Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. 9. W. LAMAi. 7e Jaargang. Vrijdag 28 Januari 1910. No, 32. UIT HET WOOKD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Drakker-Ditgever A. D. LITTOOIJ Az MIDDELBURG. PRIJS DER ADVERTENTIES Bouma. KERK, BELIJDENIS, ZENDINB. 1885. 1 FEBRUARI 1910. Bouma, per half jaar franco per post .70 cent. Enkele nummers3 cent. van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. KOMT EN HOORT TOE. Komt, hoort toe, allen, gij die God vreest en ik zal vertellen, wat hij aan mijn ziel gedaan heeft. Ik riep tot Hem met mijn mond en Hy werd verhoogd onder mijn tong. Ps. 66 16, 17. Aan de kusten van de Middellandsche Zee woonde eeuwen geleden een volk, dat, als gp' het vergelijkt met andere volken uit de oudheid, klein en gering genoemd moet worden. Welk een belangrijke en aanzienlijke plaats nam het Egyptische of Babylonische rijk in. Israël daar entegen was onaanzienlijk en had destijds weinig beteekenis meer. Niemand lette er op, niemand rekende er mede. Nu was er een man bij dit volk zijn naam kennen wij niet eens die zich ge drongen gevoelde om zijn gedachten in een lied te uiten. Heelemaal niet opmerkelijk, zult gij zeggen en ik ben het met u eens, want ofschoon er in den regel niet vele echte dichters gelijktijdig zijn, toch heeft elk volk zijn zangers, die de daden hunner goden of helden verheerlijken. Hun gaat het als de leeuwerik, welke zich van onze velden in de voorjaarsluchten omhoog verheft en hoe hooger hij stijgt hoe luider zijn lied klinkt. Hij vraagt niet, of er ook vogels of menschen in de nabijheid zijn, die naar hem luisteren. Uit innerljjken aandrang zingt hij zonder eenige berekening. Het is nu eenmaal zijn lust om te zingen. Niet anders is het met den dichter. Uit zijn borst welt het lied als water uit de bron en hij vraagt niet, of andere naar hem zullen hooren, of zij zyn zang zullen bewonderen. Hem is het een behoefte om op die wjjze weer te geven, wat in hem leeft. Wat ik wel opmerkelijk acht, is, dat hij zich richt tot allen, die God vreezen. Duisternis heerschte toen over de volken en donkerheid bedekte de natiën. Het had den menschen niet goed gedacht God in erkentenis te houden, en daarom had Hij hen overgegeven in een ver keerden zin, zoodat zij zich nederbogen voor al het heir des hemels, voor het gedierte der aarde, voor het gevogelte en allerlei andere schepse len. Alleen aan Israël had God een nadere open baring van zich zelf gegeven, alleen tot dit volk zond Hij zijn proleten. Maar dit wil nu geenszins zeggen, dat alle nakomelingen van Jacob ook den Heere kenden en vreesden. Velen hunner waren steeds genegen de goden der volkeren na te wandelen en den Sprinkader des levenden waters te verlaten. Het zag er in dit opzicht menigmaal treurig, zeer treurig uit. Doch er waren toch altijd die een open oog voor de openbaring Gods in Zijn werken en in Zjjn Woord hadden, die bij dit licht Hem zagen in zijn hooge verhevenheid en in Zijn geduchte Majesteit, zoodat zij zich voor Hem in 'tstof nederbogen en met ootmoed vroegen, wat Hij wilde dat zij doen zouden. Zij waren met heilig ontzag en kinderlijken eerbied voor Hem ver vuld en zij vreesden Zijn heiligen Naam. De dichter wist dit en hij geloofde, dat het steeds zoo zou zijn. Welnu tot die allen wendt hij zich en roept hen toeKomt en hoort toe, o allen, gij die God vreest en ik zal vertellen wat de Heere aan mijn ziel gedaan heeft. Be