Bouma.
UIT HET EE VEN.
Het vreemde wedeT.
Laman.
Actie.
Toepassing der Waarheid op het leven.
J. P. Tazelaar.
SPROKKELINGEN.
Wat voor kleed
Voor Predikers.
Stemrecht aan vrouwen.
trouwen Schepper, die in 't aangezicht van den
Christus mild van handen en vriendelijk van
oogen is. Zij volgt het voorbeeld van die vele
kerken, die uit het besef van hare diepe af-
afhankelijkheid het oog gericht hebben op den
Vader der lichten. En het komt mij voor, dat
het niet een gunstig teeken is, wanneer de
belijders van 's Heeren Naam geen lust toonen
te bezitten om een enkel uur in 't jaar met de
gemeente te vergaderen om met haar den zegen
over allen aardschen arbeid in te roep°n.
Terwijl ik dit schrijf, is de hemel blauw en
de zon schijnt zoo warm en zoo vroolyk, dat
men er heelemaal van opgebeurd wordt. Voor
hoelang zal het wezen? Men verheugt zich
tegenwoordig bij ieder zonnestraaltje, dat men
opvangt, met vreeze en beven. Op een uur
zonneschijn volgden nu al maanden achtereen
dagen van donkerheid, van regen en storm.
Het is vreemd weer. Sommige menschen zeg
gen zulk weer hebt ge altijd met een open
winter. Het kan best wezen. We hebben reeds
meer open winters gehad, maar dan kan ons
geheugen ons later niet meer met zekerheid
herinneren, of deze even guur en donker waren
als deze. Lest heugt altijd best.
Andere menschen brengen het gure, natte
weder in verband met de verschijnselen aan den
hemel. De kometen brengen het weer in de
war. De geleerden zeggen, dat dit gemakkelijker
beweerd dan bewezen wordt. Vroeger, toen de
menschen bijgelooviger waren, was de verschij
ning van een komeet een oorzaak van groote
verschrikking. Tegenwoordig, nu de mensehen
van het bijgeloof afgedwaald zijn tot ongeloof,
maakt men zich vrooljjk over het verband, dat
in vroeger eeuwen gelegd werd tusschen kometen
en rampen. Ik geloof, dat het nog het aller-
wijste is in deze dingen heel weinig te zeggen.
Wanneer ik de verlichte ongeloovige van onzen
tijd zoo hoor lachen om de bijgeloovigheden van
vorige geslachten, dan zie ik nog levendig voor
mij dat aardige plaatje uit een van Spurgeon's
boekjes, hetwelk ik als kind eens in handen
kreeg. Spurgeon teekent daar een klein manneke
met een zeer gebochelden rug. Dat manneke
liep achter een andere maD, langer dan hij, en
wiens rug een weinig gekromd was. Maar wat
maakte die kleine man, die zijn eigen bochel
niet zag, zich uitermate vroolijk over den hoogen
rug van den ander. Hij wees er naarhij lachte
er omhij maakte er grappen over met al de
geestigheid, waarover dikwijls de bultenaar be
schikt. Zoo lachen ook de menschen van heden
met hun grooten uitwas van ongeloof over de
kleine verkromming van bijgeloof, die ze zien
bij de menschen van vroeger. We mogen evenals
Spurgeon onder dit plaatje wel zettenBocheljoen
lacht om zijns voormans rug W\j lachen liever
om geen van beiden. Wij zeggen liever: wij
zijn van gisteren en weten niets. Wij zeggen
niet met vorige geslachten de kometen brengen
onheil 1 En wij zeggen niet met de menschen
van onzen tjjdde kometen raken ons niet
Wij weten het niet. Misschien krijgen de men
schen van vroeger nog wel eens in meerdere
of mindere mate gelijk. Gods Woord althans
brengt de verschijnselen aan den hemel wel
degelijk in verband met de verschijnselen op
aarde. Al is het waar, dat ook de kometen hun
vaste banen hebben door het heelal, kunnen
zij daarom toch niet door God, die ook de tijden
der kometen in zijn hand heeft, worden gebruikt
om de aarde te tuchtigen Is het zoo gansch
onmogelijk, dat de verschijning van een komeet
verstoring brengt in de orde der natuur? En
is het zoo gansch ondenkbaar, dat die verstoring
in de orde der natuur verband houdt met de
verstoring der zedelijke wereldorde door toene
mende zonde Regeert God dan niet over de
gansche wereld naar zijn eeuwigen raad Wij
vragen slechts. Wjj doen meer. Wij zien op
de teekenen. Wij denken meer dan wij zeggen
durven. Maar ook de kometen verkondigen ons
iets van God. Als ze ons voorbijgaan, zonder
dat we iets van hunne sprake hebben gehoord,
dan is dat een getuigenis tegen ons, die ooren
hebben om te hooren, doch niet hooren.
