Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. H. V. LAMAN.
7e Jaargang.
Vrijdag 27 Augustus 1909.
No. 10.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
Vrijmoedigheid in het getuigen.
Zeeuwsen Kerkblal
iboihehentsprus
per half jaar franco per poet
Enkele nummers
70 cent.
3 cent.
de rust voor gods volk.
Er blijft dan een rust over voor
bet volk van God.
Hebr. IV 9.
Rust, hoe aangenaam klinkt dit woord haast
iedereen in 't oor. Het heeft dan ook inder
daad een uitnemende beteekenis. Wat het te
kennen geeft? Zie het in den werkman. Bfl
het krieken van den dag is hfl uitgegaan tot zijn
zwaren arbeid. Frisch en opgewekt hervatte hfl
z\jn taak en uren achter elkander verricht hij
met inspanning en met ijver zijn werk. Ein
delijk ziet hij uit naar het oogenblik waarin
hij zijn taak kan neerleggen, en zoodra de
schaduwen van den avond zich over de velden
verspreiden, gaat hij, maar nu niet met zoo
vluggen tred, omdat hij vermoeid is, naar zijn
woning. Hij treedt binnen, zet zich neder op
zijn stoel. Nu rust hij en die rust is weldadig
voor hem. Zijn gelaat ontspant zich en in zijn
oog komt weer glans.
Denk anders aan Israël, dat veertig jaar
aaneen zwierf door Arabië's woestijnen, zonder
ooit rust te hebben voor het hol van zijn voet
en vergelijk daarmede den toestand van dit
zelfde volk in de dagen van den koning Salomo,
toen ieder hunner woonde onder zfln eigen
wijnstok en vijgeboom. Zoo treurig het ge
zicht is een volk dwalende in de wildernissen,
zoo verheffend is het, een land te aanschouwen,
waar de welvaart, de bronnen ter veraangena
ming en verkwikking rijk en mild doet vloeien,
en waar een geheel volk deelt in de zegenin
gen van een veilige rust.
Naar rust verlangt de oude van dagen, die
een leven vol onrust en moeite achter zich
heeft, en hij stelt zich voor, dat als die dag
nog eens aanbreekt, hij veel genot zal hebben.
Zij wenkt hem van verre, zjj opent hem nog
een blij verschiet, zij maakt hem~de lasten des
levens gemakkelijker, maar het is niet zeker,
of zij hem te beurt zal vallen. Hier op aarde
is alles onzeker en ook de rust welke wij ge
nieten is van voorbijgaanden aard. Eer wij er
aan denken, maakt zij zich vleugelen en zij
verlaat ons.
O gewis, wij vergeten het niet, dat er nog
een betere rust is, welke de geloovigen soms
genieten. Zij gaan in tot de ruste en zij ver
blijden zich daarin. Met den dichter zingen zij
Hoe groot is uw goedgunstigheid,
Hoe zijn uw vleug'len uitgebreid,
Hier wordt de rust geschonken,
Hier 't vette van uw huis gesmaakt,
Een volle beek van wellust maakt
Hier elk in liefde dronken.
Maar ook deze rust is niet bestendig van
duur. Door nieuwe onrust wordt zij vervangen,
en daarom is het zulk een heerlijke en zalige
tijding: er blijft een rust over voor het volk
van God. Wij behoeven niet in 't onzekere te
verkeeren, welke rust de Apostel bedoelt, want
hij wekt de lezers op om zich te benaarstigen
om de rust te verkrijgen, waarvan gesproken
wordt in den psalm en hij zegt, dat indien
daar gedacht werd aan de rust van het aard-
sche Kanaan, hij daarna niet had kunnen
spreken van een anderen dag. Op grond hier
van is het bijgevolg niet verkeerd, als wij het
oog vestigen op de rust in het hemelsche
Kanaan.
Gaarne wil ik belijden, dat ik u die rust
niet teekenen kan, gelijk zij het verdient.
Wij kunnen wel zeggen, dat zij niet gelijk
staat met ledigheid en dit is gelukkig ook.
Immers deze rust heeft overeenkomst met de
rust, welke God genoot na de zesdaagsche
schepping en wij kennen het woord van den
Drukker-Uitgever
Heiland: Mijn Vader werkt tot nu toe. Tijdens
Zijn rust was Hij niet werkeloos. Dit zij verre.
