Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie ïanDs. L. BOUMA en Ds. H. V. LIMAN.
7e Jaargang.
Vrijdag 3 December 1909.
No 24.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0HHEMEHTSPRIJS
Drnkker-Oitgever
A. D. LITTOOIJ Az
PRIJS DER AD YERTENTIEN
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
IN MEMOBIAM.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
EEN KLACHT UIT DE DIEPTE.
Toen zeide ik; Wee my, want ik verga,
dewijl ik een man van onreine lippen ben,
en ik woon in 't midden van een volk, dat
onrein van lippen is, want myn oogen heb
ben den Koning, den Heere der heirscha-
ren gezien. Jbs. VI 5.
Over den aard en de werking der zonde is
veel gesproken en geschreven, doch er is nie
mand, die ons zeggen kan, hoe vreeselyk en
verwoestend zij is. Er is in haar een vergift
zoo gevaarlijk en doodelijk, dat het niet te be
schrijven valt. Zij verandert licht in donkerheid,
den vrede in tweespalt, het zoete in bitterheid,
zij berooft ons van alles wat goed is en brengt
ons wat schadelijk is. Hoe aangenaam was voor
Adam, zoolang hij nog in den staat der recht
heid was, de zalige tegenwoordigheid van zijn
God. Als hij het naderen van zijn voetstappen
vernam, ging hij Hem met een verheugd hart
tegemoet en hij verlustigde zich in den Heere,
indien hij Zijn nabijheid genieten mocht. Doch
zoodra de zonde hem overwonnen had, veran
derde dit eensklaps en hy vreesde voor de na
dering des Heeren als voor de grootste ramp
en het vreeselijkste onheil. Zie, hoe hy weg
vlucht en zich verbergt in het dichte kreupel
hout. Wy zien dit ook bij den profeet Jesaja.
Welk een onwaardeerbaar voorrecht en welk
een onvergankelijke eere werd hem verleend,
toen hy den Heere mocht zien zitten op een
hoogen en verbeven troon, terwijl de zoomen
Zyner kleederen den ganschen tempel vervul
den. Hoe welluidend klinken de lofliederen der
Seraphynen, die bij beurte uiting geven aan
de bewondering, welke hun binnenste vervulde
bij het aanschouwen van de goddelijke heer
lijkheid. Maar welke uitwerking had het op
dezen hoog-beweldadigden man Vervulde een
heilige vreugde zyn hart, juichte zyn tong in
de gunst, hem verleend Dit zy verre. Schrik
en angst grepen hem aan met tot dusver on
gekende kracht en de bange klacht werd aan
zyn borst ontperst: Wee my, want ik verga,
omdat ik een man van onreine lippen ben en
ik woon te midden van een volk, dat onrein
van lippen is.
Wy kunnen ons trachten te verplaatsen in
den toestand, waarin de profeet zich destijds
bevond en het is ons mogelijk om een voor
stelling te vormen van zyn ontroering en sid
dering, maar ook de meest zuivere voorstelling
blijft ver beneden de werkelijkheid. Het gaat
licht een dergelijke uitdrukking over te nemen
wat menigmaal gebeurt maar zonder dat
er waarheid in is, want als hy zegtik verga,
dan is dit niet overdreven of denkbeeldig, maar
het geeft te kennen, wat hy inderdaad ervoer.
Zooals eens de Apostel Petrus, toen hy op de
zee wandelde, dreigde weg te zinken in de
diepte der wateren, zoo dreigde de profeet weg
te zinken in zyn zonde en ellende. Hy wist
geen vasten bodem meer, waarop hy zyn voe
ten rustig kon nederzetten, en er was een ga
pende afgrond, die hem zou kunnen verslinden.
Wat zou er van hem worden? Voor zyn be
wustzijn was hy een verloren man. Waar lag
de oorzaak van deze ontzettende werkelijkheid
Hoor, wat hy zegt: Ik ben een man onrein
van lippen. Gy verstaat het. Hij spreekt niet
van bepaalde zonde, waaraan hy schuldig stond.
