Een treffend sterfbed.
Diets voor boven een ander Als wy dat er
kennen en goed ons bewust zyn, zullen wij
klein zijn in eigen oog en zachtmoedigdan
zullen we geduld hebben met eens anders ge
breken en met lankmoedigheid die verdragen
din zullen we gaarne iets toegeven en met
blijmoedigheid in liefde elkander dragen.
Dat is heel iets anders dan in koude zelfge
noegzaamheid elkander voorbijgaan, als met de
gedachte in het hart: „ik heb met u niets te
maken en ik heb u niet van noode". Die zoo
bij zichzelven denken, verheffen zich op een
hoog standpunt en zien van daar op het doen
der medemenschen verachtelijk neer. Maar dat
is geen lankmoedigheid van een christen, geen
„in liefde verdragen."
Ook zijn er menschen, die met onverschillig
heid het oog sluiten voor allen en alles rondom
zich en tevreden zijn met eigen genot en eigen
geluk. Ze trekken zich van den ander niets aan
en letten ook niet op des naasten gebreken.
Worden ze door een ander beleedigd of anders
zins min goed behandeld, ze doen liefst alsof
ze 't niet merken, en dat vooral wanneer ze zien,
dat anderen door derden alzoo worden behan
deld. Wie echter in liefde zijn broeder verdraagt,
en daarin zjjne lankmoedigheid betoont als een
vrucht des Geestes, die merkt wel degelijk de
gebreken in den naaste opdie gaat ze niet
in onverschilligheid voorbij, zeggende„ben ik
mijns broeders hoeder Maar die wordt er
soms bitter door bedroefd, wetende, dat zij dien
broeder schaden, en dat al zulke gebreken en
verkeerdheden hem belemmeren op den weg
der heiligmaking. Eén ding echter doet hij
niet, nl. hij laat er zich niet door verleiden tot
liefdeloosheid. Integendeel, met lankmoedigheid
draagt hij hem in zijn gebreken en hij ziet in
dien broeder Gods werk aan en helpt hem terecht
opdat dat werk Gods in hem meer en meer
zich ontplooie. Hij beschouwt hem, trots al Zijne
verkeerdheden, als een verloste van Christus
en hij bedenkt, dat eenmaal ook in hem de
heerlijkheid van Christus openbaar zal worden.
Zoo is lankmoedigheid, lankmoedig verdragen
van elkander om Christus wil en in Christus
elkaar aanmerkende, een vrucht des Geestes
en een sieraad van den christen. Lankmoedig
heid of grootmoedigheid, zooals de Grieken
eigenlijk zeiden, is een eigenschap, waardoor
de mensch zichzelf zeer laag houdt en de cons
ciëntie zeer nauw bindt, maar jegens anderen
het hart zeer ruim maakt en gaarne vergevende.
Zoo gaat lankmoedigheid gepaard met zacht
moedigheid en met verdraagzaamheid en zou
men haar kunnen noemen volhardende verdraag
zaamheid, welke een vrucht is van de liefde.
Onze liefde wordt menigmaal op de proef ge
steld door de onhebbelijkheden van den naaste
en dan dreigt onze liefde wel eens in tegenzin
over te slaan. Maar dan komt de lankmoedig
heid om dat te verhinderen. Lankmoedig zijnde,
laten wij onze liefde niet verkouden door des
broeders liefdeloosheid en laten wij den geest
der veroordeeling niet toe in ons hart wegens
zijne struikelingen. Lankmoedigheid neemt den
broeder zooals hij is, en draagt hem met lijd
zaamheid, zij het ook onder tranen en zuchting.
En dan ziet de lankmoedigheid ook heen
naar de toekomst, wanneer eens alle gebreken
zullen voorbijzijn en al wat ten deele was zal
zijn te niet gedaan, 't Valt ons niet moeilijk
om de gebreken van ons kind te dragen,
wetende, dat het straks te niet zal doen wat
eens kinds is. Zoo nu is het ook met den
broeder. Ook zijne gebreken zullen voorbijgaan.
Laat ons dat bedenken en alzoo in lankmoe-
Men schrijft uit het Noorden aan de „Neder
lander"
Het was op een donkeren, kouden winter
avond, dat er iemand aan mijne deur kwam
vragen, of ik morgen niet een bezoek zou
willen brengen ten huize van een zekere
weduwe, wier dochter ernstig krank lag, en
begeerig uitzag naar een woord der vertroos
ting.
