Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie van: Os. L. BOBMA en Ds. H. W. LAMAN.
DONDERDAGSAVONDS.
7 e Jaargang.
Vrijdag 17 December 1909.
No 26.
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0HNEMENTSPRUS
Met het oog op den Kerstdag verschijnt
Zeeuwsch Kerkblad de volgende week
De opgaven der predikbeurten gelieve
men dns tijdig in te zenden.
Drukker-Uitgever
A. D. L.ITTOOIJ
Az
PRIJS DER ADTERTENTIEN
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Een Vrijzinnige Kerk.
UIT HET LEVJKN.
Voor eeuwig verloren.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers8 cent.
DE BEREIDVAARDIGHEID VAN JESAJA.
Daarna hoorde ik de stem des Heeren,
welke zeide: Wien zal Ik zenden en
wie zal ons heengaan Toen zeide ik
Zie, hier ben ik, zend mij henen.
Jes. VI 8.
Kunt ga u eenigermate een voorstelling maken
van den toestand, waarin Jesaja verkeerde?
Wie heeft ooit zulke machtige indrukken in
korten tyd in zyn ziel ontvangen Eerst ge
voelde hy zich bezwijken, zoodat hij uitriep
Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man
van onreine lippen ben en ik woon te midden
van een volk, dat onrein van lippen is. Het
was een kreet uit een geprangden bezoem. Hij
zag geen licht in deze donkerheid, geen red
ding uit deze benauwdheid. Voor zijn besef
was hij tot aan den ondergang gekomen. Daarop
volgde de zinnebeeldige handeling en de
vertroostende toespraak van den Seraf, waardoor
opeens het volle licht over hem opging en de
zalige vrede zijn hart binnendrong. Zonder angst,
maar met heilig ontzach stond hij daar, vol
verlangen naar wat verder geschieden zou. Nu
hoort hij de stem des Heeren zelve met welken
eerbied zal hij geluisterd hebben die zich
richtte met een bepaalde vraag tot hem Wien
zal Ik zenden en wie zal ons heengaan Een
vraag zeker, wel geschikt, om den profeet tot
ernstig nadenken te stemmen.
Wien zal Ik zenden en wie zal ons heengaan
Verkeerd zou bet zijn, wanneer wy dachten, dat
de Heere in onzekerheid verkeerde. Gode zijn
al Zijn werken van eeuwigheid bekend. Hij
weet wat Hij wil en volvoert al wat Hem be
haagt. Doch Hij doet de vraag, opdat wij zouden
bewonderen de wijsheid van Zyn raad. Reeds
vóór Hij handelt vestigt Hij er onze aandacht
op, opdat wij letten zouden op de uitkomst
van Zijn werk, waarin Hij Zijn heerlijkheid
openbaart. Een wijs koning zal, eer hy een
belangrijke beslissing neemt, zijn raadslieden
samenroepen om met hem te overleggen en
nadat alles gewikt en gewogen is, vaardigt hij
zijn wetten en bevelen uit. Wie wijs is, handelt
niet naar willekeur en naar een opwelling.
Welnu, de Koning op den hoogen en verheven
troon maakt zich nooit schuldig aan eenige over
ijling. Al wat Hij doet is welberaden.
Er waren in dien tijd duizenden reeds, die
op de erve van het verbond woonden, over
wie het licht eener bijzondere openbaring schijn
sel gaf, doch deze vraag doet uitkomen, hoe
klein het getal van hen was, die inderdaad
den Heere kenden en bereid waren om aan
Zijn dienst zich te wijden. Zij genoten de zeld
zame weldaden, doch zij waardeerden ze niet
z\j wandelden bij het licht van 's Heeren in
zettingen, doch zij hadden geen hart om het
tot zijn recht te laten komen. O, welk een
treurig licht werpt deze vraag over het toen
malig Israël. Bloeiend was het bondsvolk als
gij het telt, maar hoe ziet het er uit, als ge
wegen gaat. Daarenboven gaf deze gewich
tige vraag aan Jesaja de gelegenheid om
zijn bereidvaardigheid te toonen. Zij lokte hem
uit om te verklaren, hoe het bij hem was.