Als het noodig ware geweest, zou hy een lange
lijst van zyn overtredingen hebben kunnen
geven. Alleen van de onreinheid zyner lippen
maakt hy melding en dit is voldoende. Wel
heeft de bedorvenheid van den mensch haar
zetel in de ziel, en daarvan is Jesaja ook wel
overtuigd, maar uit den overvloed der harten
spreekt de mond en niet wat tot den mond
ingaat verontreinigt den mensch, doeh wel
wat uit den mond uitgaat. De Engelen gebrui
ken hun krachten om hun Maker te verheer
lijken op indrukmakende wijze heeft Jesaja
het gehoord, en het heeft hem herinnerd aan
zyn dure roeping om met zyn lippen zyn God
te prijzen. Wat is er echter van gekomen. Hoe
weinig spraken zy ter eere Gods en hoe vaak
stonden zy in dienst van de zonde. Met deze
belijdenis openbaart hy derhalve, dat hy geheel
onrein en bedorven is.
Daarbij blyft het niet. Hy woont ook te mid
den van een volk, dat onrein van lippen is.
Dit voegt hy er niet aan toe om zich zelf te
verontschuldigen. Hy klaagt zijn volk niet aan,
maar zich zelf. Hy spreekt hier uit de hevige
afkeer, welke hy van zich zelf heeft. Maar hier
blykt ook weer, dat de mannen Gods er nooit
aan denken om zich van hun volk af te zon
deren. Zy weten, dat zy er toe behooren, dat
zy er één mede zyn, dat zy mede verantwoor
delijk zyn voor wat dit volk is en doet en nu
komt hy er voor uit dat hy des te schuldiger
staat, omdat waar zyn volk onrein van lippen
is, hy in elk geval zyn mond had moeten ge
bruiken om tegen die zonde te getuigen en
allen op te wekken om met hem God te loven
en te prijzen.
Het bevreemdt u toch niet, dat Jesaja in die
oogenblikken juist het rechte inzicht in zyn
verdorvenheid kreeg. Besef van zonde heeft
schier iedereen. De vermetelheid van den mensch
kan vergaan, maar gij moet lang zoeken, voor
gy iemand vindt, welke zeggen durft, dat hy
is zooals hy wezen moet. Allen willen nog wel
erkennen, dat hun het een of ander ontbreekt.
Zy zullen niet gaarne beweren, dat zy volmaakt
zyn. By velen evenwel blijft het daarbij. Zy
vergelijken zich met anderen en dan komen zy
tot de gunstige slotsom, dat zij waarlijk niet
minder zijn. By anderen gaat het verder, vooral
in die kringen, waarin de waarheid in eerejs,
en wijl zy gehoord hebben, dat het gedichtsel
van 's menschen hart boos is van zyn jeugd
af aan. en zij de uitspraken der heilige schrift
eerbiedigen, willen zy wel toestemmen, dat het
ook bij hem zoo is. Tegen een belijdenis van
schuld zullen zy zich niet verzetten en het kan
gebeuren, dat zy de krachtigste bewoordingen
nog zwak vinden. Doch als gij daaruit zoudt
willen afleiden, dat zy hun eigen overtredin
gen en hun onreinheid dan ook wel zullen
kennen, dan zoudt gij u vergissen. Het is een
beschouwing zonder dat zy ooit tot grondige
bekentenis van hun afwijkingen zyn gekomen
en daarom weten zy aan een wezenlijke ver
ootmoediging voor God niets. Het ontbreekt
hun aan het heldere licht en daarom hebben
zij het vele stof in de kameren van hun hart
nooit aanschouwd. Denkelijk had Jesaja reeds
voor dat hy dit gezicht ontving wel kennis
van zyn zonde en ellende, maar nu eerst ont
vangt hy daarover een licht als nooit te voren.
