en jaren vroeger was hun eeht al gezegend met de geboorte van eene dochter, Mirjam. Ja, die echt werd gezegend al huwde Amram zy'n tante Jochebed, nog in Egypte aan Levi geboren. Amram en Jochebed nu verkeerden in span ning van hope en vreeze. Mocht het een meisje zijn. In gewone om standigheden hadden zij liever een zoon, die later een eigen huis bouwde, eigen naam voort plantte een meisje toch bouwt eens anders huis. 'tls een zoon op wien Farao's vonnis al ligt bij de geboorte. Ze moeten het dooden. Arme moeder, teleurgestelde vader. Zullen ze Pharao gehoorzamen Neen, zy zullen God gehoorzamen. Zij geloofden. Hebr. 11 toch verhaalt ons: door het geloof werd Mozes toen hij geboren was drie maanden verborgen. Zij geloofden. Zij waren ten volle verzekerd dat hun kind den eenig waren God tot God hadimmers God had gezegd tot Abraham Ik ben uws zaads God. Zouden zij dan Gods kind voor de visschen werpen Zoude die God dan Zijn kind niet kunnen redden van Pharao's hand Ja, God had nog meer gezegd. Hij had de tegenwoordige verdrukking voorzegd, den tijd daarvan bepaald, maar ook verlossing beloofd. Gen. 15 38 weet voorzeker dat uw zaad vreemd zal zijn in een land dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen en daarna zullen zij uit trekken met groote have. Amram en Jochebed kunnen dat woord ook gekend hebben, ja, als geloovige Israëlieten hebben zij het gekend, want zulken geven acht op wat God zegt, en zij worden er opmerkzaam op gemaakt. De dag der verlossing genaakt dus. Niet immer zal Egypte hen doen krommen. Het geloof, dat rustte op de belofte, heeft een steunsel. Geloof rust op de belofte Gods en de bevindingen zijn de steunsels. Het geloof dezer ouders heeft tot steunsel de schoonheid van het kind .overmits zij zagen dat het kindeke schoon was." Ja, Hand. 9:19 .uitnemend schoon." Dat het schoon was. Maar welke vaders heb ben nu ooit in de schoonheid van hun kind een steunsel des geloofs gezien Omdat het ons dan ook zoo vreemd klinkt, zijn er allerlei uitleggingen van gegeven. Sommigen meenden dat in het aangezicht van het kind een zichtbaar teeken zijner toe komstige grootheid ingedrukt was. Jozef us spreekt van eene bijzondere openba ring aan de ouders, wat strijdt met den tekst. Anderen denken aan geestelijke schoonheid, maar dit was nog niet te zien aan het kind. Wie kan bij de geboorte wedergeboorte aan schouwen in 't hart van een kind, wie kan zieleadel van karakter dan al zien Dat behoefden zij ook niet te zien. Dat was juist het voorwerp des geloofs, wijl God het gezegd had. Er blijft niets over dan aan lichamelijke schoonheid te denken, 't Was zoo'n mooi kindje, buitengewoon mooi zelfs, jaloersche buurvrou wen zouden het onder elkander nog mooi ge vonden hebben. Schoonheid, weerkaatsing in het stoffelijke van goddelijke heerlijkheid, behoorde tot de zegeningen des ouden verbonds. Uitdrukkelijk wordt ons gezegd, dat de vrouwen der aarts vaders schóón waren en van Jobs dochteren heet het dat er geen schooner in het land waren. .Zoo opgevat blijkt Mozes' schoonheid eene vingerwijzing te zijn naar de bondsbelofte. Was het kind zwak of mismaakt ter wereld gekomen met de kleur des doods óp het gelaat, dan zou het schijnen als was God op zyn volk vertoornd en werkte Hij met Pharao mee om het te ver delgen. Maar een zoo schoon kind wijst iets beters aan. Met de hun gegeven vingerwijzing deden Mozes ouders winste. Zij klommen van de schoonheid op tot de belofte. Toen viel Pharao weg voor hun oog en verkregen zij den moed dien zy noodig hadden om het kindeke Pharao's bevel ten spijt drie maanden in hun huis te verbergen." Van Andel over de Hebr. Ze behouden hun kind, en hoe moeilijk voor Jochebed ze verbergt, wat anders geen moeder verbergen kan, haar moederweelde. Zoo duurde het eenige dagen, weken zelfs, maar de bezwaren werden al grooter. Niet im mer kunnen zij het kind verbergen. Eindelijk vinden ze een uitweg, een aangename wel niet, maar het moet. Amram maakt een biezen korfje in den vorm van een kistje, en dan dragen zij den kleinen Mozes uit. 