Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. B0ÜM1 en Ds. H. V. LAM AN.
7e Jaargang.
Vrijdag 15 October 1909.
No. 17.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
Drukker-Oitgever
A. D. LITTOOIJ Az
ft
MIDDELBURG.
PRIJS DER ADVERTEHTIEN
Bouma.
UIT HET LEVJKN.
Het onverhoorde gebed.
Een herinnering.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
EEN MERKWAARDIGE TIJDSBEPALING.
In het jaar, toen de Koning TJzzia
stierf, zoo zag ik den Heere kittende
op eenen hoogen en verhevenen
troon, en zijne zoomen vervul
lende den tempel.
Jes. VI 1.
II.
Het sterfjaar van Uzzia was voor het rjjk
van Juda belangrijk en zal onvergetelijk blij
ven, omdat Jesaja's merkwaardig visioen daarin
voorgevallen is. Er is een tijd van groote bloei
geweest voor het rijk der tien stammen onder
de regeering van den Koning Jerobeam II en
het hoogte punt van het rijk van Juda valt
samen met de lange heerschappij van den koning
Uzzia. Die dagen herinnerden aan het schoone
tijdperk van Salomo's regeering. Uzzia ging
op den troon van Juda, bleef daarop vele jaren
en zjjn troon stond al dien tijd daar vast. Het
was vrede in zijn dagen. Geen buitenlandsche
vijanden bedreigden de grenzen, geen binnen-
landsche verstoorde de veilige ruste, welke er
heerschte. Het gansche volk kon eiken avond
gerust zjjn leger opzoeken en zieh neerleggen,
want geen krijgsrumoer of oproerkreten ver
stoorde de stilte. Zonder eenige vrees kon ieder
eiken morgen zijn arbeid voort zetten, wijl hij
er op rekenen kon, dat niemand de vrucht van
zijn inspanning zou rooven. In het gansche
land kroonde God met zjjn goedertierenheden
het werk der handen en overal kwam U dan
ook de welvaart tegemoet. Het was een schoone
tijd, en de vervulling van de oude belofte was
te zien, wjjl een iegelijk neer zat onder zijn
wijnstok. Armoede was onbekend. Bij matige
inspanning kon ieder zijn eigen brood eten en
zijn eigen most gebruiken. Het was alsof Abra
hams God nog eens toonen wilde, welk een
schoon, welk een vruchtbare erve Hij aan Zijn
volk had willen geven. Waarlijk, als er ooit
rede was om uit vollen borst aan te heffen
Uw goedheid kroont de jaargetijden,
Waar Gij Uw voetstap zet,
Daar doet Gij 't al ten zegen dijen,
Daar druipt het al van vet.
Het woeste veld vangt zelfs die droppen,
Zijn weide blijft niet droog,
De heuvels steken blijde toppen,
Met lachend groen omhoog,
dan was het toen.
Maar dit laatste vergat Juda. Het verheugde
zieh in de zegeningen, maar de dankbaarheid
aan den eenigen Gever van alle goede gave
bleef uit. Hoe vaak is dit ook nu nog het ge
val. Stroomen van zegeningen dalen neer van
den hemel op de menschenkinderen, die echter
menigmalen er mede eindigen in het schepsel.
Wjj ontvangen dagelijks ,uit de handen des
Heeren gaven in allerlei vorm en in allerlei
gedaante, doch waar zijn de offers van het ver
nederde, verteederde en erkentelijke hart Denk
aan Juda uit den tijd van Uzzia en let er op,
wat bedreiging Hij tegen dit volk uitsprak en
welke onheilen Hij over hun hoofd deed ko
men, opdat gjj verstaan moogt hoe Hij oordeelt
over de zonde der ondankbaarheid, want dan
zal het U meer een drang der ziele zjjn, om
met de weldaden te mogen ontvangen een op
merkzaam hart, dat gedurig tot u zegt: ver
geet ze niet, het is God, die ze U bewees.