wondert gij die taal niet Hij kon slechts zingen voor hen, die in zijn nabijheid verkeerden. Tot hen, die ver, ver af waren, drong zpn geluid niet door. Ik geef toe, dat hij zijn leed op duurzaam perkament kon schrijven en alzoo hopen, dat het hem overleven zou, maar wie zou zorgen, dat het bewaard bleef, dat het in handen van de godvruchtigen kwam, dat hij bereikte, wat hij begeerde. De drukpers was er nog niet om het lied te verduizendvoudigen. Het was stout om op die wijze te spreken. Maar niet te stout. Honderde liederen zijn sedert dien tijd ontstaan en vergaan, en andere welke be waard gebleven zijn, komen slechts in de han den van enkele. Doch dit lied is gebleven en van eeuw tot eeuw blijven voortleven in allen, die God vreezen kennen het en hooren, naar wat de dichter te vertellen had. Het is zelfs een van de meest bekende onder de bekende psalmen van David. Was het nu van zoo groot en veel belang? Op die vraag zouden de Philistijn, de Tyrier en de Moor destijds ontkennend hebben geant woord en de volgelingen van Nietzsche, Hackel, Bolland en anderen achten het de moeite zelfs niet eens waard om op de vraag te letten, want zij kunnen niet begrijpen, dat er nu nog men schen zijn, die gelooven, dat God op de stem van een menschenkind let. In hun oog is ge- bedsverhooring zoo dwaas, dat zjj niet gaarne den schijn op zich zouden willen laden, alsof zij er nog eenige waarde aan toekennen. Nu, de dichter heeft ook niet tot hen gezegd Komt en hoort toe, want hij wist wel, dat zij geen geschikte lieden waren, die in zijn vreugde zouden kunnen deelen. Hij wenschte hen niet eens als hoorders van zijn lied, want hij ziDgt niet om hen de stof voor een comedievertooning te leveren. Tot hen die God vreezen wil hp' spreken, hun wil hü vertellen, wat God aan zijn ziel gedaan heeft. Ilij had verhaald, wat God eenmaal aan Israël gedaan had, toen Hij het droogvoets door de Roode Zee en de Jordaan leiddehij had ver haald wat God in den laatsten tijd aan dit volk gedaan had Een net belemmerde onze schreden, Een enge band hield ons bekneld Gij liet door heerschzucht ons vertreden Gij gaaft ons over aan 't geweld, Hier scheen ons 't water te overstroomen, Daar werden wij bedreigd door 't vuur Maar Gij deedt ons 't gevaar ontkomen Verkwikkend''ons ter goeder uur. Maar hij kon ook vertellen, wat de Heere aan zjjn ziel gedaan had. Wat was dit nu een groot voorrecht. Velen zjjn er Gode zij dank, die in onze dagen verhalen, wat God aan en voor zijn volk gedaan heeft en het ware te wenschen dat de verkondigers van deze goede tijding nog vermenigvuldigden, wijl het van zee tot zee, van de rivier tot aan de einden der aarde uitgeroepen moet worden, maar dit zullen wij eerst recht kunnen doen, als wij ook weten te vertellen, wat de Heere aan onze eigen ziel heeft gedaan. Dit is voor ons zelf zoo noodig en voor anderen zoo heilzaam. Wie uit eigen ondervinding weet, wat God voor Hem is en aan Hem deed, zjjn getuigenis heeft een groote waarde en vindt haast ook altijd weer klank bjj. hen, die God vreezen. Het spoort de kleingeloovigen aan om vol te houden, het verlevendigt de hoop van allen, die den Heere zoeken, het sterkt het geloof van hen, die op Zijn goedertierenheden bouwen. Ik riep tot Hem met mijn mond. Dit zegt ons, dat hij met luider stem had gebeden. Of hjj het gedaan had in 't midden van anderen of in de eenzaamheid, weten wij niet, maar wat wij weten moeten, zegt hij ons