HOZEN.
Israël vóór Mozes.
schuwing voor sommige alleszins godsdienstig©
Christenen, die in een levenslangen sleurgang
van godsdienst en braafheid zachtkens naderen
tot hun eeuwig verderf.
O het is waar, wy kunnen over elkanders
hart geen oordeel vellen, wanneer belijdenis
en wandel zuiver en stichtelijk zijn. Het is waar»
dat er een levensvonk kan smeulen, waar wij
slechts asch meenen te zien. Maar al stemmen
wjj dit zonder bedenken ook toehet is toch
ook niet minder waar, dat ge aan sommigen
uwer broeders en zusters niet dan met zorg en
kommer kunt denken, wanneer ge ziet op hun
eeuwigen staat.
Er zullen er zijn, die aan deze zyde van het
graf met Gods volk hebben geleefd, doch aan
de overzijde met Gods vijanden zullen verdoemd
worden. Ge kunt er haast niet aan denken.
En toch zal het zoo zijn. Er zitten er 's Zon
dags in de kerk, eiken Zondag even trouw, die
voor eeuwig verloren zullen gaan. Ze waren
altijd godsdienstig. Als jonge mensehen. Als
mannen en vrouwen. Als ouden van dagen. Ze
hebben altijd geloopen in het gareel van gods
dienst en zedelijkheid. Zoo zijn ze jong geweest.
En zoo zijn ze zoetjes aan oud geworden. Maar
zoo gaan ze, heel godsdienstig en deugdzaam, de
eeuwige duisternis in.
Misschien wordt dit stukje wel gelezen door
menschen, die nog geen hope hebbendie den
eenen dag na den anderen voorbij laten gaan,
zonder dat zij bedenken, wat tot hunnen vrede
dient. En de dagen gaan zoo snel. En de jaren
vliegen zoo haastig voorbij. We zijn aan het
einde, eer we het weten. Huivert ge nooit, als
ge denkt aan dat einde? Aan dat einde, het
welk het begin zal zjjn van een nacht, die
onbeschrijfelijk is? Voor eeuwig verloren te
gaan, de Bijbel leert het, en ons gevoel zegt
het ook, voor eeuwig verloren te gaan, zal iets
zeer vreeselijks wezen. En dat gfl verloren zult
gaan, dat zal voor U iets vreeselijks zijn. En
dan zoo spoedig 1 Binnen enkele minuten mis
schien. Binnen enkele weken allicht. Binnen
enkele jaren toch zeker.
Ik weet wel, dat gij dit alles ook heel goed
weet. Gij weet wel, wat dat wezen zal, voor
eeuwig verloren te gaan. En soms kan de
schrik voor dat naderend verderf u wel eens
bekruipen. Maar het brengt geen verandering
van beteekenis bij u te weeg. Het blijft bij den
ouden sleurgang. De vreeze doet.u niet vluch
ten, vluchten met haast, vluchten zonder rusten,
vluchten tot Hem, bij wien alleen uitkomsten
zijn tegen den eeuwigen dood.
Met wat godsdienstigheid en deugdzaamheid
is ons leven niet te redden. Het geloof moet
ons behouden. Het levend geloof. Het leven met
Christus door het geloof. Er zijn zooveel chris
telijke menschen, bij wie ge Christus nooit ont
moet. Dat is het zorgelijke, het bekommerende,
het verontrustende. Niettegenstaande zij Chris
tus belijden, is er zoo weinig van te bespeuren,
dat zij met Christus leven, zooals een zondaar
leeft met zijn Zaligmaker. Het leven gaat zoo
buiten Jezus om. In den voorspoed. In den
dageljjkschen wandel. In al de bekommernis
sen, zorgvuldigheden, struikelingen, verzoekin
gen van ieder uur. Jezus is zoo ver weg uit
hun gedachten en begeerten. Hij, die het mid
delpunt moest zijn. Hij, die de eerste en de
eenige moest wezen, tot Wien ze liepen.
Denkt het eens goed in, lezer, wat het zegt,
dat gij binnen enkele dagen voor eeuwig ver
loren zult zjjn, omdat ge uw leven niet in
Christus gezocht hebt. Denkt het eens goed in
en zoekt dan nog het leven bij Hem, bij Wien
ook gfi het vinden kunt en vinden zult, indien
ge maar in waarheid zoekt. Een sleurgang van
godsdienst brengt u niet tot Hem. Maar die
zoektdie vindt. De Heiland is nu nog nabij 1
Laman.