't Is alsof het een lijkkistje is. Ze brengen hem uit naar de rivier, waar zij hem te vondeling leggen. Straks zal de hofhouding komen en ach mcchfc 's konings edele dochter of een der jonkvrouwen zich ontfermen over het kind, en zoo niet dan moeten zij een ande ren uitweg zoeken. Van verre staat Mirjam, schijnbaar argeloos, maar toch geen oog afwendend van de biezen, waar het kleine broertje is neergezet. Daar komen de dames van 't hof, ze naderen, ze merken het eigenaardig kistje, ze halen het nader, ze openen het en daar vinden ze een knaapje, frisch en gezond, een wonder lief kind het maagdelijk hart dier jonkvrouwen is ver overd door den kleinen jongen. Ja, het weenend knaapje wekt het medelijden van 's Konings dochter. Wat zal zy doen Zoo'n klein kind vraagt zooveel zorg, die zy niet op zich nemen kan. Terwijl zy nog beraadslaagt, nadert een He- breeuwsch meisje, nieuwsgierig sehjjnbaar en toch schoorvoetend. Het meisje weet raad, zy zal eene zoogster halen, die vooreerst het kind verzorgt, en de kleine Mozes komt weer bij zyne moeder en laaft zich aan moeders borst. God beschaamde het geloof niet al was het in het laatst klein. Zoo kunnen zyne ouders hem opvoeden als kind des verbonds. Zoo weet Mozes wie by is, en als hy straks 's vaders huis verlaat om met de Egyptische jongelieden te worden onderwezen, dan weet hy dat hy niet tot Egypte behoort maar by Israël, hy weet dat Jehova zy'n God is wien hy te kiezen heeft. Wy hebben onze kinderen te zeggen dat ze kinderen des verbonds zyn, dat ze wederrech telijk handelen als ze de wereld ingaan. Zoo menigeen schijnt niet te weten wie hy is en zyn moet. Met den doop wordt niet gerekend, noch in 't leven, noch in het gebed. Voor velen bestaat er geen verbondsbedeeling. Eén uit een stad, twee uit het geslacht. Dat is het ware. En toch hebben de ouders beloofd om hunne kinderen op te voeden in de leer des verbonds. H. Mbulink. JOHANNES CALYIJN. (Uittreksel uit het werk van Prof. Doumerque) door Ds. R. K. te H. XXV. Wy gaan over het Molard-plein en gaan dan bezoeken de St. Pieter. Wat zou Genève geweest zyn zonder zyn Molard Men handelde er over dag men wandelde er des avonds. Als men zich wilde ontspannen, schoot men er met het vuur roer, zelfs met het kanon. Men stelde er zoowel verkoopbanken op, als tooneelen voor klucht spelen. Wanneer partyen lust hadden tot vechten dan kwamen zy met stokken en degens op het plein samen. Hoe dikwijls hebben Protestanten en Roomschen daar elkaar met de oogen gemeten, de vrouwen met den bijlhamer onder de rokken Hier waren de hallen, het hart van de kermis. Hier logeerde Servet. Hier werd voor het eerst in het openbaar de Reformatie gepredikt In de herberg van de Rose d'Or begon in 1543 de pest, en in ditzelfde huis toefde Servet, nog gevaarlijker pest voor Genève. De kathedraal St. Pieter bevatte behalve het hoofdaltaar, vele altaren en veertien kapellen hier bedienden de pausen Gregorius X en Mar- tinus V de mis. Van hare inwendige sieraden bleef niets over de tapijten, de kostbaarheden verdwenen, de glazen braken, de