat zy doet. Ook vroeger was de boosheid der menschen aan 't licht gekomen, ook vroeger waren ve len zonder oorzaak gehaat en schandelijk be handeld, maar nooit was zoo helder gebleken, waartoe het zondige menschënhart in staat is, als thans. Op Zyn lippen past eerst in vollen nadruk de klacht: zy hebben Mij zonder oor zaak gehaat. Hy weet derhalve, wat Hem te Jeruzalem wacht, Hy rekent stellig op de ver vulling van het profetisch woord. Hy is er diep van overtuigd, dat het zoo en niet anders gaan zal en niettegenstaande dit alles is Hy volko men bereid om zich naar de stad te begeven, waar zy dorsten naar Zyn bloed en waar zy voor geen middel terug deinzen zullen. Wy lezen die woorden, welke wel eenigen indruk op ons meken, maar hoe zelden staan we er ernstig bij stil en denken we in, wat zy voor Hem inhielden. Hoe schandelijk en snood was het reeds, dat de overpriesters Hem aan de heidenen overleverden. Zy achten zichzelf te rein om het rechthuis van den stadhouder Pontius Pilatus te betreden en zy schenen zoo nauwgezet, dat zy elke jota en titel van de Mozaische wet met eerbiedigen wilden; maar om Hem in de macht van de heidenen te geven, dat was een geringe zaak, dit deden zy zonder eenige zelfbeschuldiging. Herinner u die oogenblikken, waarin Hy stond voor den Stadhouder aangeklaagd als oproer maker. Gij ziet als 't ware die woedende me nigte, welke hartstochtelijk zyn dood eischte die huichelende en laaghartige leidslieden des volks, die het er op gezet hadden, dat hy de smadelykste en smartelijkste straf zou onder gaan dien zwakken Pilatus, overtuigd van zyn onschuld, die Hem niet wilde veroordeelen en Hem ook niet loslaten durfdedie hardvoch tige soldaten, wier hart geen medelijden kende. Gij hoort het bevel, dat de geeseling Hem treffen zal en gij huivert. Nu dat mag wel, want als gij den moed hebt om Hem in uwe gedachten te vergezellen als By naar een bin- plaats geleid wordt, dan zou het my verwon deren, indien uwe oogen droog blyven kunnen. Zie, daar rukken ruwe handen Hem het kleed van den schouder, daar dalen de eerste slagen op zyn ontblooten rug neer. Welke striemen, en hoe perst het bloed overal door de huid heen. De joden kenden deze onmensehelyke wreedheid niet, want het aantal slagen hing ge heel van de willekeur af en de kracht er van re gelde zich naar den inborst der beulen. Ein delijk komt er aan deze marteling een einde, maar nu wordt Hy het voorwerp van balda- digen moedwil. Die heidenen hebben gehoord, dat de joden Hem beschuldigden van Koning te willen zyn, en zy vinden het denkbeeld bespottelijk. Het is hun echter een aanleiding om Hem belache lijk te maken. Geeft Hy zich voor een Ko ning uit, dan moet Hy toch ook een kroon hebben. Spoedig hebben zy haar gereed, wijl zy haar vlechten konden van dorens. Haar zetten zy dan Jezus op en die dorens dringen diep in Zyn slapen. Een Koninklijk kleed be hoort er by en zy nemen een spotgewaad misschien wel hetzelfde, waarin Herodes Hem teruggezonden had naar Pilatus en hangen het om Zyn schouders. Nu nog een schepter en daartoe kiezen zy een rietstaf, welke zy Hem in handen geven. Die uitrusting is een duidelijk zinnebeeld van de heerschappij, welke Hy heeft willen doen gelden tegenover de ont- zachlyke macht, waarover Rome beschikt. Hier buigt zich een voor Hem neer en roeptwees gegroet gij Koning der joden, daar kust een ander den zoom Zijns kleeds, om het too- neel nog sprekender te maken. Nog