Thans had hy den Koning, den Heere der
heirscharen aanschouwd en de glansrijke uit
straling van die doorluchtige en vlekkelooze
heiligheid deed zyn oog geheel opengaan voor
de ontzettende onreinheid zyner lippen. Nooit
had hij zoo de tegenstelling aanschouwd, welke
er was tusschen die weergalooze zuiverheid
van Jehovah en de afzichtelijk-, walgelijke be
dorvenheid van zyn leven. By dit schitterende
licht blikte hij opeens in de grondelooze diepte
van zyn zonde en hy sidderde en beefde.
Eerst op deze wyze kwam de profeet er toe
om uit te roepenwee my, want ik verga,
dewijl ik een man van onreine lippen ben en
ik woon te midden van een volk, dat onrein van
lippen is, want mijn oogen hebben den Ko
ning den Heere der heirscharen gezien. Het
was een onvergetelijk oogenblik in zyn leven,
want wel ging de ontroering voorbij, wel de
vreeselyke gewaarwording, maar nooit meer
het besef. Het bleef helder voor zyn be
wustzijn, wat hy eenmaal gezien had en het
hield hem klein en gering bij al wat hem
later te beurt viel. Daaruit moet dan ook
verklaard worden, dat deze man, die zulke
hoogten beklimmen mocht, nooit meer offerde
aan zyn eigen gaven. Aan den hoogmoed van
zyn hart was een doodelyke slag toegebracht,
waarvan de werking gezien werd in heel zyn
leven. Wat is het een kleine moeite voor den
Heere om den stouten, hoogmoedigen zondaar
diep te vernederen en hem alle valsche ruste
te ontnemen. Weet gy daarvan uit eigen onder
vinding te spreken Ging U ook het licht
op in de donkerheid en vreesdet de onreinheid
van uw eigen hart.
Hebt gy U ook geschaamd by de gedachte
aan zooveel verkeerds, dat over Uwe lippen
ging Zyn de zonden Uwer tong U tot een
last geworden en hebt gy verstaan, dat gij Uw
edele spraakorganen ontvangen hebt om Uwen
God te verheerlijken Het is zulk een won
derlijk vermogen, waardoor gy Uwe gedachten
in verstaanbare woorden aan anderen kunt
mededeelen, maar waartoe gebruikt gij het?
O, Bidt met den dichter:
Laat U my myn tong en mond,
En 's harten diepsten grond
Toch welbehaaglijk wezen,
O Heer, die my verblijdt
Myn Rots en Losser zyn,
Dan heb ik niets vreezen.
Bouma.
Onze oude voormannen gaan heen. Nu weer
de WelEerw. Heer ds. Jan Bavinck. Afkom-
komstig was hy uit Bentheim. Jong nog had
hy de begeerte om den Heere te mogen die
nen als een arbeider in den wijngaard. Uit
zes jongelingen werd hy door een vergadering
van twee en twintig opzieners gekozen om op
geleid te worden tot predikant. Daarna ging
hy naar Hoogeveen, waar hy als leerling zat
aan de voeten van den bekenden Drent-
schen dominé Kok. Daar kwam reeds aan 't
licht, welke uitnemende gaven hy had. In de
beneden Graafschap heeft hy 't eerst als pre
dikant gearbeid. Meermalen hoorde ik, toen
ik in Emlichheim was, ouden van dagen nog
spreken over hem uit dien tyd. Hy heeft er
met veel zegen gewerkt. Weldra ging hy over
de grenzen en diende met zyn leermeester de
gemeente van Hoogeveen. Toen het besluit
genomen was, om ééne School te hebben voor
de opleiding van aanstaande predikanten, werd
hy met ds. de Haan, ds. v. Yelzen, ds. Brum-
melkamp benoemd tot docent, maar hy miste
den moed om zich voor dien arbeid te geven.
Zoo was hy nu eenmaal. Hy had geringe ge
dachten van zich zelf. Anderen waardeerden
de zeldzame gaven, welke hy ontvangen had,
maar zelf had hy er geen oog voor. Hy bleef
derhalve in 1854 dominé en hy is het nog
jaren geweest. Na Hoogeveen heeft hy nog
de gemeenten te Bunschoten, Almkerk en
Kampen gediend. Iu de laatste plaats stond
hy dertig jaar van 18731903.
