Weekblad voor de Gereformeerde Onder Redactie van: Ds. L. BQUMA en Kerken in Zeeland Ds. H. 1. LAM. 7e Jaargang. Vrijdag 4 Februari 1910. No, 83. UIT flET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Drukker-Uitgever A. D. LITTOOIJ Az PRIJS DER ADYERTENTIEN KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Droevig. Uit den Schoolstrijd. per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 35 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. ZEKER, GOD HEEFT GEHOORD. Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben. Maar zeker, God heeft gehoord Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds. Ps. 66 18, 19. Komt en hoort toe, allen gü die God vreest en ik zal vertellen, wat de Heere aan m\jn ziel gedaan heeft. Zoo klinkt de uitnoodiging van den dichter nog altijd tot allen, die den Heere kennen en Hem eerbiedigen en zy' vindt vanzelf weerklank in elk hart, dat God in de werken Z\jner handen en in het woord Zijner openbaring heeft aan schouwd, want het is zoo uitlokkend om iemand te hooren te vertellen van 't geen de Heere aan zijn ziel gedaan heeft. Over de daden des men- schen wordt elk uur gesproken en geschreven. Wat zou het ontzettend stil worden, als daar over niet langer verteld werd. Plotseling zou bijna alle gesprek verstommen en zou een pijn lijke leegte ontstaan. Doch het komt niet zoo vaak voor, dat iemand uit de volheid van zijn hart vertelt van wat God aan zijn ziel gedaan heeft. Er zijn er zelfs die beweren, dat het bijna verdwenen is uit het midden der chris tenheid en dat het alleen nog in de herinnering van enkele ouden van dagen voortleeft. Nu dit is zeker overdreven, maar wel mag gezegd wor den, dat het te weinig voorkomt en dat er wel tijden geweest zijn, waarin het meer gedaan werd. Daarom zou het wel wenschelijk zijn, dat er steeds meerderen opstonden, die er zich toe ge drongen gevoelden. Wij willen geenszins het gebrek van onzen tijd verontschuldigen, maar wij mogen toch ook niet vergeten, dat ook dit uitnemende vaak misbruikt is, waarvan het ge volg is geweest, dat anderen er niet gemakke lijk toe komen zullen. En als gij nu tot den dichter komt om te hooren wat hij te zeggen heeft, kan het wel zijn, dat gij u eerst een weinig teleurgesteld gevoelt, want hij gebruikt niet vele woorden en er zijn zelfs onderscheiden vragen, welke bij u oprijzen, waarop gij geen enkel antwoord ontvangt. Gij zoudt willen weten onder welke omstandigheden hij verkeerde, toen hij zijn ge bed omhoog zond, gij zoudt willen kennen den nood, welke hem tot den Troon der genade deed gaan; gy'zoudt willen vernemen, op welke wijze hij geroepen en welke uitkomst hij ver kregen heeft, doch gij wordt het niet gewaar. Hij zegt u alleen, dat de Heere hem gehoord heeft en gemerkt op de stem van zijn gebed. Dit is het een en het al. Doch alvorens u te leurgesteld af te wenden, moet ge u even in denken, wat hij getuigt en dan zult gij erkennen, dat het wel de moeite waard was om naar hem te luisteren. Wie de getuigenissen der H. Schrift heeft gelezen, weet, dat zij vaak melding maken van de verhooring der gebeden en dat behoeft niet te verwonderen, want het is ook zoo merkwaar dig. God is in den hemel en wij zijn op de aarde. Hij is zoo hoog verheven en wij zijn zoo gering. Hij heerscht over alle schepselen en niemand kan Zijn hand afslaan of tot Hem zeggenwat doet gjj en wij bewonen een leemen huis, waarvan de grondslagen in 't stof zijn. Daarbij, Hij is te rein van oogen dan dat Hij het kwade zou kunnen aanschouwen en de