Nauwelijks heeft hij haar vernomen, of al wat
in hem is dringt hem om te antwoorden.
Wij mogen niet voorbijzien, de verscheiden
heid van het getal. In de eerste wordt het
MIDDELBURG.
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
enkelvoud gebezigdWien zal Ik zenden en
in de tweede het meervoud Wie zal ons henen
gaan Het kan natuurlijk niet slaan op de
Engelen, want een profeet gaat niet in den
naam tot den dienst en tot heerlijkheid der
troongeesten tot het volk, en het ziet derhalve
op de éénheid van het goddelijk wezen en de
onderscheiding der personen. Het is wel jammer,
dat de oudé joodsche verklaarders niet genoeg
op deze en dergelijke uitspraken gelet hebben,
want anders zouden hun nakomelingen niet
zoo gemakkelijk zich vastgeklemd hebben
aan een formule zonder waarheid, zonder
leven en zonder beteekenis. Wel houden zy
zich schijnbaar aan het woordHoor Israël»
de Heere onze God is een eenig Heer, maar den
God van Mozes, den levenden, kennen zij niet,
ja zy verzaken Hem. Het mag ons leeren om
wel toe te zien, dat onze belijdenis van den
Vader, den Zoon en den H. Geest haar inhoud
bewaart. Zou het voor velen onzer nog iets
meer zijn dan een vorm, dien wjj van onze
vaderen overgehouden hebben
Jesaja heeft de vraag verstaan en geeft er
dadelijk een antwoord opZie, hier ben ik,
zend mij henen. Wij kennen het eerste lid, wijl
wij het meermalen aangetroffen hebben. Gy
denkt, zoodra ge het leest, vanzelf aan den
jeugdigen Samuel, die in den gedenkwaardigen
nacht van zyn leven dezelfde woorden ge
bruikte. Het geeft te kennen, dat hy, die het
zegt, zich geheel ter beschikking stelt. Zonder
te vragenwaartoe wilt gij iemand zenden,
zonder eenige aarzeling komt de verklaring van
de lippen Heere, ik ben bereid, geheel bereid,
al wat in my is, is volvaardig om te gaan in
uw Naam en tot uw dienst. Geen enkele be
denking oppert Jesaja, zelfs geen vraag om
nadere inlichting. Wat moet al wat hy gezien
en gehoord heeft een diepen indruk op hem
gemaakt hebben. In welk een schoon licht
verschijnt hy ons hier. Hoe aantrekkelijk is by
in onze oogen. Destijds was hy in den bloei
van zyn leven, een man met groote gaven,
welke een grootsche verwachting voor de toe
komst opwekten. Daarby woonde hy te Jeru
salem verwant aan het koninklijke hof. Alles
lachte hem toe en wenkte hem om zyn eigen
weg te gaan en voor zich zelf te werken. Hy
denkt echter niet aan zich zelf, aan zyn eigen
lot en aan zyn eigen toekomst. Hy geeft zich
zelf met al wat hy heeft en al wat hy is in
'8 Heeren hand over. Onvoorwaardelijk en on
bedwongen.
Nog duidelijker komt deze bereidvaardigheid
van Jesaja uit, als gy denkt aan een Jona, aan
wien God zulk een gewichtige en heerlijke
opdracht gaf, maar die beslist weigerde haar
te volvoeren, die den treurigen moed heeft
om zelfs zyn land te verlaten en zich aan alle
gevaren bloot te stellen. Hoe groot is het ver
schil tusschen den onwilligen Jona en den
gewilligen Jesaja. Nu ja, dat was Jona, die
zeer eigenaardig was. Maar denk dan aan Mozes,
den knecht Gods, die zoo hoog heeft gestaan,
van wien zelfs de apostel Paulus verklaard
heeft, dat hy getrouw is geweest in het huis
Gods. Wat tal van bezwaren brengt hy in, als
de Heere hem naar Egypte wil zenden. De
eene bedenking na de andere komt van zyn
lippen. Pas is de een weggenomen of hy heeft
de andere gereed. Hy drijft het byna tot het
uiterste. Gy verbaast u over den moed, waar
mede hy tegen zyn grooten Zender optreedt.
