Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redaetie ?an: Ds. L. BÖÜMA en Ds. H. W. LAMAN. DONDERDAGSAVONDS. 7e Jaargang. Vrijdag 24 December 1909 No 27. UIT HET WOORl). Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABOOEMEHTSPRUS Drnkker-OitgeYer A. D. LITTOOIJ MIDDELBURG. PRIJS DER AD YERTENTIEN Met het oog op Nieuwjaar verschijnt Zeeuwsch Kerkblad de volgende week De opgaven der predikbeurten gelieve men dus tijdig in te zenden. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Een zilveren ambtsfeest in Zeeland. Het zout der aarde. De geboorte van Mozes. per half jaar franco per post .70 cent. Enkele nummers3 cent. Az van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. EEN RIJSKE UIT DEN AFGEHOUWEN TRONK. Want er zal een lfisken voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voort brengen. Jes. XI 1. Het was een heerlijke belofte, welke de Heere eenmaal aan David gegeven had „Wan neer uwe dagen zullen vervuld zijn en gij met uwe vaderen zult ontslapen zijn, zoo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal en Ik zal zijn Koninkrijk be vestigen. Die zal Mijnen Naam uws huis bouwen en Ik zal den stoel zijns Koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid", want welke heerlijke verwachtingen wekte zij niet. Yan die ure af zullen alle de profeten tot haar te ruggaan en haar nader ontwikkelen en de ge- loovigen van die tijden zullen op haar zich vérlaten. In welk een heerlijk licht verscheen nu de toekomst en daarhenen zullen al hun verlangens zich uitstrekken. Zij konden niet leven in het verleden, want achter hen lag een gesloten paradijs, waar de cherub hen den toegang tot den boom des levens afslootachter hen lag ook de schrikkelijke Sinaï met zijn bliksemschichten en donderslagen. Bij het licht der belofte begroetten zij echter den hel deren dag der verlossing, welke eenmaal aan de kim van hun leven zou aanbreken. Het ging evenwel niet, zooals zij het zich voorstelden. Wel verhief het huis van David zich in Salomo tot een zeldzame heerlijkheid en tot een sehoone glans, maar daarna kwam er verachtering, het daalde van zijn blinkende hoogte tot een smadelijke diepte. Niet alleen toch verloor het zijn uitwendige macht en roem, maar in Achaz werd het ook nog gees telijk onbeduidend. Het had geen pit en geen kracht meer en het zocht hulp en steun bij de Koningen van Assur. Om staande te blij ven meende het toevlucht te moeten nemen onder de vleugelen der wereldmacht, zoodat de geloovigen met zorg in het hart vroegen, wat zal er komen van Davids huis en hoe zal het gaan met de vervulling der belofte. Wij die de vervulling kennen, kunnen ons niet volkomen indenken, welke bange dagen het voor Gods volk waren, doch wij verblijden er ons over, dat juist in dien tijd een Jesaja ge roepen werd om hen te troosten en te sterken. En hoe doet hij dat? Zegt hij, dat die inzin king van Davids huis weldra tot het verleden zal behooren, dat de ure nabij is» waarin het weer pralen zal als in de dagen van Salomo Geenszins. Hij wijst er op, dat er van dien doorluchtigen stamboom niets meer voor 't oog zal overblijven. Van alle zijn bladen en tak ken zal hij beroofd worden, ja, zelfs zal de boom bij den wortel afgehouwen worden. Het zal zoover gaan, dat niemand meer iets van dit huis merkt, dat het al zijn beteekenis zal verliezen. Wonderlijk zijn toch Gods wegen en onnaspeurlijk Zijne oordeelen. Maar dit geeft nog geen recht om aan de belofte Gods te twijfelen. Als er niets zicht baars meer is, dan zal er een rijsken voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbren gen. Hoe goed was het, dat het profetisch woord zoo duidelijk heeft gesproken, want hoe zouden anders de Simeon's en de Hanna's den moed behouden hebben in dagen, waarin een nakomeling van Ezau op den troon van David zat en het is ons nog altijd tot een ver sterking, indien wij zien, hoe het woord der voorspelling niet is verwezenlijkt. Onze voeten staan weer op die bekende plaats, wijl wij met heel de Christenheid ter bedevaart naar het kleine Bethlehem, de stad Davids zijn gegaan. Wij aanschouwen die stal en die kribbe, waarin het kindeke uit Maria geboren eens neerlag, in doeken gewonden. Nalaten kunnen wij niet om de maagd aan te zien, die moeder is ge worden in dien nacht, die schooner is dan de dagen. Naast haar staat Jozef, een timmermam uit het afgelegen en geringe Nazereth. Fn toch zijn hij en Maria hierheen gekomen, omdat zij uit het huis en het Geslacht Davids waren. Het is hun waarlijk niet aan te zien, dat hun beiden vorstelijk bloed