Daar dit gezin mij geheel onbekend was,
vroeg ik naar eenige meerdere bijzonderheden,
en kwam toen te weten, dat genoemde we
duwe een zeer zwaren weg achter zich had en
niettegenstaande haren hoogen leeftijd uit
werken ging om voor zich en haar krank kind
een stukje brood te verdienen, terwijl laatst
genoemde een dier ongelukkigen bleek te zijn,
die, na den Lentestond van het leven verdar-
teld te hebben, vóór den tijd wegkwijnen en
en sterven.
Den volgenden morgen begaf ik mij op weg
naar het aangewezen huis, en stond weldra
voor de lage deur, die toegang gaf tot het
armoedig kamertje. Toen op mijn herhaald
geroep geen verstaanbaar antwoord kwam, be
gaf ik mij naar binnen en stond weldra in
een hol en leeg vertrek, uit hetwelk van alle
digheid verdragen, 't Duurt niet lang. Eens
zal Christus aan hem zichtbaar zijn. Beminnen
wij den broeder eerst omdat hy bemind is,
omdat God hem heeft liefgehad met een eeuwige
liefdedaarna omdat hij beminnelijk is. Zoo is
de orde en die moeten we niet omkeeren. God
aanschouwt ons in Christuszoo moeten ook
wij elkander aanschouwen in Christusen ge
lijk Hij ons in Christus draagt, laten wy ook
alzoo elkander in Christus dragen.
Welk een heerlijke deugd is dan de lank
moedigheid! Wat een kostelijke vrucht des
Geestes. Veel komen wy er in te kort, maar
iets zullen wy er toch van kennen, als we
waarlijk christen zijn. Oefenen wy ons zeiven
ook hierin en mochten wy door de krachtige
werking des Geestes daarin toenemen. Hoeveel
bitterheid en hardheid zou er dan uit ons mid
den wijkenHoeveel aangenamer zou dan ons
leven zyn onderling en wat heerlijke glans zou
er dan van ons Uitstralen naar buiten
R. Hamming.
ZËNDIXO.
Eere.
Ds. Dijkstra te Smilde is geridderd Het
heeft H. M. de Koningin behaagd, hoogst
waarschijnlijk op voordracht van Minister
Heemskerk, hem de eere te geven, die hy sinds
lang zich heeft waardig gemaakt.
Van alle ridderorden, die de Koningin op
haar verjaardag heeft uitgedeeld, strekt deze
•ns het meest tot vreugd.
Allereerst om ds. Dijkstra zelf. Het is wel
zoo, dat hy het niet heeft gezocht. Doch des
niettemin zal hij zich verblijden over de ver
vulling van des dichters woord „de Heere zal
genade en eere geven."
Vooral echter verheugt ons deze onderschei
ding, omdat in ds. Dijkstra onze Geref. Zending
van overheidswege, meer nog, van de zyde der
Koningin zelve wordt gehuldigd. Natuurlijk,
het behoeft ternauwernood te worden gezegd,
zoeken wy in onzen Zendingsarbeid de eere
der menschen niethet is voor ons een werk
des Heeren, en wy arbeiden om Zijnentwil.
Doch het stemt onze ziele tot blijdschap, dat
met deze onderscheiding de Koningin haar
hoogachting uitspreekt over 't werk van ds.
Dijkstra, ja, over het werk onzer Zending zelf.
Krone de Koning der Koningen ds. Dijkstra
met Zyn rijksten zegen, en geve Hy hem de
eere nog vele jaren in het belang van de uit
breiding van het Koninkrijk Gods bezig te zyn.
J. D. wlelenga.
JOHANNEi CALVIJN.
(Uittreksel uit het werk van Prof. Doumerque)
door Ds. R. K. te H.
XII.