Hy wil zich niet geven, hij spreekt aldoor
tegen. Hy waagt het om de taaie lankmoedig
heid Gods op een zware proef te stellen. Hoe
geheel anders Jesaja. Hy is dadelijk bereid en
hy spreekt het zoo duidelijk uit, dat er geen
twyfel ontsaan kan. Waar wy hem om dat
korte: Zie hier ben ik, zend my, terecht be
wonderen, daar mogen wy gelooven, dat het
in de ooren van Jehovah geklonken heeft als
liefelijke muziek.
Weet ge, wat wenschelijk zou zyn Dat
gij en ik van die bereidwaardigheid des harten
iets meer mochten hebben. Wy denken nu al
het buitengewone weg, dat uitsluitend bij de
roeping tot profeet behoort, maar dan houden
wy toch over die roeping, welke dagelijks tot
ons komt door het woord des Heeren en ons
opwekt, dat wy ons zelf stellen zullen in den
dienst van onzen God, maar hoe vaak gebeurt
het, dat wy niet eens luisteren en dat wy ons
onttrekken aan onze dure verplichting. Hoevele
redenen zyn er die ons dringen om ons te ge
wennen aan God, teneinde vrede te hebben.
Wy hebben onze bedenkingen, onze bezwaren,
onze uitvluchten, doch is er wel eens ooit een
oogenblik in uw leven geweest, waarin gy u
gewonnen gaaft en u ter beschikking steldet
vay Hem, die al uwe liefde en hulde waardig
is. Vermoei den Heere niet met uwe onwillig
heid en tracht Hem niet te misleiden met allerlei
voorwendsels.
O het is zoo goed en zoo zalig, indien gy
u toevertrouwt aan Hem en gewillig zyt om
Hem te dienen en welbehaaglijk te zyn.
Myn hart zegt mij o Heer van Uwentwege
Zoek door gebeên met ernst mijn aangezicht
Dat wil, dat zal ik doen, ik zoek den zegen
Alleen bij U, o Bron van troost en licht.
Bouma.
Byna een eeuw is het geleden, dat de oude
Gereformeerde Kerken in ons Vaderland om
gesmeed werden in een Herv. Kerkgenootschap,
waarin de predikanten voortaan niet meer ge
bonden zouden zyn aan de Formulieren van
Eenigheid. Enkele stemmen verhieven zich
daartegen en voorzagen, dat het mis zou gaan.
Pe groote menigte echter juichte het toe en
vooral de dominé's waren er voor. Het ging
toch toch niet op om bestudeerde mannen deze
vrijheid van beweging te misgunnen. Naar
mate de afwijking van de belijdenis openbaar
werd, vermeerderde het getal van hen, die be
zwaren kregen. Doch men stoorden er zich
niet aan. Het was altijd zoo geweest. Wie
het iedereen naar den zin wil maken beproeft
het onmogelijke. Men kan evengoed de maan
met zyn handen grijpen. Doch de tegenstand
werd ernstiger. Het werd een heele schare,
die met woord en daad protesteerde. De man
nen evenwel, die in de besturen zaten, dachten
er niet aan om op den eenmaal verlaten weg
terug te keeren, en oordeelden, dat wie niet
goedschiks mee wilde, dan maar verwijderd
mocht worden. De uitwerping begon en de
vrucht daarvan was, dat er thans in ons land
weer allerwege Kerken zyn, die op den ouden
beproefden weg wandelen en zich houden aan
de waarheid, door onze vaderen zoo dapper
beleden.
Op ons eiland zyn er helaas nog velen, die
van dezen strijd blykblaar niets weten en vraagt
gij hen, wat is het onderscheid tusschen de
Gereformeerde kerken en het Herv. Kerkge
nootschap, dan weten zy daar weinig van.
Als zy een antwoord geven, komt het meestal
hierop neer, dat in de eerste geen Evangeli
sche gezangen gezongen worden. Meer weten
zy er in den regel niet van. Nn moet gezegd
worden, dat de Herv. Kerk op Walcheren in
een zeer gunstige conditie verkeert als gij het
vergelijkt met andere deelen in Nederland.
