Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. H. W. LAMAN.
7e Jaargang.
Vrijdag 5 November 1909.
No. 20.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
Drakker-D tgever
ABONNEMENTSPRIJS
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
PRIJS DER iDVERTENTIEN
Boüma.
per half jaar franco per post .70 cent.
Enkele nummers3 cent.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
DE SERAPHIJNEN VOOR DEN TROON.
De Serafs stonden boven Hem
een iegelijk had zes vleugels, met
twee bedekte ieder zijn aangezicht,
en met twee bedekte hij zyn voeten
en met twee vloog hij.
Jes. VI 2.
Hoog en verheven is de doorluchtige Majes
teit des Heeren en zy verspreidt haar glans
naar alle zyden. Het is dan ook niet vreemd,
dat Zyne dienaren uitblinken in luister en
eere. Deze dienaars noemt de profeet Serafs,
een naam, die denken doet aan de vurige slan
gen, welke eens op Gods bevel het leger van
Israël in de woestijn overvielen en daar groote
schade en verderf aanrichtten. Men kan zeggen,
die slangen waren uitvoerders der goddelijke
wraak tegen het volk des verbonds, dat zijn
schuldige hand ophief tegen den Heere, en dat
voortging met Hem te tergen en dat is waar,
en voorts meenen, dat de dienaren, die Jesaja
zag, eveneens over het schuldige Israël van
die dagen zouden brengen de oordeelen Gods
en dat zy daarom beiden onder denzelfden
naam voorkomen, maar het zal niet gemakke
lijk vallen daarvoor een afdoend bewijs by te
brengen. Zonder ons daarin verder te verdie
pen omdat de gelegenheid ons ontbreekt, oor
deelen wij, met velen, dat de profeet hen met
dien naam aangewezen heeft, wijl zy hem ver
schenen zijn in een lichtende en vurige ge
stalte. Allen zijn het er over eens, dat deze
dienaren Engelen zijn geweest. Veel is er over
de verscheidenheid der Engelen-wereld gespro
ken en geschreven. Er bestaat een boek, be
kend onder den naam van Dyonysius den
Areopagiet, dat een zeer breedvoerige beschrij
ving over de rangen der zalige troongeesten
geeft en dat ons de Engelen doet zien als een
leger, tot in de kleinste bizonderheden ge
organiseerd, maar wij hechten er weinig waarde
aan en wy herinneren ons die overmoedige
mannen uit de dagen van den Apostel Paulus,
die intraden in 't geen zy niet gezien hadden,
en tegen wie hij de lezers zoo ernstig gewaar
schuwd heeft. Dat niemand u overheersche
naar zyn wil in nederigheid en dienst der En
gelen, intredende in 't geen hy niet gezien
heeft, tevergeefs opgeblazen zynde door het
verstand zijns vleesches en het hoofd niet be
houdende uit hetwelk het geheele lichaam door
de samenvoegselen en de samenbindingen voor
zien en te samengevoegd zynde opwast tot
goddelijke wasdom. Zou die lichtende gestalte
niet gezien hebben op de zuivere vlekkelooze
natuur, want Hij maakt Zyn Engelen geesten
en zijn dienaren een vlam des vuurs Zy zyn
toch volmaakt en in hen brandt het vuur der
liefde en des ij vers aldoor. Vandaar ook, dat
zy in hun dienst nooit verflauwen en altijd
zijn zy gereed den Heere te dienen in de uit
voering van Zyn raad. Wy mogen wel aanne
men, dat deze Seraphynen een hooge plaats
innemen en een eigen taak hebben. Hoevele
Engelen Jesaja gezien heeft, valt niet te zeg
gen, want wel weten wij, dat er twee afbeel
dingen van Cherubs stonden boven het ver
zoendeksel van de arke des verbonds, maar
daaruit volgt niet, dat er zich ook slechts twee
Seraphs in dit gezicht vertoond hebben. Dik
werf verschenen zy in dergelijke visioenen in
groote menigte, wat Daniël eenmaal deed
spreken van duizend-maal duizenden en tien-
duizend-maal tien-duizenden.