Zonder Calvijn zou Genève niet Genève ge
weest zyn. Zou zonder Genève Calvyn wel
Calvijn geweest zyn
Er waren te Genève drie staatkundige mach
ten de bisschop, de graaf en de burgerij. Deze
in drieën gedeelde souvereiniteit baarde groote
moeielykheden, welke duurden tot de Refor
matie. Het huis van Savoye, dat de geneefsche
graven vervangen had, was er op uit, in bond
met den bisschop, als twee tegen een, de bur
gerij schaak mat te zetten. Van 1444 af werd
de bisschoppelijke waardigheid bijna voortdu
rend bekleed door een lid van het huis van
kanten de armoede tegengrynsde. Een hang
lamp met gescheurde ballon aan den zolder,
een onoogelyke tafel, op welke een weinig
brandewijn en een fleschje medicijnen voor het
ééne raam, door 't welk al het licht in de
woning moest valleneen paar gebrekkige
stoelen langs de beschutting; een rookende
kachel met een smeulend vuur; een oude
Friesche klok en een paar gekleurde modeplaten,
benevens een scheurkalender, het schild voor
stellende den Goeden Herder, die het verlorene
schaap weer thuisbrengt, als wandversiering,
ziedaar het geheele ameublement genoemd. In
den hoek van het vertrek bevond zich een
open deur, die toegang tot de bedstee gaf, en
waar ik terstond begreep, dat myn kranke lag.
Wie schets echter rnyne verbazing, toen ik,
naderbij getreden, bemerkte, dat deze zich ge
heel onder de schamele en gescheurde dekens
verborgen had, en eerst op myn herhaald noo-
digen en vragen te voorschijn kwam Toen
merkte ik echter ook aanstonds de oorzaak
dezer verlegenheid. Want naast dat nog jeug
dige, door een vreeselyke ziekte vermagerde,
thans door den blos van schuld en schaamte
gekleurde gezicht, terwijl de zwakke borst der
lyderes in onregelmatige tempo's veel te snel
klopte, zag ik het blozend kindje liggen sla
pen, de vrucht der zonde, welks leven dat van
de moeder kosten zou.
Savoye, en de eene bisschop was al onwaardi
ger dan de andere. Deze geschiedenis loopt tot
Pierre de la Baume. Welk eene geschiedenis!
Niet alleen werd by de inwoners van Genève
alle godsdienst en zedelijkheid door de onwaar
dige geestelijkheid uitgeroeid, maar daarby
maakte zy zich ook op staatkundig gebied ge
haat door de zyde te kiezen van Karei III, hertog
van Savoye, den „hatelyksten, aanmatigendsten,
wreedsten, trouweioosten" der despoten. De
burgers hadden twee leiders Philibert Bertbe-
lier, die alle eigenschappen van een volksman
bezat en Bezausan Hugues, den Vader des va
derlands. Zy zochten bondsgenootschap met
het roomsche Freiburg 1519 en het gerefor
meerde Bern.
Bern zou beslissen over hetgeen Genève uit
een politiek en godsdienstig oogpunt worden
zou. De zaak der Reformatie werd voorbereid
doordat de roomsche kerk uit een staatkundig
en zedelijk oogpunt ten val neigde. De paus
werd door zyn optreden ook hier de aanleiding,
dat men verder kwam, gelijk de roomsche Kamp-
schulte erkent met de woorden „Clemens VII,
„zyn voordeel niet doende met de ervaringen,
„van zyne voorgangers, deed te Genève in 1532
„een algemeenen aflaat afkondigen. Zoo gaf hy
„aan de oppositie wapenen in de hand. Even
sals te Praag en te Wittenberg gaf de aflaat-
„prediker het sein om openlijk met de kerk te
„breken." Den 9en Juni '32 des morgens vonden
de inwoners van Genève overal plakkaten aange
plakt, waarby aan een iegelijk vergeving van
al zyne zonden beloofd werd, alleen onder voor
waarde van boetvaardigheid en van een levend
geloof in de beloften van Jezus Christus. De
roomsche party ziedde van toorn. De Raad had
den loop der gebeurtenissen niet meer in de
hand, want eenige weken later, in den herfst
van 1532 kwam Farel.
De predikers Farel en Sonnier hadden wel
hoorders te wachten, want er waren, die ver
langden onderwezen te worden. Het gewone
verschijnsel deed zich ook hier voor, n.l. dat
mannen eer met de traditie braken dan vrouwen.