En zoo weten wij dan, dat de rust van Gods
volk niets met ledigheid te maken beeft en dit
is reeds een oorzaak tot erkentelijkheid. Ledig
heid toch is de bron van de grootste verveling,
van de ergste vermoeidheid en van al wat den
mensch afmatten kan. Daarbij moogt ge nog
voegen, dat als deze rust geschonken wordt,
alle vermoeienis eindigt. Er komt eens een
einde aan alle moeite, zorg, kwelling en el
lende. Nu kunnen hoofd en hart beide zoo
moede zijn wegens al de zwarigheden, waar
van ons aardsehe leven zoo vol is. Wie kan
optellen al wat ons hindert en ontstemt? Heeft
niet de mensch een strijd op aarde en zijn zijn
dagen niet als de dagen eens daglooners Gelijk
de vonken van het vuur bestemd zfln om op
waarts te stijgen, zoo is de mensch tot moeite
geboren. Het zou onteerend zijn voor den goe
den Gever van alle volmaakte gaven, indien
wij voorbij zagen de vele weldaden, welke wij
van den morgen tot den avond ontvangen,
maar wij moeten wel blind en ongevoelig zjjn,
indien wij niet merkten, dat het menschelijk
leven vol van onrust is. Weinig en kwaad zijn
de dagen der jaren mijns levens, zoo getuigde
eens de aartsvader Jacob en wie kan op een
andere wijze spreken. Kort zijn zij en aan het
gras gelijk, dat heden bloeit en morgen in den
oven geworpen wordt, en die snelle vluchtige
dagen zjjn kwaad, want elke dag brengt ons
iets, wat ons bitter smaakt. Hoe heerlijk is
daarom de tijding dat er een rust overblijft
voor het volk van God, hoe zalig zal het uur
zjjn, waarin wij tot deze rust mogen ingaan.
Een duidelijker voorstelling kunt gfl er u
van maken, als gij bedenkt, dat de christen
hier door het geloof leeft en niet door aan
schouwen. Wjj merken niet aan de dingen,
die gezien worden, want zjj zijn tijdelijk. Der
halve zou het dwaas zijn, indien wjj ons daar
aan zouden hechten. Wij merken aan de din
gen, die niet gezien worden, want zij zijn
blijvend en eeuwig. Maar nu moet gij niet
denken, dat dit van zelf gaat. Om het geloof
te houden, moet er gestreden worden, gestre
den met de macht van het ongeloof en de
twijfelzucht, machten, die het niet licht opge
ven, die niet gezind zjjn het veld te ruimen.
Zij kunnen zoo verleidelijk spreken, zjj fluis
teren ons inzou het wel waar zfln, wat gij
gelooft, zou er wel zulk een hemelsch Kanaan
zjjn, hebt gij recht om te denken, dat die rust
ook eenmaal voor u zal zjjn, bestaat er geen
gevaar, dat gij nog eenmaal in de woestijn
sterft en omkomt
Zulke vragen kunnen het ons bang maken
en ons veel meer vermoeien dan de oppervlak
kige vermoeden kan. Ook daarom is het zulk
een onuitsprekelijk voorrecht voor alle strijders,
die het met deze vijanden te doen hebben, dat
eens hun geloof verwisseld wordt in aanschou
wen en dat zij komen zullen in de nabijheid
Gods, om zijn aangezicht te zien. Daar is geen
twijfel meer mogelijk, want zfl zien het hemelsch
Kanaan in zjjn lengte en in zjjn breedte, zfl
aanschouwen Jezus, met eere en heerlijkheid
gekroond, die hen uit het diensthuis der zonde
verloste, die hen door de woestijn leidde, die
met hen was, toen zij gingen door de Jordaan
des doods, en hen opnam in Zijn heerlijkheid.
Daar is geen onrust meer, door het ongeloof
in de ziel verwekt, want zfl zjjn te mid
den van de geesten der volmaakte rechtvaar
diger en zfl omringen den Troon en zfl zingen
eeuwig 's Heeren lof.