Hy was een geliefde prediker. O als hy in
zyn kracht was, was het een lust om hem te
hooren. Wat is de wereld toch arm en de
Christen toch ryk, dacht men onwillekeurig,
als men onder zyn prediking zat. Vooral in
zyn Catechismus-prediking muntte hy uit. Hy
is velen tot een zegen geweest. Enkele pree-
ken bly'ven my onvergetelijk en zooals het my
gaat, zyn er velen.
Van 1903 was hy emeritus. Hy had een
begeerte om ontbonden te worden en met
Christus te zyn. Dit verlangen is nu bevre
digd. Van alle kleinmoedigheid en van alle
zonden is hy thans bevrijd en zyn stoffelijk
overschot werd Woensdag te Kampen begra
ven. Met erkentelijkheid aan den Vader der
lichten zullen zyn kinderen in gedachtenis
houden, welken een vader zy in hem jaren
lang hebben genoten en overal in ons land,
in de Graafschap en elders zullen er zyn, die
in stilte zich herinneren welk een sterkte en
vertroosting God hun door dezen waardigen
dienaar des Woords heeft willen bereiden.
Er ligt ook iets weemoedigs in de gedachte,
dat onze vroegere leidslieden, aan wie wy zoo
gehecht waren, heengaan en alleen het geloof,
dut de Christus voor Zyn kerk zal zorgen,
bereidt ons de ware vertroosting. Bouma.
Ons werden toegezonden de verzen, die hier
volgen, met de vraag, of wy ze waardig keurden
om een plaats in ons blad te hebben. Wy hebben
daarop zooals blykt een bevestigend antwoord
gegeven en wy zeggen er by, dat wy dankbaar
zyn voor deze bijdrage en wy zullen gaarne
nog meer dergelijke ontvangen. Wy durven
wel verzekeren, dat menige lezer en lezeres
het waardeeren zal. Bouma.
Zoo één voor één.
En wy allen vallen af als
een blad. Jes64 6.
De bladeren daarbuiten,
ze vallen één voor één
Zoo gaan de menschenkind'ren
ook d' een na d' ander heen.
't Zy hooggeplaatst of lager,
'tzy arm ze zyn of ryk
Verganklyk is hun leven,
hierin zyn ze gelyk.
Een korte wijle toeven,
dan dalen in het graf.
Gewis wy allen vallen
gelijk een blad eens af.
Zy zullen rusten op hunne
slaapsteden. Jes. 572b.
Zoovele trouwe Leeraars
zy werden één voor één
In korten tyd gedragen
ter laatste rustplaats heen.
Wil naar 't Waarom" niet vragen;
het was des Heeren tyd.
Beluisteren wy de stemme
„Zyt dan ook gij bereid 1"
Zy hebben 't Woord huns Zenders,
Zyn vollen raad gebracht
Gewerkt zoolang het dag was,
Maar zie, nu kwam de nacht.
Nu rüsten zy en slapen
den slaap des doods in 't stof.
Wie, die ooit in de groeve
bezong des Heeren lof?
De ziel mag reeds genieten,
O, heerlijk, zalig lotl
(Haar aardsehe huis ontvloden)
gemeenschap met haar God.
Het lichaam beidt de ure
in 's aardryks killen schoot,
Dat 's Heeren stem weerklinke
„Sta op nu uit den dood 1"
Die hier in Hem ontslapen zyn,
Zal Christus eenmaal wekken.
Nu moet nog, tot Hy wederkomt,
het stof der aard hen dekken.
De leeraars nu zuUen blinken
als de glans des uitspansels en
die er velen rechtvaardigen,gelyk
de sterrenaltoos en eeuwiglyk.
Daniël 12 3.
De Vorst, Die Zyn banier verheft,
Hoog boven tienmaal duizend,