Juda had dit tijdperk voorbij laten gaan,
zonder den Heere te erkennen en zoo was het
gebleken, dat ook voorspoed niet bjj machte
was dit volk van zjjn hardnekkigheid te gene
zen. Vroeger had Israels ontfermer dit Juda
pijnlijk gekastjjd, Hij had het bezocht met zijn
plagen, Hij had het getroffen met zjjn slaande
hand, doch het had zich niet gewend tot Hem,
die het in den weg van tegenheden wilde ver
ootmoedigen. Hij had dit volk geslagen, maar
zjj hadden geen pijn gevoeld, Hjj had het ver
nederd, doch zij hadden de roede niet willen
kussen. Het was alles vruchteloos geweest. En
nu had Hjj het jaren achter elkander bewel-
dadigd, zoodat het land vloeide van melk en
honing, doch ook zijn milde goedheid had hen
niet kunnen bewegen om naar Hem te vragen
en Zjjne zalige gemeenschap te zoeken. Zal Hij
blijven voortgaan met de weldaden te verme
nigvuldigen Zal er nooit een einde komen
aan Zijn lankmoedigheid? Zal Hjj straffeloos
bljjven dulden dit ongehoorzaam en wederstrevig
volk Moet het dan maar eeuw uit eeuw in
wonen in zijn welbevestigde steden en zieh
verlustigen in zijn vruchtbare en schilderach
tige landsdouwen Heeft Hij daartoe eertijds
de heidenen verdreven uit deze hunne bezitting
om er een nakroost van Abraham te hebben,
dat met Zjjne bedreigingen spot en zijn goe
dertierenheden met voeten treedt? Neen, nog
maals neen, in het sterfjaar van Uzzia valt het
keerpunt in Judas historie en Jesaja ontvangt
den last om tot dit volk te zeggen, dat de zaak
beslist is en dat God opstaat om het land en
de steden te verwoesten en om Juda prjjs te
geven aan de verdrukking van het ontzaglijk
en geduchte wereldrijk. Daaraan zal nooit meer
iets veranderd worden. De godsvrucht van ko^
ningen als Hiskia en Josia, de gebeden en de
tranen van de enkele geloovigen, die er altjjd
onder hen bleven, zullen daarin geen wijziging
brengen. Het vonnis is geveld en de uitvoering
is zeker.
Reeds met het oog op dezen stand van zaken
is het een merkwaardige tijdsbepaling. Doch
er is, vergissen wjj ons niet nog meer. Het
was het jaar, waarin de koning Uzzia die zoo
lang op den troon van Juda gezeten en de
kroon om zjjn schedel gedragen, stierf. Als elke
koning van Juda was ook hjj een type van den
Christus. Hjj was een zeldzame persoonlijkheid.
Met de koninklijke kroon was hjj niet tevreden,
zjjn hand greep ook naar het wierookvat van
den priester. Vereenigen wilde hjj de priester
lijke muts met de vorstelijke diadeem. Dit was
een snoode aanmatiging en hjj werd dan ook
gestraft met een ongeneeslijke en doodeljjke
raelaatschheid. Terecht dreven de wettige pries-
teren hem tot den tempel uit, en wjj loven die
mannen uit Aarons lendenen voortgekomen, dat
zjj den moed hadden den onreine te bannen uit
de heilige plaats.
Welnu, deze koning uit Davids huis die den
tjjd door God bepaald niet kon afwachten en
voorbarig ingreep om samen te voegen, wat
nog eenigen tijd gescheiden moest bljjven, ging
heen, en nu verschijnt aan den profeet de tegen-
beeldige koning, die eenmaal op den troon
van David zitten zal tot in eeuwigheid en van
wien Zacharia later getuigen zalZie een man
wiens naam is Spruite, die zal uit Zjjne plaats
spruiten en Hjj zal den Heere een tempel bou
wen. Ja, Hjj zal den tempel des Heeren bouwen
en Hjj zal het sieraad dragen en Hjj zal zitten
en heerschen op Zjjn troon en Hjj zal priester
zjjn op Zjjn troon en de raad des vredes zal
tusschen die beide zjjn. Wjj kennen Hem, die
tot Koning gezalfd is over Sion, den berg van
Gods heiligheid, maar van Wien de Heere ook
gezworen heeft, dat Hjj priester tot in eeuwig
heid zal zjjn naar de ordening van Melchizedek.