Hier bleef de zonde in 't hart wonen en
werken en woelen en die zonde maakte dik
werf scheiding tusschen God en hun ziel, maar
daar zijn zij van de laatste zonde bevrijd en
geen onreinheid kleeft hen meer aan. Niets
PRIJS DER iDVERTEITIEI
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
is er meer overgebleven wat hen zou kunnen
scheiden van de liefde Gods, die daar is in
Christus Jezus onzen Heere en zoodoende
kan er nooit meer eenige onrust zijn. Hier
was het de begeerte om God in volmaaktheid
te dienen en daarom klonk het lied des ver
langens van hun lippen, wanneer zal ik in
gaan voor Gods aangezicht, welnu daar is deze
begeerte vervuld, daar is dit verlangen bevre
digd, en met hun gansche hart en met hun
gansche ziel en met hun gansche gemoed en
met al hun krachten lieven en loven zjj den
Heere hun God.
Wanneer gij tot het volk Gods behoort, dan
moogt gij in deze hoop nu reeds zalig zijn,
dan moogt ge u in dit vooruitzicht verheugen.
Hebt gij inderdaad die goede keuze gedaan en
u verbonden aan den Heiland en aan allen, die
Hem vreezen? Laat dan het leven vol moeite
en onrust zijn, laat elke dag u nieuwe kwel
ling en onrust baren, vertroost u met de ge
dachte, dat gij eens genieten zult, wat gjj hier
hebt gehoopt en dat gij eens aanschouwen
zult wat gjj hier hebt geloofd.
Maar (bljj vooruitzicht, dat mij streelt),
Ik zal ontwaakt uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met uw godljjk beeld. Bouma..
UIT HET LETEN.
Een christen behoort vrijmoedig te zfln in
het getuigen. De apostel Paulus wijst daarop,
als hjj zegt: en zjjt altijd bereid tot verant
woording aan een iegelijk, die u rekenschap
afeischt van de hope die in u is, met zacht
moedigheid en vreeze.
De christen wordt hier vermaand om toch
vooral vrijmoedig te zfln in het getuigen. De
apostel zegt dit met eenigszins andere woorden.
Hfl zegt, dat een christen bereid moet zfln om
verantwoording te doen. Maar dat is een en
hetzelfde. Hfl mag niet aarzelen om te spreken,
wanneer het tfld van spreken is. Hfl heeft van
God geen mond gekregen om altfld te zwflgen.
En hfl heeft ook van God geen mond gekregen
om enkel te spreken over die dingen, waar de
wereld ook over spreekt, over regen en wind,
over vruchtbare en onvruchtbare jaren, over
de dingen van het dagelflksch leven, over de
dingen, waarover de wereld het met hem en
hfl het met de wereld volkomen eens is, zoodat
er geen strfld kan ontstaan. Neen, maar hfl
moet bereid zfln om* verantwoording te doen,
hfl moet gereed zfln, klaarstaan om ook te
spreken en ook te getuigen van die dingen,
waarin de wereld het niet met hem eens is
en van gevoelen ten eenenmale met hem
verschilt. Vrijmoedigheid in het getuigen, het
mag van den christen worden verwachtmaar
ik voeg er onmiddellijk bfl, het wordt maar al
te zeldzaam gevonden. Wfl zwflgen zoo vaak,
als wfl spreken moesten; terwfll we soms spreken
over dingen, waarover het beter ware te zwflgen.
Daarom hebben wfl de vermaning zoo noodig
om toch bereid tot verantwoording te zfln en
vrflmoedig in het getuigen.