Ten oosten van den veelmondigen Nijl ligt
Goeen, de moederschoot Israels. Groene weiden
leveren voeding aan Israels veestapel. Donkere
akkers bieden gelegenheid voor land- en tuin
bouw en nog jaren daarna wekten de heerlijke
vruchten 's volks begeeren. Velen van Abra
hams nazaad hadden zich dan ook op tuinbouw
toegelegd. Deut. 11 10.
Velen ook woonden in Gozen's steden tus-
sehen de Egyptenaren. Ex. 3 22 en Ex. 12
23.
Egypte Israels moederschoot. Waarom Ka
naan niet? Waarom bleef Jakobs geslacht niet
in Kanaan
De hongersnood kon hen slechts voor een
tijd noodzaken het land te verlaten en toen
«r weer brood was hadden ze kunnen weder-
keeren. De hongersnood was slechts aanlei
ding. Gods bedoeling was het dat Israël in
Egypte wonen zou jaren, eeuwen lang. Reeds
aan Abraham had de Heere dat te kennen ge
geven. Gen. 15 13 v.v.Toen zeide Hij tot
Abraham weet voorzeker dat uw zaad vreemd
zal zijn in een land dat hun lieden niet is en
zij zullen hen dienen en zullen ze verdrukken
vier honderd jaren, doch ik zal het volk ook
richten hetwelk zij zullen dienen en daarna zul
len zij uittrekken met groote have en het
vierde geslacht zal herwaarts wederkeeren".
In Egypte zou Israël een zoon worden, Pharao
zijn voogd, zijn land de wieg.
't Werd in Kanaan gevaarlijk voor Jakobs
geslacht.
Het zou bij zoo snelle vermeerdering de ijver
zucht gewekt hebben van de inwoners des
lands en in hun midden zou de Pharao opge
staan zijn die Israël in zijne jeugd doodde.
Dit gevaar kon alleen afgewend worden door
zich in nog grooter gevaar te begeven n.l.
door vermenging in bondgenootschap en door
huwelijken te sluiten met de heidensche in
woners. Zie maar hoe gewillig de inwoners
van Sichem zijn. En zoude Jakobs zaad altijd
de grens geeerbiedigd hebben die Jehova zelf
getrokken had door het teeken des verbonds
Ach neen, daar is altijd gevaar dat de zonen
Gods zich vermengen met de kinderen der
mensehen en dat de kerk zich verwereldlijkt.
Reeds begonnen de zonen Jakobs de grens
lijn te overschrijden. Juda noemde Hira van
Adullam zijn vriend en hield met hem zijne
feestmalen, nam eene Kanaanietische tot vrouw
en gaf ook Thamar aan zijn zoon tot vrouw.
Simeon heeft insgelijks een zoon bij eene Ka
naanietische, De vermenging begint. Zal
Israël opgaan in de Kanaanietische stammen
en dan straks met hen ten oordeel rijpen
Neen, God denkt aan zijn verbond met Abra
ham zijn vriend en zendt daarom een hon
gersnood.
Ook het land van melk en honig is zonder
Gods zegen een arm land.
Israël trekt uit, de banden van vriendschap
moeten verbroken worden. Niet eerder ziet
Israëls nageslacht die volken weer voor dezen
rijp zjjn ten oordeel.
Israël trekt uit, door honger gedreven.
Wat zij meenden dat hun te kwade was, keerde
God ten goede. Hoevelen hebben als Jakob ge
schreid alle deze dingen zijn tegen mij, terwijl
wij toch belijden dat de Heere het kwade in
dit jammerdal ten beste keert.
Zoo trekt het kleine volk op naar Gosen in
den voorhof Kanaanvandaar kan het straks
gemakkelijker wederkeeren naar zijn erfgoed.
Daar in Gosen is het gevaar voor vermen
ging veel minder groot. Egypte zal niet ge
neigd zijn tot eene mésalliance met een her
dersvolk als Israël.
Daar in de schaduw van Egypte vermenig
vuldigde zich Israëlde belofte begint zich te
vervullen dat Abrahams nakomelingen talrijk
zouden worden als de sterren aan het firmament.
