Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Os. L. B0UM1 en Ds. H. W. LIMAN. 7e Jaargang. Vrijdag 11 Februari 1910. No. 34. UIT HET WOORD, Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Drakker-Uitgever A. D. LITTOOIJ Az PRIJS DER ADVERTENTIE!! KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Een teeken des tijds. Een niet overbodige herinnering. per half jaar franco per post .70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 80 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. DE HERDER GAAT DOOR DE DEUR. Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen. Dezen doet den deurwachter open en de schapen hooren zyn stem en hij roept zijn schapen bij name en leidt ze uit. Joh. X 2, 3. Het is niet vreemd, dat de Schrift het volk des Heeren zoo menigmaal vergelekt bij een kudde. Bfj Israël toch stond het herdersleven hoog in eere. De aartsvaders, uit wie dit volk gesproten was, waren herdersvorsten, die met hun talrfjke kudden van de eene grazige weide naar de andere trokken. Zelfs nadat Israël een landbouwend volk geworden was, bleef het her dersambt aanzienlek. Werd David niet van achter de schapen zijns vaders geroepen om den troon te beklimmen en den staf te ver wisselen met den schepter? En rondom de kribbe van Bethlehems stal stonden de herders, aan wie het eerst geboodschapt werd, dat de Christus geboren was, en die dan ook dadelijk kwamen om het kindeke te zien. Er komt nog bij, dat het schaap zoo geschikt een beeld kon zijn van hen die den Heere ken nen en vreezen. Door den Schepper is het blijkbaar bestemd om den menseh te vergezel len op zijn tocht over de aarde en hem van uitnemend nut te zijn. Wij zien dan ook, dat Abel reeds een schaapherder was, zoodat w\j haast denken moeten, dat het schaap met den mensch uit het paradijs getrokken is in elk geval, dat het zich aanstonds bij den mensch gevoegd heeft. Wij kunnen ons dan ook niet voorstellen, dat het ook zonder de hoede van den mensch kan zijn. Hoe zou het kunnen leven en blijven bestaan? Vijanden heeft het vele en wapenen ter verdediging heeft het niet ontvangen. De bloeddorstige leeuw en de tijger, de woeste beer en de hongerige wolf loeren er op en zoeken het als hun prooi, terwijl het schaap geheel weerloos is. Misschien is het daaruit ook te verklaren, dat de herder aan wiens zorg de kudde toevertrouwd werd, er zoo nauwlet tend over waakte en er zijn hart aan hechtte. Als het roofgedierte kwam om de kudde te bespringen, dan vlood de huurling om zijn eigen leven in veiligheid te brengen, maar de man, die een recht herdershart had, stond pal, week niet van zijn post en waagde het leven om de kudde te beveiligen. Het is niet mogelijk om na te gaan, waar het beeld van de kudde en den herder al ge bruikt wordt, want gij vindt het bijna in alle boeken des O. Testaments en het was derhalve niet vreemd voor de ooren van Israël in de dagen van Jezus omwandeling. Onze Heiland bedient zich dan ook meermalen van deze beeldspraak en verklaart onbewimpeld, dat de belofte van den eenigen Herder in Hem ver vuld is. Om Hem op deze plaats goed te ver staan moeten wij herinneren aan het gebruik, dat de herders gewoon waren des avonds hun kudde te voeren naar een schaapskooi. Bij ons z\jn de plaatsen, waar het vee gestald wordt, overdekt, maar dit was in Kanaan niet zoo. Een schaapskooi was daar een open ruimte, omgeven door een omheining van houtwerk of soms ook van steenen. Tegen den avond leidde de Herder zijn kudde naar deze kooi, bracht haar daar binnen en vertrouwde haar gedurende den nacht toe aan een man, die hier deurwachter genoemd wordt. Aan hem was opgedragen om voor de schapen binnen de omheining zorg te dragen en niet toe te laten, dat er eenige schade aan de kudde berokkend werd. De herder ging daarop huiswaarts en keerde eerst den volgenden morgen terug. Hij wendde zich tot de kooi, klopte aan de deur en nauwelijks had de deurwachter het gehoord, of hij deed hem terstond open. Vervolgens trad de herder de schaapskooi binneD, vertoonde zich aan de schapen, noemde hun namen en leidde ze naar buiten, opdat zij onder zijn hoede de grazige weiden zouden kunnen opzoeken. Hoewel de scharen niet verstonden, wat het was, dat Jezus tot hen sprak en ook menige uitlegger zich in verlegenheid bevonden heeft, toch is deze beeldspraak niet onduidelijk. Die schaapskooi is een afbeelding des O. T., waarin het volk des Heeren tot dusver geweest was. Vele dieven en roovers waren over den muur geklommen om zich met de kudde te verrijken en daarmede heeft Jezus duidelijk het oog op de Pharizeeën, die zonder eenig recht te hebben zich een groote en aanzienlijke plaats aange matigd hebben en die over het volk