door de aderen vloeit, want hoever zijn zij verwijderd van de heer lijkheid, waarmede eens een Salomo bekleed was. Uit het huis en het geslacht van David, dien doorluchtigen koning van Israël de geslachtsregisters wijzen het uit maar onder eenigen uiterlijken tooi en eenig zichtbaar versiersel. Wel kon er dus gezegd worden, dat er nog slechts een tronk, nog slechts een wortel overgebleven was. Uit dien afgehouwen tronk echter is thans een rijsken voortgekomen. Dat rfiske is nu nog gering en onaanzienlijk, zoodat wie het ziet er niet op let. Het is een kindeke, schijnbaar als elk ander. Zonder gedaante en heerlijkheid. Een zwakke en brooze zuigeling. Alleen be koorlijk in 't oog der moeder. Maar wie het beschouwt bij het licht der voorzegging, zooals de Herders en de Elizabeth's, verheugt zich, want in dit kindeke herleeft het vervallen huis van David waaraan de geheele toekomst behoort. De troon van Rome is thans hoog en heerlijk en de keizer kan een gebod laten uit gaan, dat de geheele wereld voorschrijft om te gehoorzamen, maar die troon zal ineenstorten en die heerschappij wegzinken. Na Augustus zullen er uit ons geslacht stoute mannen op staan, die de volkeren voor hun zegekar zullen spannen, en voor hun grootheid zullen offers ontstoken worden. Doch voor ieder hunner slaat het uur, waarop zij van hun heerschappij beroofd worden. Deze scheut echter uit den wortel van Isaï zal opgroeien tot een krach- tigen boom, welke zijn kruin fier naar den hemel omhoog heft. Stormen zullen woeden, onweders zullen losbreken, doch schade aan dezen boom toebrengen zullen zü niet. Hij zal blijven en vrucht dragen. De eeuwen, die voorbijgingen, hebben steeds duidelijker de waarheid van dit woord aan het licht doen komen en vandaar is het te ver klaren, dat ook op dit Kerstfeest het oude lof lied weer ruischt: Gezegend zij de groote Koning Die tot ons komt in 's Heeren Naam, Wjj zeege'nen u uit 's Heeren woning Wfi zeeg'nen u al te saam. De Heer is God, door Wien wij aanschou wen, Het vroolijk licht na bang gevaar Bindt de offerdieren dan met touwen Tot aan de hoornen van 't altaar. Het verleden bemoedigt ons, want elke blad zijde der geschiedenis staaft, wat God met zoo grooten nadruk beloofd heeft en wij mogen wel uit warme ertkentelijkheid Zijn heiligen Naam loven en prijzen. Wjj zien niet voorbij, dat wij ook nu nog midden in den strijd zijn, dat er nog velen zijn, die als Herodes weleer den invloed van dezen Zoon Davids willen breken, dat er een groote menigte is, die op het Kerstfeest niets bespeurt van de heerlijkheid, welke van den Christus uitstraalt, dat het zelfs bij vele belijders gekomen is tot een inzinking van het geloofs leven, dat er te weinig warmte en gloed uit gaat van hen, die zich in den geest rondom 'Bethlehem's kribbe scharen, maar wij behoeven onzen grond ter verwachting niet te ontleenen aan de geloovigen, hoe hoog zfi ook in onze schatting staan, neen, wij kunnen onze hoop voor al wat nog komen moet bouwen op de onwankelbare trouw van Hem, die voor de ver vulling van Zijn belofte zelf zorg draagt. Alleen, laat ieder onzer ernstig toezien, dat hjj voor zichzelf het huis zijner verlossing niet bouwt op een zandgrond. Hoevelen zfin er ge weest, die met de gemeente vroeger en later gejuicht hebben op het Kerstfeest, en zich ver blijdt over de vruchten, waarmede deze boom beladen was, zonder dat zij evenwel ware be geerte hadden om in Christus gevonden te worden. Eerst dan is het met u wel, indien gij helder inziet, dat er uit u nooit ware vrucht zal voortkomen, waarin de Heere een welge vallen kan hebben, ten gevolge waarvan ge de toevlucht genomen hebt tot Hem, op Wien de einden der aarde nog wachten. Wie zich bergt onder de schaduwen van Zijn vleugelen, vindt gewis bfi Hem bescherming, maar wie zijn hart verre houdt van den Koning, kan nooit de echte feestvreugde smaken. Verblijd u dan maar in Hem, in Wien de bronnen des levens en der vreugde ontsprongen zijn voor alle dorstigen. Bouma. Het is ook ons een oorzaak van vreugde, dat ds. Dekkers van Anna Jacoba Polder dezer dagen zijn vijf-en-twintig-jarig ambtsfeest mag vieren. Uit het Noorden van het land kwam hij naar onze provincie en diende eerst de gemeente te Yeere en nu reeds eenige jaren de Kerk van Anna-Jacoba Polder, en hij heeft het voorrecht, dat hij met lust en toewijding zich kan wijden aan den arbeid, welken hij liefheeft. Ruime stof heeft hij om den Naam des Heeren te danken, die hem den weg effende, langs welken hij ge komen is tot de bediening des Woords in de Gereformeerde