kwelling kan Hij niet verdragen en wij zijn onrein en bedorven. Is het nu niet een wonder, dat als een mensch zich neerbuigt en zijn stem opheft, God op hem let en merkt op de stem van zijn gebed. Hoe nederbuigend goed moet Hü wel zijn, die zijn oor opent voor de klachten van een nietig schepsel, zoodat gij uitroepen moet Wie is aan onzen God gelijk Die armen opricht uit het slijk, Nooddruftigen van elk verstooten Goedgunstig opheft uit het stof En hen verrijkt met eer en lof, Naast prinsen zet en wereldgrooten Het hindert ons wel niet, dat de ongeloo- vigen uitroepenbelachelijk is zulk een in beelding, doch de zaak zelve is zoo groot en zoo wonderlijk, dat wjj er wel eens behoefte aan hebben om uit den mond van dezen en genen te hooren, dat hij een duidelijke verhoo ring op zijn gebed heeft verkregen, want hoe licht neigen we er toe, om alles te verklaren op geheel natuurlijke wijze. Wij belijden het wel, dat God de Ontfermer Israels is, die luistert naar het gebed, maar als het er op aan komt, durven wij dikwijls zelf de kracht dezer belij denis niet aan. Ach er is ook nog in ons hart een macht des ongeloofs, die ons zoo wantrou wend maakt en ons zoo licht aan 't twijfelen brengt en bijgevolg doet het ons goed, dat wanneer wij eens iemand ontmoeten, dien wij achten en vertrouwen kunnen, hij ons verhalen kan, hoe God ook zijn gebed heeft verhoord. Wij moeten echter niet voorbijzien, wat hij er bijvoegt. Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien op deze woorden heb ik 'toog. Zij zijn ook wel eens tnders in onze taal weergegeven. De bedoeling is echter dui delijk. Hij wil zeggen-: als ik niet eerlijk en oprecht was geweest, zou God mijn gebed niet verhoord hebben. Hij kan daarmede niet ver klaren, dat hjj geheel vrij van zonden was, want ook de allerheiligsten, zoolang zij in dit leven zijn, hebben nog maar een klein beginsel van deze gehoorzaamheid. De dichter heeft ook met den Apostel Paulus moeten klagen, dat hem als hij het goede wilde doen het kwade bij lag. Ook in zy'n hart was nog een zonde, welke altijd op de loer lag om hem van den rechten weg af te leiden. Maar ofschoon de zonde nog in hem leefde, hü leefde in de zonde niet meer want door genade had hy' met haar gebroken en hü zou ze, ware het in zy'n vermogen geweest, geheel uitgeroeid hebben. Hü had den Heere tot zy'n deel gekozen en over alle afdwaling gevoelde hü een hartelük leedwezen. Het was zü'n be geerte om aan den Heere welbehaaglük te zü'n, in Zü'n wegen te wandelen en zich geheel aan Zün dienstwerk te verbinden. Wel was de zonde nog bü hem, maar tegen zy'n wil en had hü elke vriendschap met haar verbroken teneinde haar al de dagen zü'ns levens te bestrüden. Het was hem niet te doen om de ongerechtigheid te ontzien, te sparen en te verschoonenhü wilde niet meer met haar op goeden voet staan. Was het anders geweest, had hü heimelyk de zonde gekoesterd, had hy' baar in 't verbor gen liefgehad, bü was er van overtuigd, dat God hem in dit geval niet gehoord zou hebben. Hierop mogen wü wel letten. Er zy'n velen, die spreken kunnen over onverhoorde gebeden, maar die ook niet zeggen kunnen, wat deze man hier getuigt. Zü willen blüven, wat zü zün, zü willen misschien wel sommige zonden bestrüden en ten onder breDgen, maar er zy'n enkele, welke zy' niet loslaten kunnen, enkele welke zü liefhebben. Zonder die enkele zouden zü, naar zü meenen niet leven kunnen. Zy' willen y'veren tegen vele ongerechtigheden, maar voor een enkele roepen zy' verschooning in. Terwül zy' zoo voor