koorstoelen werden geschonden. Alleen de oude Bijbel uit de XI eeuw, op perkament geschreven en ge plaatst op een lessenaar van verguld ijzer, bleef over. De beeldstormers hebben den waren schat der kerk ontzien. Maar de St. Pieter, nu koud en leeg, werd te klein voor de schare der gereformeerden, welke grooter was dan ooit toen er alles even prachtig wasCalvijn beklimt den predikstoel. Hij spreekt. Hij leidt de zielen en conscientiën der vervolgden, die van alle zijden komen vluchten om het calvinistisch Genève te stichten, en zyne preeken, opgeteekend door daartoe aangewezen of vrijwillige secretarissen, dienen vervolgens, daar zy ten deele uitgegeven worden, tot gees telijk voedsel der gereformeerden, die over den aardbodem verspreid zijn. Op den predikstoel deed hy de beroemde prediking van 3 September weerklinken, die de verstomde Libertijnen van schrik deed verstijven en hen dwong de kerk te verlaten zonder tot het H. Avondmaal te durven naderen. Van de Reformatie af heeft er geene gebeur tenis van beteekenis in het leven van Genève plaats gehad, of men kwam daarvoor samen in de St. Pieter. Van haar kansel werd 5 Juni 1559 in tegenwoordigheid der vier Syndicussen, der nieuwe professoren en regenten en ongeveer zeshonderd leerlingen, de ordonnantie op de scholen voorgelezen, waardoor het College en de even beroemde Academie werden ingesteld. Calvy'n, die pas van eene ernstige ziekte hersteld was, nam daarbij eerst het woord om in de Fransche taal de beteekenis der vergadering uiteen te zetten en iedereen uit te noodigen met hem te bidden. Daarop las de secretaris van Staat, Michel Roset, de nieuwe ordonnan tiën der Academie ook in het Fransch voor. Toen sprak de eerste rector, Th. Beza, eene zeer schoone redë in het Latijn uit, over het nut der Academiën. Terwijl Calvijn, na verma ning tot al de leden der Academie en van het College om hun plicht te doen, de vergadering naar huis liet gaan. Het college van Calvy'n, dat in 1559 gesticht werd, doch waarvoor de Reformator reeds in 1541 de lijnen had getrokken, heeft eene ge boortegeschiedenis van meer dan eene eeuw gehad. Reeds in 1428 verrees de eerste gemeen telijke Openbare School, die, geheel onafhan kelijk van de kerk, bestuurd werd en ten slotte het college van Calvijn werd. De Reformator koos de tuinen van Bolomier uit om er zyn college te plaatsen. De Raad nam deze keuze aan, te meer daar die plaats een schoon uitlicht en goed lucht had, zoo dat zy vroolyk en gezond voor de studenten was. „Men moest de hand zoo spoedig mogelijk aan het werk slaan." Er werd besloten twee groote gebouwen te zetten, die een rechthoek zouden vormen. De klassen moesten aan de westzijde komen. In den hoek zou het plein voor de leer lingen van het College komen. Het gebouw was in 1562 gereed. Reeds 5 Juni 1559 werd het College met de Academie geopend met de ceremonie in de St. Pieter. Go.d had het groote voorrecht geschonken eenzelfde stad te hebben tot moeder van zyne wetenschap en van zyn geloof. En de 5e Juni werd het feest ingesteld van de geheele Sehola genevensis, het „eenige periodieke feest" inge steld door Calvijn. Het College kwam tot stand door den y'ver van geheel een volk, door het geld van geheel een volk, van de 312 gulden van den drukker Robert Estienne tot de arm zalige 5 stuivers van Génou, de bakkerin. Het staat er nog op de tuinen van Bolomier, met het schoon uitzicht, met zyne goede lucht, vroolyk en gezond voor de leerlingen. Het draagt in het gewelf van het voorportaal deze drie op schriften: „de vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid", (in het Hebreeuwseh)„Christus is ons geworden wijsheid van God", (in het Grieksch)„de wijsheid, die van Boven is, is zuiver, vreedzaam en vol van barmhartigheid, (in het Latijn.) Het college is een kunstig monumentHet is opmerkelijk, dat dit eenige gedenkstuk van Genève, waarbij de kunst eene speciale rol speelt, het werk is van den Reformator. De traditie wil, dat Calvy'n mede aan de wallen der stad heeft gearbeid. Het is aan te nemen, dat hy meer dan eens is gaan zien naar het bouwen van 't College en de werklieden tot spoed aangespoord heeft. Toen hy zyn College gesticht had, vestigde hy er zyne Academie in. En van die Academie was hy' nog meer de ziel dan van het College. Met 2 a 3 jaren moest hy' zijne academische lessen echter wegens gebrek aan ruimte voort zetten in het Auditoire by St. Pieter. En alzoo heeft de Academie gedurende drie eeuwen het gedaan zonder een eigen gebouw te bezitten. En toch die Academie van Calvy'n Met rechtmatigen trots riep Beza uit, toen hy' zag, dat het aantal leerlingen van 1500 in 1564 tot 2000 in 1566 liep; „wij zyn er zeker van, dat wy' zullen leven, ook wanneer wij moesten ster ven. Want wy hebben nu de zekerheid, dat, indien deze stad moest vallen, haar val zal weerklinken in de naburige landen en eene ramp zal zyn, zelfs voor hen, die er niet het minste denkbeeld van hebben. Het zou de on dergang van de vrijheid zjjn." Het is duidelijk, dat men in de XVI eeuw geen zin voor hygiene had. Genève ten tijde van Calvy'n stond volstrekt niet achter bij Ge nève in de middeleeuwen. Het sehy'nt echter, dat de XVII eeuw ook op dit gebied de XVIe' niet overtrof. By den dood van Calvijn had de stad nog het water niet, dat zy' noodig had. In 1567 sprak men van een nieuw plan om. voor hoogstens 3000 a 4000 kronen overal fon teinen en in de benedenstad beekjes te maken. De verlichting der straten was gebrekkig. En toch had die goed moeten zyn om, zonder on geluk te krijgen, den weg te vinden door al die banken, pothuizen en luiken. Het was dan ook elk inwoner verboden des avonds na negen uur zonder een lantaarn uit te gaan. De huizen te Genève evenals overal elders, waren eerst zeer eenvoudig gebouwd. De pri vilegiën van 1387 verboden by het bouwen ge bruik te maken van „stroo, bladeren en hout." De inventaris van 1475 doet kennen Genève tusschen de XV en XVI eeuw. Er waren on geveer 2033 huizen. De helft werd geschat op eene waarde van 5 tot 100 gldeen vierde deel op 100 tot 200 gld.een vierde deel op 200 tot 7000 gld. Een huis van 500 gld. was zeer mooi. Sommige kwartieren leverden met huizen van 6000 a 7000 gld. een prachtig gezicht op. Volkstelling. Bij den uitgang van het jaar, als we pas weer herinnerd zyn aan de woorden uit de Kerstkroniek „dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de geheele wereld beschreven zou worden", zal er ook in ons land weer zoo'n algemeene volkstelling worden gehouden. 'k Heb wel eens menschen ontmoet, die meenden dat in zoo'n volkstelling eigenly'k iets zondigs school. En voor die meening be riepen ze zich dan op het Bybelsch verhaal van de volkstelling, die David tot zonde wordt aangerekend. Het zondige van Davids volkstelling was echter niet gelegen in de zaak zelve. Want zoo'n volkstelling had ook vroeger reeds in Israël op 's Heeren bevel plaats gevonden, even vóór het vertrek van Sinaï en even vóór de aankomst in Kanaan. De volkstelling door David ondernomen, droeg echter een geheel ander karakter, omdat hy' daarby eigenmachtig te werk ging. Hy' verzuimde n.l. het door