Een dier dagen kon men een nieuw plakkaat
lezen. Daarop stond: „er is een jongmensch
„in deze stad gekomen, die allen die wenschen
„te komen, groot en klein, mannen en vrouwen,
„zelfs hen, die nooit eene school bezochten,
„Fransch lezen en schrijven wil leeren. Indien
„zy in een maand niet kunnen lezen en schrijven,
„zoo verlangt hy geene belooning voor zyne
„moeite. Men kon hem vinden in de groote
„zaal van Boytet, by den Mollard, waar het
„Gouden Kruis uithangt. Ook geneest hy vele
„zieken om niet." Dit plakkaat was de krijgs
list, waarmede Froment, discipel van Farel,
trachtte het Evangelie in Genève te brengen.
Er kwamen menschen opdagen. Hy leerde le
zen en schrijven, en tegelijk hield hy dagelijks
een of twee preeken uit de H. Schrift van het
N. Testament. De uitkomst was verrassend.
Een van de vroomste en eerbaarste burgeressen
bekeerde zich. Zy ontdeed zich van alle siera
den en besteedde de opbrengst voor de armen,
voornamelijk voor de huisgenooten des geloofs.
Ook bewoog zy vele andere eerbare rijke vrou
wen der stad tot het oefenen van weldadigheid.
Er ging een groote roep van uit en het Evan
gelie werd er door geëerd. Januari 1533 reeds
was het getal menschen zoo groot, in het huis,
op de trappen, in het voorportaal en op de
straat, dat men begon te roepenNaar den
Mollard, naar den Mollard Men zette Froment
daar op eene bank en riep nog harder: „Pre
dik ons het Woord van God!"
Het is niet altijd gemakkelijk, de juiste snaar
te treffen om het hart der menschen te raken
en vooral heeft de dienaar des Evangelies voor-
zichtiglyk en met wijsheid te handelen als hij
uitgaat om het zaad des Woords uit te strooien.
Want de toestanden zyn vaak zoo verschil
lend, en de karakters zoo uiteenloopend, en
wat medicijn is voor den een, lijkt vaak ver
gif voor den ander, en wat ten zegen voor
dezen is, is vaak ten vloek voor genen. O,
wat is er veel menschenkennis noodig om met
takt op te treden en een iegelyk te geven naar
dat hy behoeftbovenal is het noodig, dat de
H. Geest zelf hier onderricht en het woord,
dat gesproken moet worden, in het hart en op
de lippen legt.
Vooral in dit geval gevoelde ik my zeer be
klemd, waar de verlegenheid van de kranke
onwillekeurig op myn gemoed terugwerkte,
terwijl droefheid en medelijden, maar ook af
schuw en walging om den voorrang drongen.
Thans na zóóveel jaren, zou ik niet meer kun
nen zeggen, op welke wijze het gesprek, dat
telkens haakte, te zijn begonnen, doch wel
weet ik, dat de arme kranke langzamerhand
een weinig vrijmoediger werd, vooral toen zy
merkte, dat ik myn weerzin ging afleggen en
rustig ging neerzitten om geduldig aan te
hooren, wat als een zware last op haar ziel
drukte, en thans moest afgewenteld worden.
Froment moest vluchten. Toen hield men
conventikelende bekwaamsten lazen de Schrift,
legden die naar hun beste weten uit en baden.
Viret kwam. In 1533 was het getal dergenen,
die het Woord begeerden, reeds zeer groot.
Bern steunde de beweging en schreef aan den
Raad „Wil der waarheid plaats geven." Guérin
Muète had de eer het eerst het H. Avondmaal
naar gereformeerden regel te bedienen op Goe
den Vrijdag, 10 April in „den Hof van Estienne
Dade."
Bisschop de la Baume verliet inderhaast de
stad. Froment verscheen weer. Nu kreeg Genève
vier predikers, Farel, Viret, Froment en Cavus.
De gereformeerde kerk vergaderde by Baudi-
chou, misschien ook by zyn buurman de Tho-
rens, een edelman uit Savoye. Baudichou had
een lokaal verkregen door twee groote vertrekken
tot één te maken. Daar bediende Viret 22 Fe
bruari 1534, na vooraf voor meer dan 300 per
sonen gepredikt te hebben, het eerst den H.