Nog weer anderen brengen het vreemde weer
in verband met de zonde. Ik geloof, dat dezen
niet zoo heel ver van de waarheid zijn. Men
moet bier voorzichtig zijn. Men mag niet zeggen
Zie, dit kwaad is een straf voor die zonde. Maar
dat de rampen en onheilen, die de aarde treffen,
in verband staan met de algemeene zondigheid
van het menschelijk geslacht, en met de toe
nemende ongerechtigheid bij sommige deelen van
het menschdom, dat mag toch wel als waarheid
worden aangenomen, op grond van GodsWoord.
Het zou toch geen wonder zijn, wanneer God
de Heere de aarde met zijn oordeelen bezocht.
Is ze niet vervuld van zonde, van zonde, die al
schaamteloozer wordt bedreven Zie op ons
eigen volk, dat zich nog gunstig onderscheidt
van menig ander volk. Wat achteruitgang in
breede kringen valt er waar te nemen, zoowel
op godsdienstig als op zedelijk gebied. Wat
Godverzaking eenerzijds, wat zedelijke ontaar
ding anderzijds. Lees dagelijks de couranteD,
en ge leest dagelijks van moord en doodslag,
van ontucht, van diefstal. Men schaamt zich
niet meer voor de zonde. Week op week staat
er in de couranten een lijst van faillissementen.
Meent ge, dat men er verlegen mee is, dat zijn
naam door het land gaat? Meent ge, dat men
er aan denkt om later, als men maar eenigszins
kan, de schade, die men een ander aangedaan
heeft, te herstellen? Wij menschen gewennen,
helaas, aan deze dingen. Maar God gewent er
in der eeuwigheid niet aan. Zijn toorn is ont
stoken tegen al die goddeloosheid en onge
rechtigheid der menschen en te zijner tijd doet
Hij er wrake over en oefent Hij gericht op
aarde.
Zoo gaan wjj den biddag tegenZal ons
Christenvolk in Zeeland behoefte gevoelen aan
het gebed Broeders en zustershet wordt
tijd, dat er op den akker gewerkt wordtMaar
wat, indien God wolken en donkerheden, regen
vlagen en stormwinden blijft zenden 1 Het heeft
nu al acht a negen maanden geduurd, dit
vreemde weer. Als God nu eens doorging!
Omdat er geen verootmoediging te zien is
Omdat er geen vreeze wordt gevonden Me
nigeen durft zeggenhet zal wel weer mee
vallen we zijn al zoo vaak ongerust geweest,
maar het is toch altijd weer terecht gekomen
we zijn gewoonlijk veel te vroeg bezorgd!"
Dat is een ellendig slaaplied, waarop weieens
een benauwd ontwaken kon volgen.
Laat al wat bidden geleerd heeft op den a.s.
biddag toch samenkomen om te bidden, om
Gods aangezicht te zoeken met schuldbelijdenis
voor land en volk, opdat de Heere ons ook
dezen zomer weer genadig zij. Het is droevig,
dat sommigen meenen geen tijd te hebben om
biddag te houden. Als het niet te ernstig en
te droevig was, dan zoudt ge er om willen
lachen. Ik heb menschen gekend, die ook
geen tijd hadden om biddag te houden en
anderzins, en God wierp ze voor weken en
maanden op het ziekbed. God had aan Is
raël bevolen braakt u om de zeven jaren een
braaklandlaat het land éénmaal om de zeven
jaren onbeploegd en onbezaaid, opdat het ruste.
