Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redaetie vanOs. L. BOUMA en Ds. H. W. LAMAN. 7e Jaargang. Vrijdag 14 Januari 1910. No. 30. UIT HET WOORD. Met roedewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Dmkker-DilgeYer A. D. LITTOOIJ Az PRIJS DER ADVERTENTIEN KERK, BELIJDENIS, ZENDING. De Kerk een winkel? UIT HET LETEN. Het zout der aarde. per half jaar franco per post .70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. JUDA's AANBIDDING. Nu dan, laat toch uw knecht voor dezen jongeling mijns heeren slaaf blijven, en laat den jongeling met zijn broe deren optrekken, want hoe zou ik op trekken tot mijnen vader, indien de jongeling niet met mij was? opdat ik den jammer niet zie, welke mijn va der overkomen zou. Gen. 44 33, 34. Juda, de vierde zoon van den aartsvader Jacob, heeft in zijn levensgeschiedenis een donkere bladzijde, welke velen kennen en daar uit mag zeker verklaard, dat hij over 't alge meen niet hoog aangeschreven staat. Hij heeft dan ook veel tegen. Wy zien hem optrekken tegenover zijn schoondochter Thamar* die hjj zonder oorzaak verdenkt en onbillijk behan delt en de indruk, welke wij van hem krijgen, is niet zeer gunstig. Ofschoon zij niet van schuld vrij te pleiten valt, toch moet erkend, dat op hem de volle schaduw valt. Ook bij de wegvoering van Jozef als slaaf naar Egypte is zijn houding bij lange na niet onberispelijk. Er moet veel veranderen, eer wij hem onze achting bewijzen kunnen. Hoe geheel anders is ons oordeel over Jozef, wiens levensgeschiedenis ons als kinderen reeds boeide, van wien wij gehouden hebben, zoolang ons heugt. Hem gunnen wij zoo van heeler harte de eervolle en aanzienlijke plaats, waarop hij eindelijk staan mocht. Met hem hebben we gebeden, met hem hebben we ons verblijd. Eu toch zou de aartsvader op zijn sterfbed niet tot hem maar tot Juda zeg gen Gij zijt het, u zullen uwe broeders loven. En wanneer wij nu niets anders van hem wisten, dan de beide gebeurtenissen, waarop wij zinspeelden, dan zou het ons vreemd te moede zijn. Daarom is het gelukkig, dat wij ook nog iets anders van hem melden mogen, wijl het ons verzoent met de gedachte, dat op hem en zijn stam de leiding over het volk Israël zal rusten. Reeds eer de broeders voor de tweede maal naar Egypte trokken, komt hij op den voorgrond. Ruben de oudste moest wijken, omdat zijn voorstel geheel onaanneme lijk was en Simeön en Levi misten met het oog op hun verleden den moed om hun vader te bewegen Benjamin verlof te geven naar Egypte te gaan. Maar eerst als de broeders gezamenlijk gekomen zijn in Jozefs huis, zich voor hem neergebogen hebben in groote ver legenheid des harten, leeren wij Juda kennen in zijn trouw en heldhaftig karakter. Wie hem ziet staan voor Jezef, wie naar zijn pleitrede, welke hij bij deze gelegenheid houdt, luistert, wie bewondert dan niet de warmte, waarmede hij opkomt voor zijn jongsten broeder. Gij voelt zijn hart van medelijden kloppen voor zijn ouden vader, die met droefenis ten grave zou nederdalen, als zyn geliefde Benjamin niet huiswaarts keert. Hij weet zijn beroep op de welwillendheid van Egyptes Regent zoo in te kleeden, dat het wel indruk moet maken. On gevoelig zou deze moeten zijn, wanneer hp niet een open oor verleende aan den weisprekenden pleitbezorger van Benjamin, want uit die woorden spreekt fierheid en hartelijke gene genheid. Nu dan, zoo besluit hij, laat toch uw knecht voor dezen jongeling slaaf blijven en laat den jongeling met zijn broeders optrekken. Welk een