Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. H. W. LAMAN.
7e Jaargang.
Vrijdag 13 Augustus 1909.
No 8.
iRONHEMENTSPRIJS
Drnkker-Uitgever
PRIJS DER AD YERTENTIEN
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ
Az
Boüma.
ZENDING.
Een dwaling hersteld.
De (liaconiën eii de Kerkelijke vergaderingen.
per half jaar franco per post .70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
PAULUS OP DEN AREOPAGUS.
En Paulus, staande in het midden
van de plaats, genaamd Areópagus,
zeideGij mannen van Athéneik
bemerk, dat gy allezins gelijk als
godsdienstiger zijt, want de stad
doorgaande, en aanschouwende uwe
heiligdommen, heb ik ook een altaar
gevonden, op hetwelk een opschrift
stond DEN ONBEKENDEN GOD.
Dezen dan, dien gy niet kennende
dient, verkondig ik ulieden.
HAND. XVII 22—23.
Paulus bevindt zich op een der merkwaar
digste plaatsen van de geheele toenmalige oude
wereld, op den beroemdsten heuvel van de be
roemde stad Athene, op den redenaarskansel,
op welken eens een Demosthenes en vele an
dere invloedrijke redenaars vóór hem hadden
gestaan om nu voor de eerste maal aan het
volk van Griekenland de blijde boodschap der
zaligheid in Christus Jezus te verkondigen.
Hier is hij, terwijl de volksmenigte op den
trap, welke vandaar naar de marktplaats leidt
en op de hellingen van den heuvel op elkan
der drong, omgeven van de geleerdste en wijste
mannen die om naar hem te hooren zich had
den neergezet op de oude in de rots gehouwen
zetels van dat eerwaardig gerechtshof. Welk
een indrukwekkend gezicht moet dat zijn ge
weest 1 Hij overzag van hier de gansche trot-
sche stad, welke met haar gewoel, deels aan
zijn zijde, deels aan zijn voeten lag. Tegenover
zich had hij de wereldbekende Akropolis met
hare wonderwerken van de Grieksche kunst
en met haar reusachtig koperen Minervabeeld,
beneden zich de heerlijke tempel van Theseus,
het oudste en nog heden het best bewaarde
prachtgebouw van Athene, rondom zich de
tempels, standbeelden en altaren, welke de
geheele stad vervulden. Als men zich dit alles
ook maar eenigszins voorstelt, zal men het
gewichtige van zijn tegenwoordigen toestand
eenigzins kunnen gevoelen. In de rede welke
nu volgt, kan worden opgemerkt, hoe de
Apostel evenals vroeger te Lystre er zich mede
tevreden stelt zjjnen toehoorders de groote
waarheden welke hij hun in 't gemoed wil
prenten, zeer eenvoudig voor te stellen, zonder
die eerst te bewijzen of de gevolgtrekkingen,
welke daaruit waren af te leiden in bijzonder
heden nader te ontwikkelen. Het zijn veel-
beteekenende feiten, welke hij tegenover zijn
toehoorders beweert, overtuigd, dat de waar
heid reeds genoeg voor zich zelve zou spreeken.
Nietwaar, deze woorden geven ons reeds een
'voorstelling van de gewichtige- ure, eens in
het wijze Athene doorleefd. Hier zijn tot el
kander gekomen de beschaving en de wijsheid
der wereld en de waarheid, die uit God is, zij
zien elkander als 't ware in 't oog en het zal
ons verwonderen, wat de vrucht van deze ont
moeting zijn zal. Opmerkelijk is al dadelijk
de kalme en zekere toon, welke de Apostel
hier aanslaat. Hoe diep moet deze man over
tuigd zijn van de waarheid der boodschap, welke
hij heeft te brengen, want geen oogenblik
aarzelt hij. Van verlegenheid is er geen
zweem te ontdekken.
Hij kent het doel, dat hij beoogt en het
het middel, dat hij ter bereiking wil gebruiken.