duidelijk. Hij heeft tot God geroepen en dit is den Heere welbehaaglijk. Wie bidt, belijdt, dat hij gelooft in God, die een Belooner is dergenen, die Hem zoeken. Hij is overtuigd van zijn eigen armoede en ledigheid en van de volheid, die er in God is. Hij ziet, dat hij zich zelf niet helpen kan en hij gelooft, dat God niet alleen de Machtige is om hem alles te schenken wat hij behoeft, maar ook de Ontfermer die mil- delijk geeft en niet verwijt. Zijt gij daarvan ook overtuigd Komt gij ook dagelijks zoo tot uwen God Hebt gij behoefte om gedurig Zijn aaogezicht te zoeken Beschouw het als een voorrecht, dat gij tot den Troon der genade naderen moogt en dat gij al uwe nooden Hem klagen kunt. Het zal n gaan als de dichter, die er bijvoegten Hij werd verhoogd onder mijn tong. Hij vroeg en God antwoorddehij riep en God hielp, hij geloofde en God kroonde zijn geloof met Zijn gunst. Wij vernederen ons in 't gebed, en God wordt verhoogd in de ver hooring. Hoe onuitsprekelijk goed is het, wan neer wij merken, dat God ous gebed genadig heeft willen verhooren, en welk een behoefte geeft het om het aan hen, die den Heere vreezen te vertellen. Laten dan al uwe begeerten met bidden en smeeking Hem bekend worden, want Hij zorgt voor U. Op aanstaanden Dinsdag gedenkt ds. Wolf van Vrouwepolder, in 't midden zijner ge meente, hoe de Koning der kerk hem nu een kwart eeuw heeft laten arbeiden in den wijn gaard des Heeren. Na zijn studiën te Utrecht volbracht te hebben, werd hij als candidaat beroepen in de provincie Utrecht. Hij begon zjjn arbeid, toen het reeds hevig giste in het Herv. Kerkgenootschap en ieder vroeg, waartoe zal de beweging, staande onder de leiding van mannen als dr. Kuyper en dr. Rutgers voeren. Onze broeder Wolf gevoelde zich aangetrokken tot de mannen, die den strijd aangebonden hadden tegen de opgedrongen synodale orga nisatie en geloofde dat het meer dan tijd was, dat de kerken eens vrijgemaakt werden van alles, wat met onze belijdenis en Kerkenorde in strijd was. Daarna kreeg hij een beroep van Axel, dat hij na overleg met den kerkeraad aannam en zonder te vragen naar de gevolgen brak hjj en een groot deel van die gemeente met alle valsche banden. Het heeft hem groote geldelijke offers gekost, maar hij heeft zijn consciëntie op die wijze ontlast en is gekomen op de vrijgemaakte erve der oude Geref. kerken en nu mag hü met erkentelijkheid terugzien, dat God hem trouw gemaakt heeft. Na de vereeniging in 1892 herleefde de oude Classis, waartoe toen behoorden zeven kerken. Van meetaf heeft hü het zyne gedaan om een goed kerkelük saamleven mogelyk te maken. Op de classikale vergaderingen deden zich in 't eerst allerlei moeilükheden voor, omdat vier kerken uit de afscheiding dikwerf een geheel anderen blik op de dingen hadden dan de drie kerken uit de doleantie, maar ter eere van den jubilaris wenschen we het uit te spreken, dat hü, hoewel hü zeer scherp belü'nd was in zü'n opvatting, zich toch altüd beüverde om de verkregen eenheid te versterken en te beves tigen. Door de gulheid van zü'n hart wilde hü alles doen om moeilükheden te voorkomen en als zü er waren om ze weg te nemen. Onwille keurig doet het mü denken aan den broeder- lÜken omgang van de beide predikanten die destüds in Axel stonden, want zü verstonden elkander zoo goed en dit heeft veel bü'gedragen ook tot een gunstige verstandhouding. Wat zou het voor ds. van der Linde een aange name dag zün geweest, als