Als Hjj komen zal tot Zjjn volk en tot Zjjn
tempel, als Hjj de oversten, de priesters en al
de stammen Israels oproept om Hem in Zjjn
koninkljjke en priesterlijke waardigheid te erken
nen, dan herhaalt zich wat eens met Uzzia ge
beurde, dan slaan de wachters, die op den stoel
van Mozes zitten de handen ineen en drjjven
Hem tot den tempel uit en zjj eischen van den
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Landvoogd, dat hjj deze buiten de heilige stad
zal laten kruisigen, overmits zjj Hem beschou
wen als van God verlaten, niet waardig dat
Hjj het land der belofte betrede en deel hebbe
aan de erve van Abraham. Maar ofschoon hun
boos opzet gelukt en zjj hun snoode aanslagen
kunnen uitvoeren, Hjj heeft zich niets aange
matigd, want Hjj mag beide, het eenig offer
•iontsteken, dat Gode welbehaageljjk is en den
schepter dragen, waarmede Hij heerschen zal
van zee tot zee en van de rivieren tot aan de
einden der aarde.
Uzzia, die zonder recht te hebben bjj de
koninklijke waardigheid de priesterlijke be
geerde, verdwijnt van het tooneel, hjj sterft,
en zjjn lichaam, door de melaatschheid Verwoest,
zinkt in 't graf, maar dat was slechts de schaduw,
de Koning, die tevens priester is zit op een
hoogen en verheven troon en zjjn zoomen ver
vullen den tempel. Uzzia keerde den stroom
der godvergetenheid van zjjn volk niet, integen
deel zelf vergat hjj, wat hjj aan zjjn God ver
schuldigd was, maar de gezalfde des Vaders zal
de heerschappij hebben en op den dag Zjjner
heirkracht zal Zijn volk gansch gewillig zjjn.
Juda kan ten gronde gaan, maar het ware
Israël blijft en het zal de lust aan zjjn haatren
zien. Zalig zjjt gjj, zoo gjj dit verstaat en u
gewillig buigt voor Hem op wien de einden
der aarde wachtenzoo gjj Hem eert als den
Hoogepriester onzer belijdenis en in Zjjn bloed
zoekt de bedekking van uwe zonde. Weet het
wel, Gods lankmoedigheid is groot, maar eens
staat Hjj op ten strijd en wee u, als gij dan
behoort tot zjjn openljjke of bedekte vijanden.
Voor u is het nog den tijd der genade, de wel
aangename dag der zaligheid.
Zeker iemand, zijn naam doet niet ter zake,
woonde in de schaduw van een groot boseh.
En in dat bosch zongen de vogels, dat het een
lust mocht heeten. Elk vogeltje zong, gelijk het
gebekt was, gelijk zijn Schepper het hem had
geleerd. De leeuwerik zong naar de wijze van
den leeuwerik. De merel floot, zooals de merels
hebben gefloten, sinds ze door God zijn gefor
meerd. De musschen sjilptende duiven kirden
en de andere vogelkens deden, zooals het hun
was ingeschapen in de keel door Hem, die alles
zoo schoon gemaakt heeft. Eiken dag, bij het
krieken van den dageraad, werden de oude
liederen weder aangeheveneiken dag klom
uit dien tempel van ongekorven hout omhoog
de rjjkgevarieerde lofzang op God, die te prij
zen is tot in der eeuwigheid door al zjjn
creaturen.
Onder die gevederde zangers bevond zich
ook een nachtegaal. Men heeft vafi den nach
tegaal gezegd, dat hjj „de éénige kunstenaar
is onder de vogels, omdat hjj de eenige is, die
scheptde eenige, die zijn zang verrykt en
aanvult en afwisselt; hy voegt er nieuwe zan
gers aan toe". Wat is er schooner dan de zang
van een nachtegaal, die zjjn hymnen zingt in
den nacht
Maar zie, de nachtegaal stierf. En toen de
nachtegaal zijn heerlijk lied voor altijd uitge
zongen had,toen scheen het den man, wiens naam
ik niet noemde, alsof het boseh was uitgestor
ven. De leeuwerik, de merel, het vinkje, heel
het heir van gevederde zangers ging voort met
het zingen van hun welluidend, kunstig, won
derbaar liedmaar ze zongen voor ooren, die
niet hoorden, want de man luisterde slechts
naar de stem van den nachtegaal, waarnaar
hij menigmaal zoo diep ontroerd geluisterd had,
als hoorde hy in de stem van den nachtegaal
de stem van den onzienlyken God. Maar de
nachtegaal zweeg. Zyn lied was teneinde.