Deze Serafs stonden boven hem. Het is dui
delijk. Dienaren staan ten teeken van hun on
derdanigheid. Zy toonen bereid te^zyn om alles
te doen, wat hun bevolen wordt. Het zyn ge
dienstige geesten die tot dienst uitgezonden
worden om dergenen wil, die de zaligheid be
ërven zullen. De dichter noemt hen, sterke
helden die acht geven op de stem Zijns
woords en die zyn geboden volvoeren. Zy ston
den boven hem, dit kunt gij lezen, boven Zyn
troon of boven Hem zelf, en my dunkt, gij
begrijpt wel, dat een dergelijke uitdrukking
een buitenkansje biedt aan scherpzinnige man
nen om er een lange redeneering over te hou
den. Nu dit is dan ook geschiedt, en ofschoon
wy niet zeggen, dat het de moeite niet loont
om zulke bladzijden eens met aandacht te lezen,
toch willen wy niet alles weergeven, wat er
vroeger en later al van gezegd is. Misschien
heeft menigeen by de verklaring te veel uit
het oog verloren, dat de profeet ons verhaalt,
wat hy gezien heeft en dan moet er op gelet,
dat hy zich beneden bevond en dat dit gansche
tafereel ver boven hem was. Gelijk het zich nu
voordeed aan zyn oog, zoo heeft hy het ons
geteekend, en dan wanneer wy hier rekening
mee houden, verschijnt het ons als een tooneel
vol leven en bedrijvigheid, waarvan het groote
middelpunt de Koning zittende op zyn troon
was en rondom Hem de vurige gedaanten der
Seraffijnen, die daar zyn om des te helderder
de koninklijke macht en richterlyke waardig
heid aanschouwelijk te maken.
Ieder dier Engelen had zes vleugelen. De
Cherubijnen, die in 't heilige der heilige ston
den, hadden ieder twee vleugelen. In een ge
ziekt van Ezechiël had elk der Engelen vier,
en hier komen de Serafs voor met zes vleuge
len. Met twee vleugelen bedekte ieder zijn ge
laat. Geen wonder. Wie kan de zon in 't gelaat
zien zonder verblind te worden Welk creatuur
zou de glansende en schitterende heerlijkheid
Gods kunnen zien zonder zyn gelaat te bedek
ken 1 Hy bewoont een ontoegankelijk licht,
Hy heeft alleen onsterfelijkheid. Hem heeft geen
mensch gezien of kan Hem zien. Wel zyn de
Engelen rein en zonder zonde, wel genieten
zy steeds Zijne zalige nabijheid, wel omringen
zy steeds Zyn troon, maar zy zyn eindig deze
geesten en zy zouden bezwijken, wanneer hun
de volle uitstraling van 't goddelijk wezen in
't oog viel. Om die reden bedekken zy het ge
laat, maar noehthans zoo,- dat zy de heerlijk
heid huns Gods kunnen bewonderen en aan
bidden Dit is hun groot voorrecht, dat zij
niet uit de verte maar in de nabijheid, niet in
een donkeren spiegel, maar onmiddelyk de
luister van dezen Koning mogen zien en wy
mogen het wel als een groote weldaad aan
merken, dat wij die gelooven eens naar Jezus
belofte de Engelen gelijk zullen zyn, want ook
al bedekken zy hun gelaat, niettemin kunnen
zy zich in den God van hun heil onophoude
lijk verlustigen en verblijden.
Met twee vleugelen bedekte ieder zyn voe
ten. Zie, op zyn knechten zou Hy niet ver
trouwen, hoewel Hy in Zyn Engelen klaarheid
gesteld heeft. Hier wordt ons geleerd, dat God
Zyn vertrouwen niet vestigen zal op de zalige
troongeesten. Wy zouden zeggen: Waarom
niet. Zyn zy dan niet heilig Gewis, God heeft
in hen klaarheid gesteld. Wat mag dan de
reden zyn Het zyn geschapen geesten en der
halve is al wat zy hebben eindig en beperkt.