Wie nog onder den indruk van het woord
verkeert dat Paulus' geest ontstoken werd
omdat hij zag, dat de stad zoo afgodisch was,
verwacht wellicht, dat hij een boetprediking
zal hooren, zoo streng en geducht als de man
nen onder den ouden Dag ze soms uitspraken,
een prediking, die alleen gewag maakt van de
oordeelen, welke de rechtvaardige Richter zen
den zal aan allen die de onverderfelijkheid Gods
veranderd hebben in de verderfelijkheid van
eenig creatuur en welke derhalve ook de stad
Athene treffen zullen, doch hoe verbaasd is hij,
als hij merkt dat de Apostel op een geheel
andere wijze tot zijn toehoorders het woord richt.
Gij mannen van Athene, zoo begint hijhij
kent dus de manier, waarop de redenaars ge
woon waren het volk aan te spreken en hij
doet het, gelijk het een man van ernst en waar
digheid past. Ik bemerk, zoo gaat hij voort,
dat gij alleszins gelijk als godsdienstiger zijt,
want de stad doorgaande en aanschouwende
uwe heiligdommen heb ik ook een altaar ge
vonden op welken een opschrift stondDen
onbekenden God. Dezen dan, die gij niet ken
nende dient, verkondig ik ulieden.
Gij begint u nog meer te verbazen, want
zegt gij, is dat nu de man, wiens geest ont
stoken werd. Waar is die heilige verontwaar
diging, welke in hem brandde? Zelfs gewaagt
hij niet van afgoderij. Haar noemt hij zelfs
godsdienstigheid. Is hij nu bezig zich te schik
ken naar de Atheners en verbergt hij listig,
wat hij denkt en oordeelt Zou hij een vleier
geworden zijn, die om de volksgunst bedelt?
Kan hij vergeten dat hij een gezant is van Hem,
op wiens lippen nooit eenig bedrog of onrecht
geweest is
Wij hebben deze vragen gedaan, niet omdat
eenigen verdenking voeden tegen dezen oprechten
volgeling van Jezus den Nazarener, maar om
hem volkomen recht te laten wedervaren. Alleen
zij, die een geheel verkeerde beschouwing heb
ben over den ijver welke hem verteert, zullen
verwachten, dat Paulus beginnen zal om de
wijzen van Athene te veroordeelen en met zijn
bedreigingen te treffen, en wijl hij niet handelt,
zooals hij volgens hun gedachte handelen moest,
zullen zij hem laken, maar wie weet, dat die
jjver voor Jehovah ontstaat uit de liefde Christi,
welke hem dringt, zal hem ook verstaan, als
hij ziet, dat de Apostel zich benaarstigt om
de heidenen te overtuigen van de waarheid,
zooals die in Christus Jezus is. Wat meer is,
hij zal hem bewonderen, waar hij ziet, dat de
Apostel de groote gave heeft om deze Grieken
een Griek te worden en hij leest met klim
mende belangstelling een rede, die met attisch
zout is besprengd en door den H. Geest is
gelouterd.
Alleszins godsdienstig. Dit waren de bur
gers van Athene, in wier hart evenals in dat
van alle anderen het zaad der Godskennis was
en bij wie het zich ontwikkeld had, zoodat het
zich toonde in 't leven. Dit kon en mocht
bijgevolg van hen gezegd worden. Maar treu
rig en zondig was het, dat zij met al hun gods
dienstigheid den waren, levenden God mis
kenden. Zoo gaat het nog dikwerf. Er is
nog wel godsdienstigheid onder de menschen.
Evenals de Atheners vele heiligdommen had
den gebouwd en vele altaren gesticht, zoo
bouwen de lieden thans nog vele kerken. Groot
is het reêds het aantal bedehuizen in ons land
en jaarlijks komen er nog meerdere bij, en
wie daarop alleen let, komt tot de gedachte,
dat ons volk nog alleszins godsdienstig is.