de wet daarbij voor geschreven zoengeld te innen, en miskende daarmee de noodzakelijkheid van de bediening der verzoening. Dat deze volkstelling Israël tot schuld werd. vloeide dus voort uit het geheel eenig karak ter van Israël als het eigen volk des Heeren. Maar het spreekt wel vanzelf, dat hiervan by een gewoon volk geen sprake is. Onder de tegenwoordige omstandigheden is zoo'n volkstelling dan ook een vrij onschuldige zaak van zuiver administratieve strekking. De bedoeling is slechts het bevolkingsregis ter zoo nauwkeurig mogelijk bij te houden. De Overheid wil n.l. weten, welke personen te middernacht tusschen 31 December 1909 en 1 Januari 1910 hun werkelijke woonplaats binnen Nederland hebben. Daartoe nu laat zy tusschen 26 Dec. en 1 Jan. a.s. verschillende gekleurde kaarten met allerlei vragen ter invulling rondbrengen, dio dadelyk na Nieuwjaar worden teruggehaald. En als ge mocht opzien tegen het eigenhan dig invullen dezer kaarten, wil de beambte, die ze ophaalt, wel zoo goed zyn dit voor u te doen. Daar is dan ook niets tegen, mits ge u, als het geschied is, terdege overtuigt, dat er geen vergissingen inslopen. Dan alleen kunt ge met een vrij geweten er een handteekening onder plaatsen. De meeste vergissingen nu komen voor by het invullen van de vraag, tot welke kerkelijke gemeenschap men behoort. Wat met onze kerkelijke verhoudingen zyn de tellers wel eens minder goed op de hoogte. En zoo is dan de mogelijkheid niet uitgeslo ten, dat leden der Gereformeerde Kerk by vergissing geboekt worden als te behooren tot de Nederlandsch Hervormde of ook wel tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Vandaar dat bij de vorige volkstelling van wege onze Generale Synode een schrijven werd rondgezonden van den volgenden inhoud Daar zyn verschillende redenen, welke wij thans niet behoeven te noemen, maar die, naar het oordeel van de Generale Synode, het hoogst gewenscht en noodig doen achten, dat alle leden en doopleden onzer Kerkenhetzy zy hoofden van gezinnen of alleen wonende personen zyn, zoo voor zich als voor de hunnen in de stukken voor de Volkstelling duidelijk invullen, dat zy behooren tot De Gereformeerde Kerk. Alsmede, dat, zoo ze door de beambten de stukken laten invullen, zy zich wel verzekeren, dat deze wer kelijk den naam Gereformeerde Kerk invullen. „In streken, waar, zooals bijv. in Noord-Bra bant, de Hervormde Kerk soms ook Gerefor meerde Kerk genoemd wordt, is het zelfs ge wenscht, dat men invult of laat invullen:Ge reformeerde maar niet Hervormde Kerk. „De Generale Synode dringt er ten zeerste op aan, dat elke Kerkeraadop de hem gepast voorkomende wijze, al de leden en de doopleden zijner Kerk even vóór Nieuwjaar ernstig aan hunne roeping in deze zal herinneren Welnu, het is ongetwijfeld zeer wenschelijk, dat elke kerkeraad ook ditmaal aan al de leden en doopleden zijner kerk genoegzame voorlich ting dienaangaande verstrekt. Alleen dan toch is er kans op een betrouw bare statistiek van het ledental onzer kerken. Tot dusver liet deze statistiek aan betrouw baarheid nog veel te wenschen over. Want wel tracht het kerkelijk Handboek van Le Cointre zulk een statistiek te geven maar men behoeft dit Handboek slechts even in te zien, om terstond te weten, dat vele ker ken hoegenaamd niet op de hoogte zijn van haar eigen ledental. By sommige kerken toch is het zielental in 't geheel niet aangegeven, bij andere is slechts een ronde som genoemd, die volgens de op gaven, dikwerf jarenlang even groot blijft. En

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 2