beschikten, alsof zij aan niemand eenige rekenschap schul dig waren. Hoe geheel anders handelde de herder. Hij behoefde niet over den muur te klimmen, Hij behoefde zich geen rechten aan te matigen, Hij had zich gewend tot den deurwaarder Johannes den Dooper, aan wien God de zorg over de kudde had toevertrouwd. Zoodra Jezus, als Israëls Herder, zich gewend had tot den Dooper, had deze verklaard zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt. Deze man had dadelijk den waren Herder herkend en had Hem dan ook de deur ontsloten. Zoo was de Heiland langs den wettigen weg tot de kudde gekomen en opmerkelijk, de scha pen hoorden Zijn stem, zij verlieten de kooi, waarin zjj tot dusver geweest waren en zonder eenigen schrooïn kwamen zij tot Hem. Er lag in de klank van die stem iets, dat de schapen verstonden, dat tot hen doordrong, waardoor zij bereid werden om zich onder de leiding van Jezus te stellen. Velen waren tegenwoordig, toen Johannes deze verklaring aflegde, maar niet allen voegden zich bij Jezus. Eerst slechts enkelen, Johannes en Andreas. Wonderlijk evenwel, zij dachten er niet aan om naar den Dooper terug te keeren. Neen, zij lieten zich door Jezus leiden op paden, welke zij niet ge weten hadden. Spoedig volgden «Simon en Ja cobus, Philippus en Nathanaël en anderen hun voorbeeld en de Christus plaatste zich aan het Hoofd van deze schare en Hij behoefde geen list nog geweld te gebruiken. Wat een ver schil tusschen de dieven en den Herder, tus- sehen de Pharizeeën en Jezus. De eersten deinsden voor geen middel terug om hun gezag te verkrijgen en te handhaven, de laatste ver hief Zijn stem niet op de straten, maar zoekt dan ook alleen het belang van het volk. Duidelijk hebben we uit laten komen, dat deze beeldspraak zag op het komen van den Christus tot de zijnen en op de bedoeling daarvan. Hij wilde de schapeu van die dagen uit de schaapskooi van de oude Bedeeling leiden naar de weiden des N. Testaments, gelijk Hy dan ook gedaan heeft, maar dat wil geenszins zeggen, dat Hij ook nu nog niet de Herder van zijn volk is, en dat Hij ook nu nog niet zijn schapen bij name roept. Hij kent de zijnen nu nog even goed, als Hij destijds Nathanaël kende. Wat is dit een voorrecht. Wfl kunnen ons zoo licht vergissen in het beoordeelen van menschen, maar Hij nooitwij kunnen vreezen met ons zelf bedrogen uit te komen, maar gij moogt u gerust aan Hem ter beoordeeling toe vertrouwen. Er is geen zonde, geen nood, geen moeite, gesn wederwaardigheid in uw leven, of Hij weet het. En als ge u onder Zijn leiding stelt en niets anders begeert dan Hem te volgen, dan kunt ge nooit bedrogen uitkomen en dan zullen u alle dingen ten goede medewerken. Zie dan op Hem, vertrouw u aan Hem toe, volg Hem na, houd u aan zfln woord, onder werp u aan Zijn leiding en gij zult ondervinden dat Hij even trouw als machtig is om u in alle gevaren te bewaren en u te voeren tot de zeer stille wateren. De God des heils wil mij ten herder wezen 'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te [vreezen. Hij zal mij zacht in liefelijke weiden Aan d' oevers van zeer stille waat'ren leiden. Hij sterkt mijn ziel, richt om zijn naam mijn [treden ln 't effen spoor van zijn gerechtigheden. Bouma. Volgens den Koran zal Jezus als een mach tige Moslim wederkomen, goddelijke eer ver langen en alle niet-moslims om doen brengen. Nu zjjn in New-York en Brookljjn moskees in aanbouw, waarin AbdoelAbba is, die zich zelt „de heerlijkheid Gods" noemt, aanbidding wordt bewezen. Zijn aanhangers tellen reeds meer dan een millioen zielen. Reeds in 1844 is zijn komst door een „Voorlooper" aange kondigd. Hp wordt aangebeden als de „Vleesch geworden mensch van God." Het hoofd der New-Yorksche aanhangers, A. P. Dodge, geeft voor, dat hij alle beloften slaande op Christus zal vervullen. Merkwaardig genoeg, dat deze kultus voor den valschen profeet overeenstemt met wat de anti-christ zal eischen en doen. De Arabische profeet draagt het merkteeken van den Anti-christ. De Islam is evenals de Anti christ een profetisch systeem zonder priester dom. Onlangs schreef een Londenseh Moham medaan„De Islam kent geen priesterdom, geen verlossing, geen verzoeningsleer en geen erfzonde." Daar komt nog b\j, dat de geest van de Mohammedaansche propaganda dezelfde is die naar Openb. 131517 den Anti-christ met zijn moordtooneelen kenmerkt. Bloediger religie heeft de wereld nooit gezien, hoe verdraag zaam men zich thans ook voordoet. Zoowel bij den Islam als bij den Anti-christ is de bron van de inspiratie diabolisch Openb. 