Maar Israël had het gebod niet gehoorzaamd.
En wat deed God Hij zond Israël zeventig,
jaren naar Babel, opdat het land zeventig ja
ren braak zou liggen en zou rusten, nu niet
uit gewilligheid van het volk, maar uit be
dwang van Gods wege.
Die ooren heeft om te hooren, die hoore
Wie wijs is, merk' die dingen,
En geev' verstandig acht
Op 's Heeren handelingen,
Zoo vol van gunst als macht.
ZENDING.
Een half jaar is spoedig om. Ja, het duurt
niet eens een half jaar meer, of 1 Sept. is in
het land.
En gij kent het besluit der Generale Synode
vóór 1 Sept. 1910 moet Zeeland gereed zijn,
of anders wordt geen toestemming tot eigen
Zending verleend.
1 SeptemberO, de maanden vliegen zoo
snel voorbijde datum is aangebroken vóór
dat wij het weten.
Maken wij wel genoeg ernst met de zaak
Is er wel overal de noodige actie?
Op de a. s. Mei-elasse moet het beslist wor
den, wat iedere kerk toezegt boven hetgeen
men reeds beloofde.
Broeders en zusters, het noodige is er BOg
niet. Het kan er komen, zoo er maar actie is
allerwege.
Laat iedere Kerkeraad toch werken en wer
ven in de gemeente, opdat men meerdere en
hoogere toezeggingen krijge, en op de a. s.
Classe de bijdrage verhoogd kan worden.
Bedenkt het toch wel, komen er geen f800
bij, zoo is het besluit van de Part. Synode van
Zeeland niets waarddan moet de eigen Zen
ding toch nog vergaan.
En dit wilt gij toch niet?
Zij er dan heilige ijver.
VERANTWOORDING.
Met harteljjken dank melden wij de ontvangst
der busjes van de familie de F. met f 3.321/2>
van de familie V. met f2 68 aan halve centen,
en van de familie A. B. met f 5.66,
J. D. Wiblenöa.
Eisch der rechte bediening van het Woord
Gods is vooral ook, dat zij de waarheid toepast
op het leven. In haar kern brengt de predi
king eeuw na eeuw wel altijd dezelfde blijde
tijdingmaar zij doet dat toch steeds in aan
sluiting aan de eigenaardige stroomingen, ge
legenheden en behoeften van iedere eeuw.
Dit juist is een der heerlijkste eigenschap
pen, die God de Heere zelf in zijn Woord heeft
gelegd. Het spreekt tot elk mensch naar zijn
persoonlijke omstandighedenen het spreekt
tot iederen tijd naar zijn eigenaardig karakter.
Eenerzijds brengt de Heilige Schrift alle
eeuwen door dezelfde boodschap Gods, anderer-
zijds richt zij tot elke eeuw een sprake, die
geheel op haar toestanden is berekend.
De Bijbel is onnoemelijk rijk. Niet als een
geldkist, die zoo zij eenmaal vol is, zelfs het
kleinste zilverstukje niet meer kan bevatten;
neen, rijk is de Schrift als de vruchtbare akker,
die altijd weer nieuwe oogsten oplevert. Deze
steeds nieuwe oogst komt ter gezetter tijd. Het
gaat met de gedachten der Schrift als met de
vruchten in de natuur. Al de vruchtkiemen
zetten zich reeds in de lente, maar elk jaar
getijde geeft zijn eigene vrucht. Terwijl de eene
genoten wordt, rijpt de andere weer aan, tot
ze eindelijk, ten volle gerijpt, in het oog valt,
en tot plukken als uitlokt.