God staan, zouden zü willen, dat Hy' op het gebed alles gaf, wat zü begeeren, doch deze verwachtingen zullen als rook verdwüuen. Het eerste woord is alty'd: Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor my'n oogen weg, laat af van kwaad te doen; leert goed te doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwen. Komt dan en laat ons samen richten, zegt de Heere, al waren uwe zonden als scharlaken, zü zullen wit worden als sneeuw al waren zü rood als karmozün, zy zullen worden als witte wol. Anders gaat het als met het oude Israëlen als gülieden uwe handen uitbreidt, verberg Ik mü'n oogen voor u ook wanneer gü het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet, want uwe handen zün vol bloed. De woorden bevatten derhalve een heilzame herinnering aan allen, die nog hun handen vouwen, hun oogen sluiten en hun hart op heffen tot den Heere, want zü zeggen u en my', dat het gebed een hoog ernstige zaak is. Wü stellen ons in 't gebed voor het aangezicht van Hem, die zich door geen schün laat misleiden, door geen vorm laat bedriegen. Hü doorgrondt het hart en proeft de nieren en ziet of er waarheid in 't binnenste is. Verberg voor Hem niets, want Hy' verstaat zelfs de verborgend8te afdwalingen van uw hart. Geen schuilhoek is voor Hem bedekt. Daarom behoort ge oprecht te zün voor Hem. Stel u niet te vreden met een gedaante van godzaligheid, want Hy' weet, dat er toch geen kracht en geen pit in zit. Kom zooals gü züt en gü zult onder vinden, dat Hü machtig is meer te doen, dan gy' van Hem bidden kunt. Bouma. „In 't jaar 1857 ging 'k voor 't eerst naar een Algemeene Vergadering van de Gerefor meerde gemeenten onder het Kruis. En daar moest ik,, helaas, terstond kennis maken met veel, dat mü verkeerd en onwezenlük toe scheen, met zooveel sympathiën en antipathiën tusschen mannen, die ik, als vaders, vereerde, dat ik zeer geschokt, bedroefd en ontmoedigd huiswaarts ging. Ernstiger dan tot hiertoe ging ik de geschiedenis onderzoeken en de overtui ging ry'pte in my'n ziel, dat de dingen, over welke men twistte, niet wezenlük waren en het werd van toen aan mün streven aan te sturen op vereeniging van alle Gereformeerden". Deze woorden werden eenmaal neergeschreven door ds. Gispen en zü troffen mü opnieuw in deze dagen. Misschien ging hü met opgewekt heid naar die vergadering, denkende dat al daar hoog gesnikt zou worden, doch geheel ontnuchterd en ontmoedigd keerde hü terug. Het was hem tegengevallen. De broederen van toen hechtten blükbaar meer aan het geringe dan aan het groote, aan' het voorby'gaande dan aan het blüvende, aan het beweegly'ke dan aan het onbewegelüke. Daaruit ontstond verwy'de- ring, twist en moeite en dit alles deed ds. Gispen met een bedroefd hart naar huis gaan. Onwillekeurig dacht ik, zooals het toen was, zoo is het ook nu nog. Wy' hebben nu een maal gaarne een eigen meening en wy' denken ook steeds, dat de onze beter is dan die van anderen. Bovendien heeft elk graag een eigen ryk, waarin hü heer en meester is, al is het dan ook zeer klein en deze heerschappy' wil hy' met niemand deelen. Met deze neigingen voorzien bewegen wy' ons ook op de erve van Christus' kerk en hoe licht kan het dan ge beuren, dat wü ons door onze sympathiën en antipathiën laten regeeren. Het is natuurlük wel niet goed, maar het is zeer verklaarbaar. Aan deze dingen worden wü gedurig herin nerd nu eens door het een dan weer door het ander verschünsel. De stemmiDg welke er onder de Gereformeerden op ons eiland en by' name te Vlissingen in de plaatste