is het niet genoeg. Zy spuwen Hem den zwadder hunner verachting in het gezegend gelaatzy slaan Hem met gebalde vuisten in het heilige aangezicht; zy mishandelen Hem, zooals bijna nooit iemand mishandeld werd. Thans is het voldoende en daarom brengt de Stadhouder Hem weer naar buiten en de verandering, welke aan Hem te bespeuren viel moet wel groot geweest zyn, wijl Pilatus de hoop durfde te koesteren, dat de joden zieh met deze mishandeling tevreden zouden stellen. Wat heeft onze Heiland in die oogenblikken geleden, De smart drong in al zyn aderen en zenuwen door, zy had Zyn kracht gebroken. Hoe pijnlijk moet dit voor Hem geweest zijn, in 't bewustzijn, dat het volk, 't welk Hy bij een had willen vergaderen als een hen haar kiekens, Hem verwierp en Zyn dood verlangde. Nooit zullen we verstaan, wat een diepte aan lyden het voor Hem geweest is, maar kunt gij het overdenken, zonder dat uw hart dezen Man van smarte bewondert, zonder dat ge Hem dankt en aanbidt, dat Hy voor zondaars op die wyze den weg tot den troon der genade heeft ontsloten, zonder dat gij by het besef van eigen schuld uitroept: o Heiland, hoe is 't mogelijk, dat Gij ook voor mij die zoo me nigmaal u vergeten heb, dit alles hebt willen ondergaan. Beeft ge niet bij de gedachte, wat gy zelf waardig zyt, waar de Rechter des hemels en der aarde u prijs geven kan aan alle schande, aan alle mishandelingen, aan alle geeselslagen en aan de meest smartelijke pla gen Heeft de schrik des Heeren u nooit ge drongen om te schuilen by dezen eenigen Zaligmaker? Indien dit aan het groene hout is geschied, wat zal dan aan het dorre over komen 1 Botjma. Enkele maanden geleden ontving ik een brief van een lezer van ons blad uit de provincie Groningen, waarin hy my berichtte, dat hy met belangstelling nagegaan had, wat er in ons gewest gedaan was voor eigen Zending", en het kwam hem voor, dat wy nu genoeg vergaderd, geconfereerd, gesproken en geschre ven hadden en dat de tyd aangebroken was, waarop wy handelen moesten. Hy oordeelde tevens, dat de zaak genoegzaam voorbereid was, en wijl hy onze provincie kende, meende hy, dat we zonder eenig bezwaar tot «eigen Zen ding" konden overgaan. Er is geen twijfel aan, of de gelden zullen in voldoende mate toe vloeien, zoodra een man door de Zeeuwsche Kerken uitgezonden in de Oost arbeidt onder de heidenen en de Mohammedanen. De Gere formeerde belijders kunnen het gemakkelijk doen, en als het noodig is, willen zy met ge noegen offeren. En om ons aan te moedigen, voegde hy er aan toe, welke ervaring zy in de Noordelijke gewesten opgedaan hadden. Voor de Soemba-Zending kwam veel meer geld in, dan zelfs de Optimisten hadden durven denken. Treuzel niet langer, maar toon, dat gij Zeeuwen doordrongen zyt van Uwe dure roeping. Ik weet, dat ik niet onbescheiden ben, nu ik uit zyn brief een en ander medegedeeld heb, en ik breng het thans ter kennis van de lezers, omdat het wellicht noodig kan zijn. De winter is voorbij en spoedig zal dit ook het geval zyn met den zomer, en wanneer wy nu inderdaad begeeren, dat het besluit van de particuliere Synode tot uitvoering komt, dan zullen we han delen moeten. Wy hooren zoo weinig van de actie, en wat we hooren en lezen stemt juist niet tot gerustheid. Er moet gehandeld, en wel gemeenschappelijk gehandeld en daarom moet geweerd blijven al wat belemmerend werkt. In deze week kreeg ik tijding van iemand, die de groote zeeën bevaart en die aan