Wy hebben hier orthodoxe Kerkeraden, ortho
doxe dominé's, orthodoxe Kerkvoogdyen en
orthodoxe kiescollege's. Het is, wel waar, dat
het woord „orthodox" tegenwoordig heel rek
kelijk is, nog rekkelijker haast dan elastiek,
want het omvat Neo-Kohlbruggianen, Gere
formeerden, Ethisehen, e. a. maar dat deert
niet. De naam is veel waard, want het volk
hecht daar nu eenmaal aan en houdt wel van
eenige ruimte.
Er waren echter in onze goede stad eenige
modernen, die nog altyd op godsdienst prys
stellen, doch diefden Bijbel verwerpen. Wat
zy gelooven is moeilyk te zeggen, maar zjj
loochenen de voornaamste waarheden. Het is
niet waar, dat Adam in 't paradijs gevallen is,
het is niet waar, dat de Christus opgestaan is
van de dooden en ten hemel gevaren is, het
is niet waar, dat Hy eenmaal wederkomen zal
op de wolken om te oordeelen de levenden en
de dooden, zeggen zy Reeds tydens het leven
van den laatsten modernen dominé in de Herv.
Kerk hadden zy een vereeniging gevormd,
bekend onder den naam „de Reservekas'welke
predikanten, professoren, advocaten e. a. liet
komen om te spreken. Tot dit doel maakten
zy gebruik van het Kerkgebouw der Waalsche
gemeente. Doch nu zyn zy een stap verder
gegaan. Zy hebben thans een eigen predikant,
en een eigen Kerkgebouw in de St. Pieter
straat. Zondagavond vergaderden zy voor 't
eerst in deze plaats van samenkomst en naar
de Couranten melden, was het er vol.
De heer Bruining, die by deze plechtigheid
voorging, zeide o.a. het te betreuren, dat zy
in een afzonderlijk Kerkgebouw samen komen
moesten. Zy toch wilden tot de Herv. Kerk
blijven behooren, in de meening, dat zy er
evenveel recht hebben als de orthodoxen.
Op deze wijze komt al duidelijker uit, hoe
het eigenlijk in de Herv. Kerk staat. Wie
nu nog niet zien wil, moet wel blind zyn. Of
schoon het natuurlyk voor de orthodoxen heel
pijnlijk is, toch moeten zy deze bittere pil
slikken. Zy kunnen er niets aan doen. Zy
moeten hen blijven beschouwen als leden van
hun eigen Kerk. Straks zullen zy de jeugdi
gen, die hier in de moderne leer onderwezen
worden weer moeten inschrijven in hun lid
maten-boek. Er is niets aan te veranderen.
Het is nu eenmaal een huis, dat tegen zich
zelf verdeeld is. Wanneer zullen voor dezen
onhoudbaren toestand de oogen opengaan? Welk
een verlies vloeit er voor ons volk uit voort en
welk een zegen zou het zyn in dien de dag
eens aanbrak, waarop zy, die nu eenmaal niet
by elkander behooren, uiteengingen. Zóó wordt
die Kerk hoe langer zoo meer een aanfluiting.
Bouma.
Misschien verwacht iemand wel, dit opschrift
lezende, het roerend verhaal van den eenen of
anderen zondaar, die tegen raadgevingen en
vermaningen in de zonde met volle overgave
gediend heeft, en op zyn sterf bed tot ontwaken
gekomen, met volle bewustheid ten verderve
is gegaan, onder een voorgevoel van de helsche
benauwdheid en kwelling.
Zulke geschiedenissen bestaan, en vele van
deze geschiedenissen zyn waarheid, aangrijpende
waarheid. Wie ooit by het sterfbed gestaan
heeft van een zondaar, wiens geweten ontwaakt
is in het gezicht van den dood, die zal niet
licht vergeten, hetgeen hy daar gehoord en
gezien heeft. Het is een benauwend schouw
spel een menseh weg te zien zinken onder de
golven en baren van goddelyken toorn.
Maar zulk een geschiedenis wordt nu hier
niet beschreven. Er wordt hier in het geheel
geen geschiedenis geschreven. Het opschrift
bedoelt een waarschuwing te zyn. Een waar
schuwing niet uitsluitend en in de eerste plaats
voor openlyke zondedienaars, die God niet
vreezen en geen mensch ontzien maar een waar-