Doch, wanneer gjj nu nader vraagt of die
godsdienstigheid voorkomt uit de rechte bron,
zich houdt aan den rechten regel en zich be
weegt in de juiste richting, hjj zal helaas spoe
dig tot de ontdekking komen, dat het niet
alles goud is wat blinkt.
Dit doet de Apostel duidelijk gevoelen. Hij
aarzelt niet om den vinger pp de wonde te
leggen en tot hen te zeggen, dat hij hen ver
kondigt den onbekenden God, dien zij niet
kennende dienden. Dit was voor die wijzen
niet vleiend. Zij meenden zoo hoog te staan,
zij waanden het recht te hebben op anderen
met minachting te kunnen neerzien, en nu
wordt hier door een vreemdeling gezegd, dat
hun de ware wijsheid ontbrak, dat zjj eere be
wezen aan God, dien zij niet kenden, en dat
hij eens inlichting zou geven. Hij komt er
ridderlijk voor uit, dat zij van hem moesten
leeren, dat zij naar hem hadden te luisteren.
Hij plaatst zich boven hen en wil hebben, dat
zij zijn onderwijs zullen ter harte nemen. Met
al hun godsdienstigheid waren zij ver, zeer ver
van de ware godsvrucht en er zou een geheele
verandering moeten komen, indien zij vereer
ders wilden zijn van Hem, die is, die was en
die komen zal. Die waarheid was niet stree-
lend voor hen, en die waarheid is voor menigeen
nog onaangenaam. Er zijn zoo velen, die zich
op hun godsdienstigheid laten voorstaan, die
meenen, dat zij er mee volstaan kunnen, en
die toch inderdaad den waren God niet kennen.
Zij vereeren een God van eigen maaksel, een
beeld van hun eigen gedachten, zonder ooit
zich bewust geworden te zijn, dat zij met
den Schepper des hemels en der aarde te doen
hebben. Wanneer iemand hun'toog daarvoor wil
openen, dan achten zij zich in hun waanwijs
heid beleedigd en zij weigeren naar goeden
raad te luisteren.
Doch waartoe naar anderen gezien Hoe is
het met u zelf? Is uw godsdienst de rechte?
Het is niet de vraag, of gij godsdienstig zijt,
maar of gij u buigt voor Hem, die u den adem
en alle dingen gegeven heeft, of gij reeds ge
nade ontvangen hebt van Hem, die eens uw
Rechter zal zijn, want alleen als gij Hem kent
in 't aangezicht van Christus, dan zijt gij zalig.
Voor eenige weken sprak ik over onze Zen
dingsorde, als een meesterlijk stuk werk, en
schreef het toe aan dr. Hania, die, naar de
Heraut veronderstelde, als Zendingsdeputaat
geridderd was. Maar het schijnt heel anders
te zijn, dan ik vermoedde, en velen in den
lande met mij.
De Zendingsorde vindt ge op bladz. 177 van
de nieuwe uitgave der Kerkenordening, als
bijlage VI. Gelijk in onze K. O. (kerkenorde
ning) het uitwendige leven enz der kerk ge
regeld wordt, zoo is in de Zendingsorde de
Zendingsarbeid geregeld.
Men kan zien, dat de K. O. als model ge
nomen is, en terecht. Art. 1 en 2 handelen
over het terrein art. 312 over de diensten
art. 1321 over den arbeidart. 22 en 23
over de tucht, en art. 2428 over de gelden.
Deze Zendingsorde wordt algemeen geroemd
als een stuk, dat er wezen mag. Op de Sy
node te Groningen (1899) moet dr. A. Kuyper
een Zendingsorde hebben aangeboden, doch
deze werd verworpen. Op de Synode te Utrecht
werd toen de nu vigeerende Zendingsorde aan
geboden en goedgekeurd.
Doch wie is nu de maker Niet dr. A. Kuy
per, en evenmin dr. Hania, gelijk wij vroeger
meenden en zeiden. Doch niemand anders
dan ds. Dijkstra, de voorzitter onzer algemeene
Zendingsdeputaten.