Veel goeds kan Israel daar leeren, het kan
zich Egypte's rijke beschaving eigen maken
en straks als Israël weerkeert naar het erfgoed,
zal het niet rondtrekken als zwervende Be-
douïnenstammen, maar als het Koningsvolk
van den Heere der Heeren.
Veel goeds, ja maar ook veel kwaads en het
kwade gaat gemakkelijker over dan het goede.
Weinig weten we van het volk in den moe
derschoot, doch wat laten de profeten er van
zeggen doet ons zien hoe het volk des ver
bonds den afgodischen zin zijner naburen
overnam.
Ezechiel spreekt van de hoererij Egypte,
hoofdstuk 23 3, 8, 19, zij verliet ook niet
haar hoererij uit Egypte etc.
Ezechiel 20 7 en verontreinigt ulieden niet
met de drekgoden van Egypte.
En Jozua zegt tegen Israël Joz. 24 14 en
doet weg de goden die uwe vaders gediend
hebben aan gene zijde der rivier en in Egypte.
Staat het gouden kalf dat Israël doet sprin
gen van vreugde niet in verband met den
Apis-dienst in Egypte
Ach, wat zal !nu worden van het volk dat
zyn God vergeet, zijn vaderland, de graven
der vaderen, dat zich geen vreemdeling meer
voelt in een vreemd land.
Waar is het uitzien naar de vervulling der
belofte, het heet verlangen naar het beloofde
heil?
Zal de moederschoot het graf worden
Neen Jehova waakt, Hij is getrouw,
ïn Egypte staat een andere koniDg op die
Jozef niet kende een ander dynastie kwam
aan het bewind die zich niet stoorde aan de
diensten die Jozef aan de verjaagde Koningen
bewezen had.
Die Pharao's van de nieuwe dynastie zullen
de instrumenten zijn in Jehova's hand om
Israël weer te doen denken aan God en Zijne
belofte, om heimwee te wekken naar het land
nu eeuwen geleden verlaten.
De buitengewone vermenigvuldiging des
volks wekte de bezorgdheid van Egypte's ko
ning. Hoe licht konden de Semitische vreem
delingen op de grens gemeene zaken maken
met hun Oostersehe stamverwanten die het
Egypte al eerder bang gemaakt hadden.
Wat zal de Pharao nu doen? Na vele be
raadslagingen besluit men het vreemde volk
langzamerhand en voorziehtiglijk te onder
drukken, hun geest te dooven, hun kracht uit
te putten, hen te maken tot een volk van
willooze, krachtlooze slaven en alzoo hunne
vermenigvuldiging tegen te gaan. Zoo brak
eene bange tjjd aan voor Israël, een tijd van
weergalooze verdrukking. Wat anders in Egypte
alleen krijgsgevangenen en slaven deden, moest
nu het vrije volk des Heeren doen.
Al zwaarder, al harder werd hun lot, van
kwaad tot erger en de geesel des drijvers
rustte niet.
Bang was het vooral voor hen, die in de
steengroeven waren, zij moesten steenen bakken,
dragen en straks opbouwen tot steden.
Egypte leefde voor de eeuwen, de lijken
moesten gebalsemd worden en die der Ko
ningen bijgezet in de reusachtige pyramieden.
Elke Pharao moest zich een naam maken,
steden bouwen en zijne daden sterk gekleurd
in steenen inbeitelen opdat ook het navolgend
geslacht die weten zoude.
Roem was hun liever dan de waarheid, op
de werken hunner voorgangers schreven zij
gaarne eigen naam.
In Israël hadden ze een volk dat ze konden
gebruiken tot versterking van het rijk en tot
roem van eigen naam.
Morgen op morgen werden lange rijen van
mannen als slaven uitgedreven tot harden ar
beid en bij elke poging tot rusten daalde
de zweep van den onbarmhartigen opzichter
neer en bij elke kreet van zijn nieuwe zweep
slagen.
Nog banger wordt het Israël als Pharao hen
zoekt uit te roeien. De pas geboren zoontjes
worden van moeders borst afgerukt om in het
water een prooi der visschen te worden.
(Wordt vervolgd).
H. Mbulink.
ZA€HTHOIDIOHEID.