aanbieding. Het is hem blijkbaar ernst geweest met zijn verklaring afgelegd voor zijn ouden vader, want hij weet wat de gevol gen zullen zijn, als de door hem aangeboden verwisseling aanvaard wordt. Hjj is thans een man in de kracht nog van zijn leven, hij heeft nooit iemand gediend, hij is in vrijheid opge groeid, hij heeft nimmer iemand naar de oogen behoeven te zien. Hjj bewoog zich, zooals hjj verkoos, hjj deed wat hjj wilde, hjj had knech ten, die hem dienden en uitvoerden, wat hij hun beval. Zijn karakter was bovendien onaf hankelijk en het zou hem pijn kosten om zijn schouder te moeten buigeu onder een juk, door een vreemde hem opgelegd. Voortaan zou hij niets meer over zich zelf te zeggen heb ben, en wanneer zij hem verdrukten en hem plaagden, zou hij het moeten dulden. Geen wet zou er voor hem zijn om hem te beschermen, geen rechter om het onrecht hem aangedaan te wreken. Ver van de zijnen verwijderd, van elke vrijheid beroofd zou hjj zjjn dagen moe ten sljjten in een vreemd land, waar hij eiken dag geroepen zou worden slavenwerk te ver richten. Het woord „slaaf" is in de laatste jaren weer op veler lippen, maar zjj die het zoo vaak ge bruiken en het voorstellen, dat in onzen tijd allen slaven zjjn, die voor loon arbeiden, we ten zeker wel, dat de toestand van ons werk volk hemelsbreed verschilt met dien, waarin destijds zulke lieden zich bevonden. Wie slaaf was, kon het wel tamelijk goed hebben, wan neer zijn heer een edel hart had, maar hij kon er niet op rekenen. Eiken dag kon het veranderen. Geen enkele zekerheid had hij, omdat hij geen enkel recht had. Hij hing ge heel van de willekeur zijns meesters af en het geringste was vaak voldoende om hem aan de meest vernederende kwellingen over te geven. Hoe treurig het lot van deze slaven was kun nen wij zelfs niet volkomen indenken en daar om brengt ons hart hulde aan Juda, die zich aanbood voor Benjamin als slaaf in Egypte te blijven. Aan de fierheid van karakter, welke ons toespreekt uit deze aanbieding, paart een echt week gemoed, want laat hij er op volgen, hoe zou ik optrekken tot mijn vader, indien de jongeling niet met mij was Als Benjamin als slaaf achterblijven moet, gaat Juda niet meer tot zijn vader. Dit 6taat vast. In dit geval is het hem onmogelijk om Kanaan te betreden. Hij wil alles liever dan dit en daardoor leeren wij hem geheel kennen. Het eert hem. Vooral indien gij bedenkt, waarom het hem ondoenlijk is. Hij zou den jammer niet kunnen zien, die zijn vader overkomen zou. Vroeger moge hij gedwaald hebben, vroeger moge hij zijn lusten gevoed hebben, vroeger moge hij tegenover Jozef verkeerd gehandeld hebben, thans heeft hij een hart, dat met eerbied en liefde jegens zijn vader vervuld is, dat er niet meer tegen kan zijn vader te moeten zien lijden. Spreekt hier niet een echt feeder en kinderlijk gemoed en kunt gij aan dezen Juda onthouden den tol uwer bewondering? Er behoort moed toe om zoo te spreken, moed om zulk een offer te brengen en wij waardeeren het, dat hij er niet voor terugge- diensd is. In hem zien wjj zich het huis van Jacob oprichten. De zonde had groote ver woesting aangericht in 't aardsvaderlijk gezin, zij had een scheiding weten te bewerken tus- schen de broeders en Jozef, tusschen den vader en zijn kinderen en wie zou de breuke heelen Wie zou die van elkander verwijderde leden weer vereenigen, wie zou hen tot elkander brengen, wie zou wegnemen, wat er tusschen hen lag? Op die vragen krijgt ge een ant woord in deze pleitrede van Juda, die zich zelf