Zoo nu ook draagt de Schrift voor iederen
nieuwen tijd een nieuwe vrucht. De gerijpte
vruchten der Schrift met het oog op de toe
standen en aangelegenheden van eiken tijd te
plukken en der gemeente aan te bieden, is de
groote en heerlijke roeping van den dienst des
Woords. Zij moet de in de Schrift schuilende
gedachten te voorschijn brengen. Want de
Bijbel is het van God aan zijn kerk gegeven
middel, waardoor Hij de geloovigen aan alle
plaatsen, in alle tijden en omstandigheden
leiden en regeeren wil. De Schrift is dus niet
alleen een troostbron voor het hart, maar ook
een. richtsnoer voor alle dingen des levens. Z\j
heeft een algemeene strekking, maar ook een
bijzondere bestemming voor ieder volk en voor
elk geloovige. En nu is het eisch van den dienst
des Woords, duidelijk in het licht te stellen,
wat de Schrift met het oog op al de wisse
lende verhoudingen en verschillende toestanden
van een bepaalden tijd en van een bepaald
persoon in zich bevat. Geen enkel probleem
doet zich op, of het vindt zijn oplossing in de
Schrift. Geen enkel stelsel, of het heeft zjjn
toets in het Woord. En welke belangrijke vragen
voor het dagelijksch leven ook gesteld mogen
worden, de Bijbel geeft er antwoord op, zoo
hij maar ernstig en biddend wordt onderzocht.
Het is de onuitputtelijke rijkdom en godde
lijke heerlijkheid der Schriftuur, dat zij een
levensboek is, macht oefenend over de telkens
veranderende toestanden van het kerkelijk en
maatschappelijk leven. In den dienst des Woords
nu moet die tweeërlei eigenschap van het ge
tuigenis des Heeren steeds helder uitkomen.
Wie alleen den centralen inhoud der Heilige
Schrift predikt, die voor alle eeuwen en voor
alle volken precies dezelfde is en blijft, wijl hij
den weg des heils tot redding van zondaren
betreft, door het geloof in den Heere Jezus
Christus, die bedient het Woord Gods niet ten
volle. Immers ontbreekt in zijn prediking de
aansluiting van het Woord aan den actueelen
en persoonlijken toestand der geloovigen. De
prediking gaat dan feitelijk buiten de verwik
kelingen en worstelingen des tijds om en mist
de kracht, om het Woord Gods te doen zijn,
wat het wezen moet: een lamp voor den voet
op het pad van ons leven.
Tot het vervullen van deze gewichtige roe
ping stelt inzonderheid de Catechismusprediking
den dienaar in staat. Zij toch gaat met de lamp
der Schrift in de hand door heel het practische
leven heen en laat op de dingen van eiken
dag, die in ons beroep en op ieders weg zich
opdoen, een helder schijnsel vallen. Ook biedt
zij een uitnemende gelegenheid, om de belij
denis onzer vaderen voort te zetten en te ont
wikkelen, bepaald met het oog op de vragen
van onzen tijd.
Vandaar eischt de Catechismusprediking van
den dienaar des Woords nauwgezette, aanhou
dende studie. Voor de prediking van de hoofd
waarheden, de grondstukken der Christelijke
leer, bieden de kostelijke verklaringen van uit
muntende godgeleerden uit vroeger tijd hem
een onschatbare handleiding. Maar tot het be
spreken van de groote vraagstukken onzes tijds
kunnen zij hem van geen dienst zijn. Hier
moet hij zelf arbeiden en denken. En daartoe
komt het niet, dan in den weg van ernstig on
derzoek, 't welk een diep inzicht geeft in het
Woord en een helder uitzicht in het leven.
Dat de Catechismusprediking op deze leest
moet geschoeid zijn, bewijzen ook de vele oude
verklaringen, ons uit vroeger eeuw overgele
verd. Daarin toch treft gij die twee elementen,
welke wij noemden, duidelijk aann.l. de pre
diking der onveranderlijke waarheid en haar
toepassing op de invloeden, die den stroom
huns tijds rimpelen deden,'vaak zelfs in hevige
beroering' brachten. Ge vindtjdaarin'doorgaans
de verdediging van de Gereformeerde leer tegen
Pelagianen, Socinianen, Mennonieten en Re
monstranten. Ze waren een bolwerk1 tegen de
gevaarlijke machten hunner eeuw. Op vele
plaatsen treft gij geduchte batterijen aan, waar
uit de vijanden met kracht werden bestreden.
En zóó moet het ook zijn. Zóó alleen gaat
er van de prediking kracht uit. Zóó alleen
krijgt het Woord Gods macht in ons bewust
zijn en macht ook over ons leven.