II.
Zachtmoedigheid leert ons onszelven beheer-
schen, zoo zagen we. Hoe meer we toenemen
door de werking der Heiligen Geestes in deze
deugd, des te meer zullen we de ons eigene
neiging tot toornigheid en gramschap over
winnen. Wel zal die zonde, die in ons woont,
niet geheel uitgeroeid worden, zoolang we in
dit leven zyn wel zal zij zich telkens weer in
ons openbaren, maar toch kan er bij ons een
toenemen zijn in zachtmoedigheid en zullen
we er naar moeten streven om ook in dit op
zicht het booze te overwinnen door het goede.
Zachtmoedigheid zal ons dan ook leeren onzen
naaste met kalmte en bedaardheid van zinnen
te bejegenen Jegens den naaste komt de
zachtmoedigheid vooral uit. Hierin is de zacht
moedigheid vooral van de ootmoedigheid te
onderscheiden. Ootmoedigheid ziet op onze ver
houding tegenover God, zachtmoedigheid doet
ons meer denken aan onze verhouding tegen
over den naaste. Zoo gaat zachtmoedigheid
ook gepaard met nederigheid, n.l. nederigheid
tegenover onze broederen. Nederigheid en
zachtmoedigheid zyn beide eigenschappen van
het vernieuwde leven. De nederige maakt
geen aanspraak op meerderheid tegenover den
broederhy stelt zich niet aan als ware hy
boven hem verheven, maar hy acht juist den
ander uitnemender dan zichzelven. Al heeft
hy ook vele gaven ontvangen, 't zy natuurlijke,
't zy geestelijke, nochthans zal hij zich daarop
niet verhoovaardigen of zich er op laten voor
staan. 't Is hem geen reden tot zelfverheffing
boven anderen, die minder met allerlei gaven
en talenten bedeeld zijn. Hij blyft zichzelven
kennen als een arme, die 't uit genade ont
vangen heeft en van genade leven moet Daar
om blijft hij nederig en kan hij ook zacht
moedig zijn. De hoogmoedige is gewoonlijk
ook niet zachtmoedig, maar een christen, die
waarlijk nederig is, zal ook zachtmoedigheid
bezitten en beoefenen. Hy zal gemeenzaam
zijn en vriendelijk in den omgang met anderen.
Hij sluit zijn hart voor den broeder niet toe,
maar stelt zich voor hem toegankelijk.
Zoo gaan nederigheid en zachtmoedigheid
samen. Uit de eerste vloeit de tweede voort.
En als iemand het geduld van den nederige
op de proef stelt, zal deze zachtmoedig blijken.
Hij zal zijn gemoed effen houden. De zacht
moedige verbittert zich niet. Hij is verre van
oploopendheid, van driftigheid en hardheid. Hy
zal niet haastig den broeder verdoemen of ver-
oordeelen of komen tot toornigheid en grim
migheid. Gebeurt dit echter toch, en krijgt
de toorn voor een wijle de overhand, dan faalt
hij op dat oogenblik in zijne zachtmoedigheid.
Zoo ging het Mozes eenmaal, hoewel hü
overigens meer dan een ander in zachtmoedig
heid uitmuntte. Maar daarom juist is dat ook
een donkere en droevige bladzijde uit het le
vensboek van dezen man Gods. En voor ons
is 't een bewijs te meer, dat niemand volmaakt
is of kan zijn in eenige deugd. Dat is alleen
Hij, die zeggen kanLeert van mij, dat ik
zachtmoedig ben en nederig van hart. Hij was
volmaakt in deze eigenschap, gelijk ook in alle
deugden. Opmerkelijk is ook in dit woord van
Jezus, dat Hij deze twee samenvoegt: zacht
moedigheid en nederigheid.
Zachtmoedigheid maakt den christen beza
digd in al zijn doen en vriendelijk in heel zijn
omgang. De zachtmoedige is buigzaam en mee
gaande. Zacht van gemoed, blijft hij niet hals
starrig en onverbiddelijk op zijn stuk staan,
maar weet hy zich te schikken naar anderen
en kan hij veel toegeven aan den broeder, voor
zoover het niet in strijd is met het Woord
Gods. Dan toch is hij onverzettelijk. Zacht
moedig is hij wel, maar ook vasthoudend aan
de openbaring Gods.