Doop. Na den doop kwam eene huwelijksbe
vestiging. Ook hadden er begrafenissen op gere
formeerde wyze plaats zonder Ceremonien, want
de gereformeerden zeiden alleen„N. rust, tot
dat de Eenige God u roept." Het werd Zondag,
1 Maart deszelfden jaars. De klokkenluidden;
de menigte juiehte. In het auditorium van het
klooster Rive, dat vier a vijf duizend personen
kon bevatten, beklom Farel den kansel en
predikte voor het volk van Genève I
In den zomer van 1534 begon bisschop de
la Baume in bond met den hertog van Savoye
tegen zyne oude stad te krygen. Nu konden
de patriotten uitroepen„O, welk een bisschop 1
Hy komt goed overeen met hetgeen Paulus
zegtEen mooie herder der schapen En mid
delerwijl arbeidden Farel en zijne ambtgenoo-
ten aan de wallen en wakkerden den moed
der burgers aan. „En op de muren op de wacht"
zegt Froment „was er gedurende den oorlog
„een der predikers om hen te onderwijzen in
„de vreeze Gods zoodat men wil zeggen,
„dat in deze vergaderingen en wachten er even-
„veel of meer uit die van Genève voor het
„Evangelie gewonnen zyn dan bij de openbare
„prediking." Een derde deel der bevolking was
evangelisch geworden.
De raad aarzelde 1535. Het begin van het
einde kwam, de beeldbrekingde afgoden wer
den ter aarde geworpen en vijftig hosties wer
den door een zekeren Maigret zijn poedel te
eten gegeven, zeggende„indien zy ware go
den zyn, zullen zy zich niet door een hond laten 0
opeten." De roomsehen zeggen, dat by al deze
gebeurtenissen heiligschennis en vandalisme
plaats had, en hierin hebben zy gelijk. Maar
zy spreken niet van de ontdekkingen van de
mirakelen der geestelijken. Het kwam aan den
dag, hoe zy op het kerkhof sommige zielen
deden verschijnen, welke slechts kreeften wa
ren, die kleine kaarsjes droegen. De Augustij
ners hadden in hun eetzaal eene dikke vrouw
laten schilderen, die eene pastei aansneed met
een groot glas erbij, terwijl èr onder geschreven
stond„ziet, hoe goed en liefelijk het is, dat
broeders samenwonen." Wie was er met van
dalisme en profanatie begonnen ?1
Het was de 21ste Mei 1536. De Algemeene
Raad nam officieel de Reformatie aan. Na klok
gelui en trompetgeschal is met luider stem ge
vraagd „of er iemand was, die iets wist of
„wilde zeggen tegen het woord en de leer, die
„ons in deze stad gepredikt was. Hierop is,
„zonder dat zich ook maar één andere stem
„verhief, algemeen aangenomen, door opsteken
„der handen besloten en aan God beloofd en
En toen kwam onder snikken en tranen,
terwijl een vreeselyke hoest telkens de stem
onderbrak, de treurige biecht.
't Was de levens- en lijdensgeschiedenis van
zoovele jonge meisjes, niet het minst in onze
dagen van zonde en verleiding. Reeds vroeg
van den vadersteun beroofd, die over de kin
deren althans nog een wakend oog kan houden,
was zy onder vreemden geraakt en feitelijk
zonder tucht opgegroeid. Niet onaardig van
uiterlijk, met een begeerte naar opschik en
iets nieuws, vroolijk van aard, en een vriende
lijk woord voor allen, was zy by velen bemind
en speelde niet zelden in menig lichtzinnig
gezelschap met haar natuurlijke gaven.
Zoo ging het van kwaad tot erger en ein
delijk, toen de beker der wereldsche geneugten
tot den bodem gedronken was, toen kwam
de smart en de ellende en de schande en de
overweging ende krankheid. O, hoe
menigmaal waren onder heete tranen en jammer
klachten de schoone dagen der onverflenschte
jeugd terug begeerd, maar helaas tevergeefs.
De zonde had, onuitroeibaar voor dit leven
althans, haar brandmerk op dit slachtoffer ge
drukt en door de ervaring by zoovele krank-
bedden opgedaan, zag ik aanstonds hier te doen
te hebben met een dier hopelooze gevallen, by
welke de kunst niets vermag.
(Wordt vervolgd)»