Kerken, die hem nu reeds een kwart eeuw met zegen deed arbeiden, en die hem bij voortduring de machten vermenig vuldigde ook soms onder droeve omstandighe den om te doen wat zfin hand vond om te doen. Door de wijze, waarop hij in de ge meenten, welke hij diende en op de verschil lende Kerkelijke vergaderingen optrad, heeft hij zich de achting en de liefde van velen verworven. Hfi mag zich verzekerd houden, dat er velen zijn, die met hem in zijn vreugde deelen en die hem toebidden, dat hij nog in lengte van dagen moge arbeiden in den wijngaard des Heeren. Wij achten het een voorrecht, dat wfi be hooren tot hen, die hem nu reeds meer dan dertig jaar kennen, en in wier hart hfi steeds een goede plaats heeft behouden. De Heere zegene hem en de zfinen. Bouma. UIT HET LEVJKN. I. Jezus noemt zfin discipelen het zout der aarde. Hfi vergelfikt ze dus bfi iets, dat zeer eenvoudig is. Hfi vervalt niet in hoogdravende beeld spraak, en noemt ze niet het goud der aarde, de juweelen, de keurgesteenten der aarde. Hfi vergelfikt ze bfi het zout. En het zout behoort onder de schepselen, die God gemaakt heeft ongetwijfeld tot den stand der „kleine luyden". Zout is een artikel, dat erg goedkoop is, en niet bizonder de aandacht trekt. Wanneer een winkelier een uitstalling voor zfin venster maakt van zout, dan blfiven niet veel voorbijgangers stilstaan maar bfi zfin buurman, den goudsmid, ontbreekt het zelden aan kfikers. Het zout schittert niet door pracht. Het heeft zoo niets aristocratisch over zich. Het is zoo door en door gewoon, zoo iets klein-burgerlfiks. Het heeft zoo weinig voorkomen. Het is zoo iets, dat ieder een heeft. Bfi dat zout vergelfikt nu Jezus zfin discipe len. Het zfin ook maar eenvoudige menschen menschen, gelfik er zoovelen zfin. Ge vindt onder de Christenen niet, wat Nietzsche ge noemd heeft „Uebermenschen", prachtexempla ren van het menschelfik geslacht, en watJezus genoemd heeft rfiken en edelen, wfizen en ver- standigen, machtigen en grooten. Wat waren zfin eerste discipelen geen gewone, grove man nen. Zoo'n Petrus, zoo'n Johannes, zoo'n Jaco bus, noem het heele rfitje maar opmenschen van hun slag waren er in Israël honderden, duizendenzonder gedaante en heerlfikheid. Ge loopt op straat zoo vaak een burger van het koninkrfik der hemelen, een kind van God, voorbfi, zonder dat ge er erg in hebt. Ook in dit opzicht is het Koninkrfik Gods niet geko men met uiterlfik gelaat. De Heere heeft uit verkoren, hetgeen in de oogen der menschen ongeacht, ja niets is. Daar is niets aan te ver anderen. De beste, de degelfikste Christenen vindt ge onder de menschen van eenvoudigen stand. Daar schuilt altfid de kern, de kracht van het Christendom. En al wat daarboven is, is uitzondering. Menschen van aanzien zfin zeldzaam geloovig en als ze geloovig zfin, dan zfin ze dikwfils nog zoo half en half. Aanzien lijke menschen, die tevens degelfik godsdienstig, innig godvruchtig zfin, ach, ze zfin zoo schaarsch en zoo gemakkelfik te tellen. Zoo'n man als Groen van Prinsterer, om geen namen van nog levenden te noemen, zoo'n man vindt ge er 's Zondags niet in elke bank één, wanneer ge de kerk rondziet. Zoo echt-deftig, zoo rfik, zoo geleerd, en dan zoo godvreezend. Die enkele uitzonderingen doen dan ook den regel niet te niet, dat de discipelen van Jezus naar hun uiterlfik voorkomen eenvoudigen zfin niet het goud, maar het zout der aarde. Maar van die menschen, waaraan niemand iets bfizonders, iets buitengewoons, iets excel lents kan vinden, van die menschen zegt de Koning der Koningendat zfin nu mijn man nen, waarmede ik triumfeer, waarmede ik de wereld overwin en dat zfin nu mfin uitverko renen, schoon ze zonder gedaante of heerlfik heid zfindat is nu het zout, hetwelk ik op aarde gestrooid heb, en dat nu reeds negentien honderd jaren op de aarde zfin werking heeft gedaan. Het is toch maar waar, dat de gedaante van het aardrijk er geheel anders zou uitzien dan nu, wanneer Christus voor negentien eeuwen niet was begonnen met de kleinen der wereld te roepen tot zfin Koninkrfik. Neem de „kleine luyden", die God vreezen, uit de wereld weg, en de geschiedenis krfigt een geheel anderen loop. Zfi zfin het zout der aarde. Naar hun uiterlfik voorkomen van weinig beteekenis, maar machtig door hun verborgen werking en innerlfike kracht. Laman. MOZES. In dien tfid nu werd er in het huis van Am- ram een kind verwacht. Drie jaren te voren toen die harde maatregel nog niet ingevoerd was, hadden zfi ook een zoon ontvangen, Aaron

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 1