Zachtmoedigheid maakt het ons ook gemak
kelijk om den naaste te vergeven. Is men ver
ongelijkt of heeft iemand minder goed gehan
deld, de zachtmoedige stuift dan niet op, maar
draagt het en vergeeft het om Christus' wil.
Vergeven wil niet zeggen, het ongewroken
laten en ondertusschen wrok en haat in het
hart te koesteren, maar het isden beleediger
zijn vergrijp niet toerekenen, hem dan nog
liefhebben, hem zoo behandelen alsof hü dat
niet gedaan had. Jezus heeft ons geleerd
Wanneer gij staat om te bidden, vergeeft in
dien gij iets hebt tegen iemanden de apos
tel roept ons toe: Verdragende elkander en
vergevende de een den ander, zoo iemand
tegen iemand eenige klacht heeft; gelijkerwijs
als Christus u vergeven heeft, doet ook gy alzoo.
't Is den zachtmoedige eigen, om des broe
ders gebreken te dragen, want hij merkt ze
aan als een voorbijgaande last. Niet altijd zul
len die gebreken hem aankleven. Eens toch
zal hij volkomen geheiligd zijn en geen vlek
of rimpel zal meer op hem gevonden worden.
Als zoodanig hem aanmerkende, gelijk hy in
Christus is, zal de zachtmoedige met te meer
geduld hem verdragen en liever ongelijk lijden,
dan den broeder van zich verwijderen, door
zyn recht ten uiterste toe te laten gelden.
Kwaad met kwaad vergelden is hem dan ook
niet mogelijk. Veeleer zal hy het goede er
tegenover stellen.
Wel is dan de zachtmoedigheid een koste
lijke vrucht des Geestes. Wy kunnen haar niet
missen, evemin als de nederigheid. Hoogmoed
en hardvochtigheid met toornigheid tegen den
broeder is in strijd met de zachtmoedigheid en
nederigheid van 'onzen Heere Jezus Christus.
Wy kunnen niet in Gods vrye genade geloo-
ven en tegelijk vol hoogmoed en hardheid
tegen den broeder zyn. Trotschheid en hard
heid zyn geen licht te achten verschijnselen
maar 't zyn teekenen die een algemeen ver
dorven staat des gemoeds verraden. Dan is
ons schuldbesef verflauwd dan is ons geloofs
oven werkeloos. Ja, is er dan wel geloof?
R. Hamming.
JOHANNES CALVIJN.
Uittreksel uit het werk van Prot. Doumerque)
door Ds. R. K. te H.
XXV.
Gebouwd op een der groote romeinsche we
gen, die van Italië naar Duitschland leidde, op
gelijken afstand van Frankrijk, Bourgondië,
duitschland, Italië en den Elzas gelegen, was
Genève als van zelf het entrepót van den handel
tusschen die verschillende landen geworden.
Venetië, Keulen, Genève zyn de voornaamste
schakels van de keten, die het Oosten, vanwaar
toen alle kostbare levensmiddelen en koopwa
ren kwamen, verbond met het Westen van
Europa, waaronder de ryke steden van Vlaan
deren.
Deze uit een internationaal oogpunt zoo b\j
uitstek gunstige ligging had Bucer, Farel en
Calvyn getroffen en was de reden, waarom deze
uit Straatsburg naar dien angulus terrae we
derkeerde. De stad Genève was buitengewoon
geschikt om vandaar uit de reformatorische
denkbeelden over de wereld te verspreiden. De
Romeinen hadden door het aanleggen van wegen
door de geheele wereld den weg gebaand voor
de verkondiging van het Evangelie.
In het midden der 15e en het begin der 16e
eeuw waren de kermissen van Quasimodo, St.
Petrus, Allerheiligen en van Maria Boodschap,
gedurende veertien dagen het middenpunt van
den handel in Europa. Welk een aanblik in
de Rues-basses, Spanjaarden, Provensalen, Nor-
mandiers, Lotharingers, Vlamingen, Berners,
Freiburgers, Venetianen, Milaneezen, Fioren-
tynen, Genueezen, Toscaners Zy stapelden on
der de groote luifels langs de straten, rondom
de pilaren van de hal, al hunne waren opal
de voortbrenselen dier eeuw als lompe houten