opofferen wil om zyn ouden vader voor Benjamin, Jozef had willen weten, of zijn broeders soms nog in dezelfde verhouding tot Benjamin ston den als zij eertijds tot hem gestaan hadden, of zjj nog zoo weinig liefde koesterden jegens zijn ouden vader als in vorige dagen, welnu, thans wist hij het, dat zij van Benjamin hielden, dat zij voor hem opkwamen, dat zy hem niet los laten wilden. Hij behoefde niet meer te vree zen, dat zijn broeders nog tegen den zoon zjjner moeder ijveren zouden, en hem schade berokkenen. Het was hem duidelijk geworden, dat hun oude vader een ruime plaats in hun hart, en dat zijn lijden hen tot betere gedach ten had gebracht. Gelukkig het verleden heeft winste gebracht aan Jacobs huis en na dit woord kan Jozef zich niet langer verbergen. Hoe zou hij alleen kunnen staan tegenover zijn broeders. Hem zou het ondragelijk zijn en daarom volgt dan ook nu het tooneel, dat nie mand met droge oogen zien kan. Nog altfid maakt de zonde verwijdering en scheiding tusschen de zonen en dochteren van een huis, tusschen de burgers van een en het zelfde land, tusschen de leden van ééne kerk en hoe licht voeden wij deze zonde door te meenen, dat wij er ons buiten houden, of dat het recht aan onze zijde is zonder te bedenken dat het goed en lieflijk is dat broeders samen wonen, en wij stellen allerlei voorwaarden, waaraan anderen zich moeten onderwerpen, wanneer wij ons weer geven zullen. En zoo blijft het kwaad voortwoekeren en de vrien delijke vrede verlaat met een droef gelaat onze omgeving. Zoolang de liefde niet by machte is ons tot zelfopoffering te brengen, zoolang helaas zal de verwijdering stand houden. Al leen wie zich zelf verliezen kan, wie zich zelf opgeven durft, kan vrede stichten en hem geldt dit woord van den Heilandzalig zijn zjj, die vrede maken, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Bouma. Tegenwoordig zijn er allerlei kerken. Zjj vermeerderen nog steeds. Aan de eene zijde is dit niet vreemd. Vroeger ging dit niet zoo gemakkelijk. In elk land was een Staatskerk, welke onder de bescherming van de hooge overheid stond. Zij had alle voorrechten. Wanneer sommigen het waagden om zich van die kerk los te maken, verloren zjj freeds daar door menig voorrecht en wanneer zij den moed hadden om naast of tegenover die kerk een andere op te richten, dan verbeurden zij ten eenenmale de gunst van allen, die eenige zeggenschap hadden. Thans is dit anders. De overheid laat ieder vrij. Nu dit betreuren wij niet. Wanneer gij een vereeniging in 't leven wilt roepen, gij moogt het doen, wan neer gij een Kerk wilt stichten, niemand belet het u, zoolang gij blijft binnen de perken door de wet aangegeven. Het is derhalve in dit opzicht gemakkelijk. Niemand legt u hinder palen in den weg. Met het oog hierop kan het verwonderen, dat er nog niet meer Kerken ontstaan. Hiermede gaat gepaard het verschijnsel, dat vele lieden ook weinig waarde aan hun Kerk hechten. Zij beschouwen een Kerk evenals een winkel. Zoolang een winkelier hen bedient naar hun genoegen, blijven zjj er. Maar als er een kleine kink in den kabel komt, of als z\j hooren, dat zjj beter en goedkooper ergens elders terecht kunnen, dan krijgt een ander de klandisie. Verplichting jegens den winkel hebben zij niet. In hun oog staat een Kerk daarmede gelijk. Zij gaan naar de eene, waar zij nu eenmaal gewoon zijn te komen, zoo vaak en zoo weinig als zij willen en zy meenen heusch, dat een dominé de ouderlingen en diakenen dit wel op prys moeten stellen. Dit blykt