boord ook gelezen heeft, wat er in ons gewest over «eigen Zending" geschreven wordt, en hy liet mij weten, dat hy zoo blijde was, nu Zeeland ook iemand wilde uitzenden. O, als gy eens wist, hoe noodig het is, dan zoudt ge nog veel meer doen. En hy voegde de daad by het woord, want ik ontving tevens een eerste bijdrage voor dit doel. Hy had met eigen oogen gezien de ellende, welke er heerscht in heidensche landen, met eigen ooren gehoord, hoe vervreemd van het leven Gods zy zyn, en hy sprak dan ook uit, dat wanneer onze belijders van Jezus' Naam zagen en hoorden, wat hy zag en hoorde, dan zouden zy dubbel waardeerende zeldzame voor rechten, welke zy dagelijks genieten, en zy zou den voor de Zending met blijmoedigheid geven. In de hoop, dat deze beide stemmen, de een uit ons eigen land en de andere uit de verte, weerklank mogen vinden in aller hart, zal ik er geen enkel woord verder bijdoen. Boüma. Yoor eenigen tyd werd in onze kerkelijke pers geschreven over de vraag, of de Geref. kerken ook geen aanspraak moesten maken op subsidie's uit de staatskas voor haren eeredienst. Wy zyn daaraan gewend. Zoo nu en dan komt dit denkbeeld op. Dan wordt er druk over gesproken, geschreven en zelfs op kerkelijke vergaderingen gediscusseerd. Dit is zoo geweest reeds bijna van de dagen der Afscheiding af. Een enkele maal zelfs werd de strijd zeer hevig en op de Synode van Dordrecht, gehouden vóór de vereeniging der Geref. kerken kwam het tot een bepaald voorstel, dat eerst na lange en ernstige bespreking verworpen werd. Daarna werd het weer stil. Er werd haast niet meer over gesproken, zoodat men meenen kon, dat het nu voor goed uit was. Doch het bleek later,r gelijk vroeger ook, dat het vuur onder de asch lag en dat er niet veel noodig is om het weer aan te wakkeren. Wy zullen niet wijzen op de vele oorzaken welke daarvoor zyn. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat onze hooggeachte ds. Littooy in ons blad er verscheidene artikelen over ge schreven heeft. Wy willen thans slechts even herinneren aan ds. Diemer, thans emeritus predikant, die nu reeds jarenlang voor het denkbeeld heeft geijverd. Hoewel hy nooit achter zich heeft kunnen krijgen de leden van de ge reformeerde kerken, toch blijft hy volhouden. Als niemand er meer over schrijft, doet hy het toch. Van zyn hand verschenen pas weer en keleartikelen in het weekblad „De Wachter," waarin hy op de hem eigen wijze pleitte voor staats-subsidie. Dit noemen we taaie volharding en of we het eens met hem zyn of niet, wij hooren hem nog zoo graag, omdat hy met zoo groote warmte opkomt voor wat hem zoo na aan 't hart ligt. Wat de jaren hem ook ont nomen hebben, zyn geestdrift en vurige ijver zyn gebleven. Hy heeft ons ook meegedeeld, dat er twee van onze kerken zyn, welke een request aan de Hooge Overheid gezonden hebben. De een uit Z. Holland en de andere uit Zeeland. Yoor zoover we weten, is dit omgegaan buiten elke Classikale vergadering. Wy althans hebben niet vernomen, dat deze zaak ter sprake gekomen is op een meerdere vergadering. Erg benieuwd zyn we niet naar het antwoord der regeering. Wy vermoeden toch wel, hoe net luiden zal. Yooral na het lijvige stuk, dat door de Depu- taten der Generale Synode over de tractements- kwestie aan al de kerkeraden verzonden werd. Maar het is een eigenaardig verschijnsel, dat naar we meenen zich nooit in ons kerkelijk

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1