Toen bad die man een gebed. Hy bad, dat
God, die den nachtegaal, en de merel en alle
vogelen gemaakt had, nu Hjj den nachtegaal
had weggenomen, dat God den leeuwerik en
de merel en de musch mocht leerén zingen,
gelyk die nachtegaal gezongen had. Hy bad
dit met vele gebeden. Hjj bad dit, opdat de
Naam van God op het hoogst mocht worden
verhoogd, gelyk de nachtegaal Hem verhoogd
had boven de anderen vogelen des wouds en
opdat het hart mocht worden verkwikt en ver
heugd van allen, die het lied des nachtegaala
hoorden.
Maar zjjn bidden bleef onvruchtbaar. De
leeuweriken jubelden, gelyk ze gejubeld had
den, toen de nachtegaal nog leefde, maar ze
bleven jubelen naar der leeuweriken aard
niet één werd evenwel den nachtegaal gelyk,
dien God had weggenomen. En de merels en
de vinken en alle vogel, die van God een stem
had ontvangen, zongen, zooals ze gezongen
hadden, toen de nachtegaal nog zong zyn
psalm in den nacht, maar ze bleven zingen elk
naar zyn aardniet één werd aan den nach
tegaal gelyk, dien God had weggenomen.
Het gebed van den man, wiens naam ik niet
noemde, werd niet verhoord, want het was
geen gebed des geloofs. Indien hy recht had
willen bidden, dan had hy moeten bidden om
een oor, dat meer opmerkzaam was voor het
schoon van anderer vogelenzang, sinds het lied
van den nachtegaal verstomd was. Er is een
stemme Gods in den nachtegaal. Maar er is
ook een stemme Gods in den leeuwerik en in
de mereler is zelfs een stemme Gods in het
gesjilp van de musch. Indien wy maar beter
ooren hadden, wy zouden hooren, hoe schoon
de klank is van het geluid, dat God ook in de
eenvoudigste kelen heeft gelegd.
Er wordt wel eens gezegd en geschreven,
en dit is de toepassing van deze geschiedenis,
dat we God moeten bidden om betere predi
kers, om nachtegalen-evangelieverkondigers
zou het niet goed zyn ook eens te bidden om
betere hoorders, die niet enkel door den nach
tegaal, maar ook door den leeuwerik en door
de merel en door de andere verkondigers van
Gods deugden kunnen worden gesticht Waar
om zullen we bidden om dingen, die'God toch
niet doet Hy maakt van den leeuwerik geen
nachtegaal, al bidden wy er om met vele smee-
kingen. Hjj schiep alles naar zjjn aard, en Hjj
onderhoudt ook alles naar zjjn aard. Hjj schept
niet enkel nachtegalen Hjj schept slechts enkele
nachtegalen en daarnevens een gansch groot
heir van andere zangers, die den nachtegaal
gaarne als hun koning erkennen, maar toch niet
zingen om met ondank en kleinachting te wor
den beloond. Doch zoo is nu eenmaal de wereld.
Wie maakt het kromme recht Om het meer
dere wordt het mindere veracht; en daarom
wordt het meerdere ook slechts zoo spaarzaam
verleend en dik wy 1 ook zoo haastig weggeno
men, opdat we zouden leeren bjj het mindere
te leven, en ook voor het mindere God te
danken. Laman.
Mag ik den lezers van dit blad eens iets in
herinnering brengen Mag ik hen in herin
nering brengen, dat er een Gereformeerd Trak
taatgenootschap bestaat, dat „Filippus" heet.
Wjjlen ds. A. Littoojj was er jaren lang be
stuurslid van. Voor één gulden per jaar is
men lid. En voor dien gulden krjjgt men alle
traktaten, die het genootschap uitgeeften
met die traktaten kan men dan zaaien het
goede Woord Gods.
Er zjjn mensehen, die voor dien arbeid der
traktaatverspreiding de schouders ophalen en
zeggen«Het is niets gedaanhet geeft toch