soms duidelijk, want als zy iets verlan gen en het wordt niet bevredigd, dan zijn zy spoedig gereed om dit te laten merken. Zij blyven uit de Kerk en zy werken haar indien zy maar kunnen tegen. Als zy iets te haren nadeele weten te zeggen, dan zyn zy er bij. Nu kan het wel zyn, dat de Kerken zelve ook niet vrijuit gaan, want om de lieden ter wille te zyn, geven zy wel eens meer toe, dan zy mogen. Zy zyn er weieens te prat op, wanneer zy een lid van een andere kerk kun nen winnen. Het maken van proselieten had den de Kerken maar moeten overlaten aan de pharizeeën en schriftgeleerden. Doch het is en blijft een kwaad, waartegen de strijd met ernst gevoerd moet worden en daarom moet steeds helder in 't licht gesteld dat de Kerk niet een winkel, niet een vereeni ging maar een stichting van den Christus is. Wie eenmaal op de erve van Christus een plaats kreeg en behoort tot een gemeente, die op het fundament van de Apostelen en pro feten voortbouwen en zich houdt aan de zui vere prediking van Gods Woord en derechts- bediening der Sacramenten, mag haar niet verlaten, mag haar niet tegenwerken, integen deel hij heeft de roeping om haar te bouwen, om haar te versterken, om haar tot een sieraad te zyn. Het is niet by geval, dat wij tot haar in betrekking staan, en daarom mogen wy ook niet willekeurig handelen. Het oog moet open zyn voor de roeping, welke wy hebben en dan vragen wy niet allereerst wat ons bevalt, maar welke onze taak is, wetende, dat wy in 's Heeren weg altijd goed zyn. Alvorens er aan te denken om van Kerk te verwisselen, zullen wy onderzoeken, of wy wel inderdaad levende leden zyn, want wij weten, dat wy dan alleen het eeuwig blyven zullen. Wy zul len het ons als voorrecht en een eere rekenen, dat wy een steentje mogen aanbrengen om den muur op te trekken en wij zullen ons niet onttrekken. Het zal ons een oorzaak van droefenis zyn, dat er zooveel spraakverwarring heerseht en wy zullen ons beijveren om wan kelenden te steunen en d walenden terecht te brengen. De Kerk van Christus heeft in deze veelbe wogen dagen zulk een dure roeping. Buiten haar stygen de wateren der lichtzinnigheid en onverschilligheid steeds hooger. Aller oog bijna is ingericht op de zichtbare en ver gankelijke goederen. Het is waarlijk geen tyd om over kleinigheden te struikelen of de krachten te verzwakken. Zy die Sion lief hebben mogen wel schouder aan schouder staan om elkanders handen te sterken. Ook persoonlijke voorliefde en vooroordeelen moeten voor de waarheid. Ontwaakt gij die slaapt en staat op en laat Christus over u lichten. Bouma. II. Als Jezus zyn discipelen het zout der aarde noemt, zoo vergelijkt Hy hen wel bij iets een voudigsmaar niettemin toch ook by iets edels Het spreekwoord zegtzout is meer dan goud. Zonder zout kan een mensch niet levendaar zyn er echter duizenden, die het hun gansche leven zonder goud moeten doen, en misschien nog gelukkiger zijn dan anderen, die het goud maar voor het grijpen hebben. Zout, zoo on aanzienlijk als het is, is een levensbehoefte. Daarom is het ook zoo goedkoop. Ook de armste kan het bekomen, omdat ook de arm- sten niet zonder zout kunnen bestaan. Wat doet dat eenvoudige zout ontzaggelijk veel goeds! Wat sticht het een nut! Wat is het onmisbaar Omdat het nu voor weinig of niets te bekomen is, wordt er weinig aandacht aan geschonken. Men gebruikt het zonder het te prijzen, zooals het gaat met alles, waar men dagelijks mede omgaat, en dat men eerst waar-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1