17 212. Mohammed zelf trachtte zich van het leven te berooven om de hem bespringende en beheer- schende booze geesten te ontvluchten. Hij wee klaagde „De inspiratie scheurt mij uiteen, mijn hart is verbleekt van haar doodelijke werkiüg." Wjj vonden deze mededeeling in „de Vriend des huizes" en w\j achten haar belangrijk ge noeg om haar ook aan onze lezers voor te leggen. Wij zouden aan haar onderscheidene opmerkingen kunnen ontleenen, maar bepalen ons tot een enkele. Zooals ieder weet, is het deze religie, welke aan de Zending de meeste moeilijkheden in den weg legt en zij telt hare belijders bij millioenen. Is dit niet bedroevend Waarnaar het arme menschenhart het meest behoeft, heeft zij niet. Van strijd en overwin ning kan zij verhalen, maar van verlossing weet zij niets. Wanneer zal hare macht eens tanen voor den invloed van het kruis? Bouma. Een kleine beweging is er in de wateren van het Kerkelijk leven van de Geref. Kerk te Amsterdam ontstaan, doordien de Kerkeraad een tweetal predikanten op de nominatie ge plaatst had, terwijl op enkele predikanten, die buitengevallen waren in de voorloopige ver gaderingen van belijdende manslidmaten meer stemmen uitgebracht waren dan op de beide, uit wie een beroepen werd. Nu meenden sommigen, dat de Kerkeraad niet goed gehandeld had, want volgens hun oordeel hadden op het tweetal moeten staan, de beide, die het grootste stemmencijfer ge haald hadden. Op verzoek van de Redactie der Amsterdamsche Kerkbode heeft Prof. Rut gers nu de toelichting gegeven, die evenals al wat van zijn hand komt helder en afdoende mag heeten. Wij kunnen dit heele stuk wegens beperkte ruimte niet opnemen, en noodig is het ook niet, daar een groot gedeelte handelt over de regeling inzake het beroepingswerk van die Kerk. Maar wij oordeelen, dat het volgende wel onder het bereik van onze lezers gebracht mag worden, omdat ook hier weieens nevelen hangen, welke den juisten blik op de macht van een Kerkeraad beletten. Moet een Ker keraad zich laten leiden door de leden van de gemeente of is hij geroepen zelf leiding te geven, zie daar de vraag, welke in het prac- tisch leven menigmaal oprijst en soms lijkt het ons, vooral in dagen van vacature, dat vele leden denken de Kerkeraad is er voor om uit te voeren wat wfl goed vinden en het gebeurt ook wel, dat een Kerkeraad zwak ge noeg is om daarnaar te handelen. Doch zonder nu zelf verder hierover te schrij ven, geven wij wat Prof. Rutgers zegt: „Zonder twijfel zou dit de zaak zeer vereen voudigen. Maar zou het beter werken aan de thans bestaande regeling. Men zou dan ten slotte alleen afhangen van den uitslag der ge houden stemming en wanneer daarbij het aan tal stemgerechtigden zeer groot is, kan men dan onderstellen, dat die allen genoeg op de hoogte zijn om geheel zelfstandig te kiezen? Vooral, omdat verre de meesten daarbij zou den afgaan op hetgeen zij van predikanten bij de prediking gehoord hebbeD, terwijl toch bij een beroeping, behalve die ééne hoofdzaak, in derdaad nog vele andere dingen in aanmerking komen. Denkelijk zou er bij zulk een stemming dan ook wel eenige leiding komen door aan beveling van gemeenteleden. Maar zou zulke leiding te verkiezen zfln boven die van den kerkeraad, die van Godswege tot de leiding der gemeente geroepen is en die dus ook voor dat werk der beroeping de verantwoordelijk heid heeft. Voor zooveel het met die roeping en verantwoordelijkheid bestaanbaar is heeft de kerkeraad bij beroepingen aan de gemeente leden een groote invloed toegekend. Maar die mag toch niet zoo worden uitgebreid, dat de kerkeraad daarbij geheel zou worden terzijde gesteld en eigenlijk niets anders zou te doen hebben dan te registreeren wat eene gemeen telijke vergadering zou beslist hebben. Inderdaad (en dit is hier wel de hoofdzaak) zou iets dergelijks ook geheel in strijd zfln met hetgeen in Geref. Kerken als de roeping van den kerkeraad erkend wordt en voorts principieel in strijd met hetgeen in die beleden wordt van de inrichting en regeling der kerk en over de daarin door den Heere verordende ambtelijke diensten. Hierin ligt het groote verschil tusschen de Gereformeerden en de Independenten. Vóór het overige hebben die twee groepen zeker veel geestverwantschap. Maar juist daarom moet er meer gewaakt wor den, dat geen kerkelijke beschouwingen van het Independentisme worden overgenomen en zoodoende in Gereformeerde Kerken een beginsel indringe, dat ondermijnend, ontbindend en verwoestend op haar werken zou. Met dit laatste bedoel ik geenszins dat de boven vermelde gemeenteleden voorstanders zouden zijn van het independentistische kerk begrip. Ik neem gaarne aan, dat zij ook op dit punt goed Gereformeerd zijn. Ik wilde slechts met enkele woorden uitspreken, waartoe het door hen voorgestelde ten slotte zou leiden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1