Zouden wy daaraan niet gedenken moeten, nu
ons gemeld wordt, dat elke Seraph met twee
vleugelen zyn voeten bedekte. Daarmede er
kennen zy, dat zij vergeleken met Hem die op
den troon zit als niets te achten zyn- Het is
ons niet ontgaan, dat er ook wel een andere
verklaring gegeven is, een verklaring ontleend
aan de natuur der Engelen, welke voor ons
menschen onzichtbaar is, zoodat wij in den
gewonen weg hun nadering niet kunnen be
merken en zelfs is er gewezen, dat gelyk wy
onze voeten met een schoeisel voorzien, opdat
zy niet in aanraking zouden komen met de
caarde, zoo ook deze Engelen hun voeten be
ekten om te kennen te geven, dat zy geen
emeenschap kunnen hebben met iets dat ver
ontreinigt, maar wy zien niet in, dat deze
Uitlegging beter is.
En met twee vleugelen vlogen zy. Dit is
vervloedig duidelijk. Het wyst ons naar de
snelheid, waarmede zy de bevelen Gods vol
brengen. Zy dreven als 't ware op deze uitge
spreide vleugelen, zoodat zy geheel gereed wa
ren om te doen, wat hun opgedragen mocht
worden. Zy wisten waarschijnlijk evenmin als
Jesaja, waartoe de Heere hen thans bestemd
.had, maar wat het. ook mocht zijn, zy hielden
zich gereed. Zonder eenigen tijd te verliezen,
zouden zy doen, wat hun Koning gebood. Als
Qy sprak, zouden zy wegijlen, als Hij gebood
zou er geen aarzeling zyn.
Welk een blik wordt ons hier in het hemel-
leven gegund. Wy weten nu, dat de hemel
niet is een oord, woest en ledig, zonder leven
en bedrijvigheid. Het tegendeel is waar. Door
die ontzachlijke ruimte wandelen de Cherubij
nen en de Seraphynen daar zyn de machten
en heerschappij,de vorstendommen en de tronen.
Die Engelen zyn geen zwakke wezens, die een
soort van schimmen-leven zonder eenige kracht
en beteekenis leiden, maar helden, die over
groote krachten beschikken en die steeds in
beweging zyn. Zy wandelen en worden niet
moede, zij loopen en worden niet mat. Zy vul
len dat geduchte paleis van hun koning met
hun beweging en werkzaamheid en zy houden
niet op de heerlijkheid van hun God te be
wonderen en te aanbidden. Wy zyn uit de
aarde aardsch en zien zoo gaarne naar wat er
op aarde gebeurt, wy bedenken zoo gaarne
wat hier beneden geschiedt, maar het is ons,
alsof ons een stem uit den geopenden hemel
van Jesaja tegenklinkt: Heft uwe oogen om
hoog en aanschouw deze zalige troongeesten
in hun liefde, in hun ijver, in hun toewijding
en volgt hun voorbeeld na. By ons is menig
maal zooveel traagheid, zooveel vadsigheid, als
het geldt den dienst des Heeren, erken het,
schaam er u over, belijd deze uwe zonde en
bidt, dat God u een hart geve, als zyn Enge
len hebben, die nooit moede worden om Hem
te dienen, die nooit zich zelf zoeken. Wy heb
ben de rust en het gemak zoo lief, wy zoeken
zoo graag ons eigen voordeel, wij bedoelen zoo
menigmaal onze eigen grootheid, zie het in,
en doe er afstand van, God alleen is waardig,
dat hy gevreesd en gediend wordt, versta het
en uw hart gloeie van liefde en ijver voor Hem.
UIT HET LEVEN.
11 rum.
(Vervolg).
Hierop ging iemand om het brood en den
wijn te halen, die vroeger in de schuur, waar
uit men ons verdreven had, gebracht waren,
maar kwam terug met het berigt, dat de schuur
nauw bewaakt werd, en dat reeds alom de sol
daten in de huizen der Gemeente ingelegerd
werden.
Van het Avondmaal moest dus voor heden
afgezien worden. Evenwel begreep ik, kon
toch, ofschoon men ons verhinderde met meer
dan twintig personen te vergaderen, de doop
bediend, de beroepen diaken bevestigd en het
huwelijk ingezegend worden, waarbij slechts
weinige personen tegenwoordig behoefden te
zyn. Terwijl de maatregelen genomen werden
om dit voornemen te volvoeren, kwamen som
mige leden van de gemeente te Sneek, die met
een schip zich naar Tjallebird hadden laten
brengen om de Prediking by te wonen, my
verzoeken met hen te gaan en in het schip te
prediken. Hieraan meende ik, geen gevolg te
kunnen geven, zoo lang de gezegde werkzaam
heden niet verrigt waren waarop deze leden
met het schip vertrokken.