Doch de prediking onzer vaderen kan in dat
opzicht niet meer gelden voor onze eeuw. Wij
leven in gansch andere tijden, in geheel ver
schillende toestanden. Formeel echter strekken
de goede, oude verklaringen van den Catechis
mus ons ten voorbeeld. Zij doen ons den die
naar des Woords zien, gelijk hij in de groote
heilswaarheden uitgangspunt en rustpunt heeft,
en van daar voorts heel den breeden cirkel
van het leven bestrijkt.
Zoo genomen is de Catechismusleerrede voor
den prediker een belangrijke factor, die hem
steeds meer doet worden, wat hij altijd rijker
wezen moet, n.l. een bedienaar des Goddelijken
Woords, die, met rijke en rijpe kennis toege
rust, bekwaam is tot heldere toepassing der
Heilige Schrift op de aangelegenheden van
hart en huis, van kerk en school, van land en
volk, naar de eigenaardige behoeften van den
tijd, waarin hij leeft.
Een Indiaan en een Blanke kwamen onder
een prediking tot erkentenis hunner zonden.
Gene bad weldra de genade Gods in Christus
zich geloovig toegeëigendmaar de Blanke
kon de genade langen tijd niet vatten. Groote
angst en zorg drukte hem neer.
Toen ontmoette hij zijn rooden vriend en
zeide„Hoe komt het dat ik zoo langen tijd
onder m«n zondenlast gebukt ga, terwijl gij
zoo spoedig getroost zijt?"
„O, mijn broeder", antwoordde de Indiaan,
dat zal ik u zeggen: „Een rijk Vorst komt en
wil u een nieuw kleed gevenmaar gij be
schouwt uw eigen kleed en zegt: Ik denk, dat
mijn kleed nog wel goed is, het kan nog lan
gen tijd dienst doen." Dan biedt hij mij het
nieuwe kleed aan. Ik beschouw mijn oude
plunje en zeg: „Dit deugt niet meer", werp
het weg en neem het nieuwe kleed terstond
aan. Op deze wijze, mijn broeder, beproeft gij
eerst of uw eigen gerechtigheid nog niet een
tijd kan dienst doen, maar ik, arme Indiaan,
heb die niet. Daarom was ik terstond zoo ge
lukkig, toen de gerechtigheid van Christus
mij geschonken werd."
Chr. Volksblad.
Een oude Christen-neger in Nieuw-Jersey
bezocht geregeld eene kerk, waarin de kandi
daten in de theologie werden toegelaten bij
beurten te prediken, en oprecht en nederig van
hart zijnde, kwam hij telkens te huis met de
klacht, dat hij te onverstandig was eene rede
voering te volgen, en het weinige dat hü daar
van begreep, te kunnen onthouden. Hij was,
zeide hij, een arme, ongeletterde oude man en
kon die geleerden niet begrijpen.
Eens kwam hij echter juichende van de kerk
terug. Dien dag had, naar zjjn verklaring, eene
arme, ongeletterde oude man, evenals hij was,
gepredikt. Naar zijn oordeel wist die man niet
veel en was eigenlijk de persoon ook niet, om
voor eene gemeente van blanken op te treden
maar hij zelf had toch veel aan die preek, want
hij begreep en onthield alles, wat die oude
prediker gezegd had.
Bij nader onderzoek bleek, dat die oude on
geletterde prediker was de beroemde Dr.
Archibald Alexander! En toen hem het oor
deel van den ouden neger ter oore kwam, zeide
hij, dat hem nooit grooter lof voor zijne pre
diking was toegebracht geworden.
Chr. Volksblad.
In een gehouden gecombineerde vergadering
van kerkvoogden en notabelen der Nederduitsch
Hervormde Gemeente te Deventer is besloten,
den stemgerechtigden leden voor te stellen,
ook aan vrouwen het stemrecht te verleenen
en tevens de mogelijkheid te openen om vrou
wen in de colleges voor het beheer der kerke
lijke fondsen en eigendommen te benoemen.
Indien dit voorstel wordt aangenomen, zal De
venter de eerste Hervormde gemeente in ons
land zijn, waar de vrouw als kerkvoogd, no-