hü dit zilveren ambtsfeest had mogen beleven. Ons speet het allen, dat hü Axel verliet en naar Lopik vertrok, waar hü niet lang is ge weest, want een roeping van Vrouwepolder lokte hem weer naar Zeeland. Hü heeft der halve het grootste deel van die jaren aan den opbouw van Jeruzalems muren in ons gewest zp'n krachten gewüd en in Vrouwepolder is hü ook niet vruchteloos geweest. Onder zü'n lei ding werd de houten kerk door een eenvoudig, net steenen gebouw vervangen en werd er een school met onderwp'zerswoning gebouwd. Wü verblüden ons dan ook met onzen ge liefden broeder over de vreugde, hem bereid en wü bidden, dat de Heere hem nog lang spare voor al den arbeid, waaraan hü zich met lust en opgewektheid heeft mogen en kunnen geven. Hü schenke hem met de zünen in 't midden van de gemeente een rük gezegend feest en doe hem ervaren, dat God een Be looner is dergenen, die Hem zoeken. UIT HET LEYJKN. Het zout der aarde. IV. De discipelen van Jezus zp'n het zout der aarde. Hun roeping is op geestelük en zedelük gebied de ontbinding tegen te gaan, het be derf te stuiten. Zullen zp' deze heerlüke roeping kunnen vervullen Zullen zp' in staat zün invloed ten goede te oefenen op een wereld, die in het booze ligt Het is toch openbaar, dat de ware discipelen van Jezus, gerekend tegenover de groote menigte dergenen, die naar het vleesch leven, klein in getal zün. Kom in stad of dorp, maar overal staat ge voor het feit, dat de god- vreezenden verreweg in de minderheid zün. De smalle weg trekt er weinigen, de breede weg bekoort er velen. Bovendien vindt men op den breeden weg schier alles, wat macht en invloed, naam en gezag heeften op den smallen weg treft men de lieden aan, die niet verder bekend zp'n dan in hun allernaaste om geving. Wat zullen zoo weinige kleinen ver mogen tegenover de velen en grooten Bp' deze vraag der twüfelmoedigheid wp'st Jezus ons wederom op de eigenaardige werking van het zout. Ziet, zegt Hp', hoe een weinig zout voldoende is om een groote hoeveelheid spüze te zouten. Een handvol zout is genoeg voor een ganschen maaltüd. Hoe beter de kwa liteit van het zout is, hoe minder ge er van noodig hebt. Hierin zün Jezus' discipelen ook weer aan het zout gelük. Er gaat van weinige, echte Christenen invloed uit ten goede op een meer derheid, die door de wet der zonde, d. i. door de wet der ontbinding wordt beheerscht. Dat is juist de heerlükheid Gods, dat hü door het zwakke het sterke beschaamt. De Christen is niet ten zegen door de grootheid zp'ner kracht en de uitnemendheid van zü'n vermogenhp" draagt zp'n schat in aarden vaten. Naar den mensch gesproken ligt de overwinning altüd aan de züde van de meerderheid. Naar den mensch had Goliath David moeten verslaan. Naar den mensch hadden de vierhonderd Baaispriesters het moeten winnen van den een zamen Elia. Maar naar God gesproken moet de meerdere vast den mindere dienen. Het reusachtige vaartuig luistert naar het kleine roer. Het sterke paard wordt beheerscht door een eenvoudig gebit. De sneltrein wordt tot stilstaan gebracht door de werking van het nietige remtoestel. Een weinig zuurdeeg door- zuurt het gansche meel. En het zout maakt in geringe hoeveelheid den geheelen maaltü'd smakelük. Niet met het uitwendig getal, maar met de innerlüke kracht moet rekening wor den gehouden. Een ernstige ziekte, die de krachten sloopt en het leven bedreigt, wordt

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1