De apostel zegt ons ook duidelflk, waarvan
wfl zullen getuigenwfl moeten verantwoor
ding doen van de hope die in ons is. Wat be
doelt hfl daarmede? Hfl bedoelt er dit mee:
de wereld spreekt over dingen, die men ziet,
over dingen van het aardsehe, natuurlijke leven
de christen moet spreken over de dingen, die
men niet ziet, over de dingen van het Konink
rijk Gods. De hope, die in ons is, moet hier
zoo ruim mogelflk worden genomen. De apostel
wil niet zeggen, dat we verantwoording hebben
te doen van ons persoonlijk geloof, zoodat de
sterke spreekt over zfln groot geloof en de
zwakke over zfln klein geloof, de bevestigde
over zfln zekerheid en de bekommerde over
zfln hoop en vreeze. Dat is niet de bedoeling
van Petrus. Dit meent de apostel, dat zoowel
de sterkgeloovige als de zwakgeloovige, zoowel
de bevestigde als de bekommerde met vrijmoe
digheid zullen spreken over het groote goed,
dat God weggelegd heeft voor degenen die
Hem vreezen, en waarop zoowel de grooten als
de kleinen in de genade hun hoop en ver
wachting hebben gericht. Dit bedoelt de apostel,
waar de wereld niet aarzelt te spreken over de
dingen, die haar hart vervullen, dat ook de
christenen niet zullen aarzelen te spreken over
de dingen die ze niet gezien hebben met de
oogen en getast met de handen, maar die God
geopenbaard heeft in zfln Woord, en die eenmaal
zullen worden gezien met de oogen en getast
met de handen, als de aardsehe dingen zullen
voorbijgegaan zfln. Dit bedoelt de apostel, dat
wfl toch met vrijmoedigheid spreken over de
dingen van het Koninkrijk Godsdat we zullen
getuigen van de dingen, die voor ons volkomen
zekerheid hebben en waar ons hart naar uit
gaat als naar het ware en onvergankelijke goed.
Ziet, zegt Petrus, van deze dingen moogt ge
niet zwflgen. Spreekt toch met de wereld niet
alleen over de dingen, die ze reeds weet, maar
spreekt met de wereld vooral over de dingen,
die ze niet weet, en toch moet weten om te
komen tot de kennisse der zaligheid.
En wanneer zal de christen bereid zfln om
verantwoording te doen van de hoop, die in
hem is van de dingen die zfln hart vervullen
Het antwoord luidtwanneer hem hiervan
rekenschap wordt gevraagdmaar dan ook
tegenover een ieder en dan ook altijd.
Hierop dienen we te letten. Neen, het is
niet het doel, dat wfl te pas en te onpas zul
len spreken over de dingen van het konink-
rflk Gods. Er zfln omstandigheden, waarin we
er beter over kunnen zwflgen dan spreken.
Het is niet overal de rechte plaats en het is
niet ten allen stonde de rechte tfld. De paar-
len mogen niet voor de zwflnen worden ge
worpen en het heilige aan de honden niet
worden gegeven. Maar er staat, dat we niet
moeten aarzelen van deze dingen te spreken,
wanneer men ons rekenschap afeischt. We
moeten niet vreezen er een gesprek over aan
te knoopen, wanneer men met ons spreken wil.
We moeten de gelegenheid om er over te spre
ken niet moedwillig ontwflken. Het is niet
goed, wanneer een Christen bang is voor den
dag te komen met de dingen, waarin hfl ge
looft maar wfl moeten toonen, dat wfl onzen
tegensprekers wat te antwoorden hebben.
Doch vergeten wfl eindelflk ook niette letten op
den wenk, die Petrus ons ten overvloede nog
geeft. Als wfl verantwoording doen, laat ons
dit dan doen in zachtmoedigheid en vreeze.
In zachtmoedigheiddat is, we moeten er
niet over spreken in drift, in toorn, in harts
tocht, al twistende, op een kflfachtigen toon,
op meesterachtige wflze, uit de hoogte. We
moeten het trachten te doen op een uitnemende,
aangename, overtuigende manier, zooals Paulus
het deed voor Agrippa, zóó dat Agrippa uit
riep: gfl beweegt mfl bflna een Christen te
worden zóó moeten wfl het doen, dat de men-
schen ons toevoegen: ik wilde, dat ik ook zoo
gelukkig was als gfl en dat ik dit alles ook
zoo goed kon gelooven.
In vreeze 1 Dat is, niet in bangheid, weife
lend, schroomvallig, alsof we ons op glad fls
wagen. Wie bang is, getuigt niet vrflmoedig.
Maar in vreeze, dat is in ootmoed der ziel, in
kleinheid, in afbankelflkheid van God en onder
biddend opzien tot God, gelflk Nehemia tot
den koning sprak, maar onderwfll het biddend
hart tot God verhief. Zonder Gods hulp wordt
vaak de welsprekende stom, en met Gods hulpe
werd vaak de stomme welsprekend.