Weldra kwamen thans de ouders met
hunne kinderen, die gedoopt moesten worden.
Terwijl ik met de bediening bezig was, gingen
de soldaten, die zich in het huis bevonden,
waar dit plaats had, naar buitenen toen de
aanwezigen, na de volbragte bediening heen
gingen, kwamen eenige gewapende manschap
pen binnen om ons te verdrijven. Wy bega
ven ons in een ander huis, waar ik den be
roepen diaken bevestigde. By het einde kwa
men wederom de gewapende mannen toeloo-
pen en wy verwijderden ons naar elders. Hier
had de inzegening van het huwelijk plaats, en
toen ook dit gedeelte van het voorgenomen
werk was afgeloopen, kwamen de gewapende
mannen ten derde maal om ons te verdrijven.
Thans hoorde men hen bedreigingen doen, dat
zy het ons later wel zouden laten ontgelden.
Niemand onzer sloeg echter verder hierop acht,
verblijd als wy waren, dat althans deze werk
zaamheden gelukkig waren ten einde gebragt.
Terwijl zich daarop een ieder verwijderde, be
gaf ik my zonder eenig vermoeden van het
geen my nog wachtte, met den bevestigden
diaken naar zyne woningjom aldaar het overige
van den dag en den nacht door te brengen.
In dit huis waren een sergeant met vier
manschappen waaronder een tamboer, ingele
gerd, aan wie een bijzonder vertrek ten ge-
bruike was afgestaan. Toen het licht reeds
eenigen tijd opgestoken was, kwamen die man
schappen ongenoodigd zich in de kamer neder
zetten, waar ik my met de huisgenooten be
vond. „Moet ik dit toelaten vroeg my de
vrouw des huizes. „Zy hebben geen regt", zeide
ik, „om hier ongeroepen te komenmaar wel-
ligt kunnen wy een nuttig gesprek met hen
voerenik zou hen dus laten blijven." Thans
had ik gelegenheid met hen te spreken over
hetgeen ik zelf vroeger in den krijgsdienst on
dervonden hadtoen ik, bij den opstand van
België, op de roepstem des Konings, myne
studieën aan de Leidsche Hoogeschool gestaakt
en de wapenen aangegord had om het Vader
land te verdedigen. Toen was ik getuige van
menig blyk van onverschrokkenheid en be
daarden moedmaar zag er ook, die buiten het
gevaar het hoogste woord voerden, of zelfs in
poëzy van het heldenvuur, dat in hen gloeide,
getuigenis zochten te geven; of anderen, die
voor God en menschen niet schenen te vreezen,
maar die, wanneer de vijand met magt kwam
aanrukken, als bloodaards zich gedroegen. Bo
venal wenschte ik aan deze manschappen de
dienst van den Koning der Koningen aan te
prijzen. Een wyle tyds luisterden zy, maar
daarna voerden zy zoo onbetamelijke taal, en
maakten zich, niettegenstaande de vermaningen,
evenals de Officier des morgens gedaan had,
zoo zeer aan de ontheiliging van Gods Naam
schuldig, dat ik hen verzocht zich naar het
vertrek te begeven, dat hun ten gebruik was
afgestaan. Zy weigerden; en, terwijl de Sergeant,
die op de wacht geweest was, binnenkwam,
vroegen zy hem, of zy niet in de kamer mogten
blijven. De Sergeant, die in het ruwe misbruik
van Gods Naam voor zyn Officier volstrekt niet
onder deed, gaf hun de vrijheid om te blyveD,
en voegde er bydat zy alleen en niemand
anders meester in huis waren. Nu werd het
niet beter. Intusschen was reeds eenig volk za-
mengescholen op den algemeenen weg, waar
van het huis twintig of dertig schreden ver
wijderd waswelk volk steeds luidruchtiger
werd. Zoo naderde de tyd, waarop de taptoe
moest geslagen worden. Toen de tamboer zich