dagen heerschte, plaatste het mü opnieuw voor oogen. Velen waren verbly'd, toen de beide gemeenten, die aldaar een geruimen tüd naast elkander ge leefd hadden, ineengesmolten werden, want zy' zagen daarin het wegruimen van een struikel blok, dat den bloei van het kerkely'k leven tegenhield. Anderen echtor waren over die handeling ontevreden en maakten zich los van de kerk, waartoe zy' door den doop en de be ly'denis behoorden om zich te voegen bü de kleine Christel. Geref. gemeente en zü be schouwden het, dat zy' nu uit de gevangenis ontslagen werden. Wat een verschil tusschen mannen die dezelfde bely'denis hebben, die allen beweren niets anders op 't oog te hebben dan de opbouw van Sions muren. Het gaat toch waarly'k ver om zich te vergelüken bü de' ballingen, die uit Babel naar Kanaan terug keerden, wanneer men een kerk verlaat, die toch nog alty'd rust op de oude grondslagen en wandelt op de beproefde paden. Dit is een oorzaak van droefenis voor allen, die inderdaad het goede van Jerusalem zoeken, want daaruit blükt, dat het nog altüd is, als het vroeger was. Wy' zien menschen, die wü achten en waardeeren, handelen, dat het ons kan schokken en verontrusten. O, ik weet zeer goed, dat ieder zün eigen meening kan ver dedigen, althans zoo het schünt, want zü die heil zoeken in oud-Geref. of Chr. Geref. ge meenten wüzen er op, dat het by' de Gerefor meerden ook niet is, zooals het wezen moet. De een beweert, dat de tucht er verslapt, wül leden, die 's Zondags wandelen, niet gecensu reerd worden. Een ander ziet op de minder familiaire wüze, waarop de leden van een en dezelfde kerk met elkander omgaan en klaagt, dat de liefde verkoeld is. Een derde schy'nt van gedachte, dat de dominé's minder geestelük zy'n, dan men verwachten 'mag en staat met kracht een meer onderwerpelüke prediking voor. Een vierde doch het is genoeg, want als wy' ook nog noemen moesten al de andere bezwaren, welke de menschen hebben en waar onder zü blükbaar niet al te gebogen gaan, dan zou er geen einde komen. Zonder nu op dit oogenblik te willen beoordeelen, of deze klachten rusten op goede gronden, vragen wy' alleen, of dit nu een reden is om kerkely'ke scheidsmuren op te richten, of men op die wy'ze metterdaad het heil voor Sion zal zien dagen en dan durven wy' met gerustheid zeg gen, dat zulke verwachtingen, indien zy' er al zün, verdwünen zullen als rook. Droevig is het, dat zü die de Geref. bely'denis hoog houden willen, niet kerkelük saamleven kunnen en willen. Instede van na te jagen het ideaal, dat de apostelen ons geteekend hebben, zich over te geven aan wat verkeerd en onwezenlük is, mag wel droevig genoemd worden. Boüma. In de rede, door Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lobman bü gelegenheid van zy'n huldiging te Groningen gehouden vonden wü deze woorden, welke wü even mededeelen „Toen de grondwet van 1848 meer vry'heid aan het geloovige deel des volks gegeven had en men dus begon vry'e scholen op te richten, waren die oprichters de beroerders in Israël. Er was inderdaad groote moed toe noodig om zulke scholen te stichten. De onderwü'zers die aan die scholen werk zaam waren, mochten zich vergenoegen met lage tractementen en toch hebben zy' den moed gehad te gaan werken in de Christel. Scholend Die oude onderwüzers waren volkomen be voegd onderwüs te geven in de openbare scholen, maar zü hadden den moed om de daaraan verbonden voordeelen pry's te geven. Zü vertrouwden op God. Destüds waren er

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1