Aldus is het in zjjn werk gegaan: ds. Dijk
stra heeft de Zendingsorde uitgedacht en op
gesteld. Doch omdat twee meer weten dan een,
heeft dr. Hania er de laatste hand aangelegd d.w.z.
vooral de kerkrechtelijke uitdrukkingen enz.
zoo noodig beoordeeld en, gecorrigeerd. Wij
zouden beide broeders kunnen vergelijken met
de opstellers van onzen CatechismusUrsinus,
en Olevianus terwijl de eerste, volgens de his
torie, de stof heeft gegeven en geformuleerd moet
Olevianus de indeeling hebben aangebracht,
en zoo de laatste hand er aan hebben gelegd.
Ja, in dit geval is het nog de vraag, of het
werk van dr. Hania met dat van Olevianus op
één lijn kan worden gesteld, en ds. Dijkstra
zelfs nog niet meer deed dan Ursinus.
Zietdaar een fout hersteld, en de ware oor
sprong van de Zendingsorde aangewezen. Wie
het echter beter weet moet het maar zeggen.
J. D. Wielenoa.
Referaat gehouden op Walcherens Diaconale
Conferentie.
III.
Al behooren de diakenen niet tot den ker-
keraad toch staan ze in allerlei verband en aan
raking met den kerkeraad.
Als ze nu twee colleges vormen, hebben dan
de diakenen nog iets uit te staan met den
kerkeraad
En dan blijkt het dat ze in velerlei aanra
king komen en in verband staan met den
kerkeraad.
De diakenen kunnen in sommige gevallen
geroepen worden door den kerkeraad om met
ouderlingen en predikant den dusgenoemden
breeden kerkeraad te vormen, om met oud. en
pred. te handelen over sommige zaken die het
bestaan en het leven van de kerk in 't alge
meen aangaan.
Prof. Biesterveld noemde in het Handboek
voor diakenen enkele gevallen op waarin de
diakenen geroepen worden met den kerkeraad
saam te handelen
lo. het verkiezen van ambtsdragersdienaar
des Woords, oud- en diak.
2o. het beoordeelen en goedkeuren van at-
testatiën van vertrekkende predikanten en 't
beoordeelen en goedkeuren van de attestation
van overgekomen predikanten
3o. het eerste werk wanneer een dienaar be
geert geëmeriteerd te worden of van zijn dienst
werk ontheven
4o. de toepassing van art. 81 D. K. O.: de
dienaren des W., oud. en diakenen zullen onder
elkander de christelijke censuur oefenen en
malkander van de bediening hunner ambten
vriendelijk vermanen
5o. in de vergadering van den breeden ker
keraad worden ook behandeld de zaken van
fiuantieel beheer der kerkelijke inkomsten.
Hoe staat net nu met de zelfstandigheid der
diakenen in hun eigen werk
Volgens de kerkenordening is de diaconie
geen zelfstandig college de diakenen arbeiden
onder toezicht van den kerkeraad.
Art. 25 en art. 40 handelen daarover.
Art. 90 beperkt de zelfstandigheid der dia
kenen al heel weinig. Het luidt tochdat de
diakenen zoo noodig alle weken zullen verga
deren waartoe de dienaren opzicht zullen ne
men en zoo noodig zich daarbij laten vinden.
Het is toch mogelijk dat diakenen die voor
het eerst in het diakenambt dienen, wat toch
dikwijls voorkomt, waar onze K. O. uitgaat van
de aftreding der diakenen, dat niet alle broe
ders even thuis zijn in de beginselen die aan
de praktijk ten grondslag liggen moeten.
Daarom kunnen diakenen dienaren des Woords
uitnoodigen eene zaak in hun midden uiteen
te zetten, opdat de beginselen helder worden.
Die predikanten geven deze adviezen die de
diakenen maar niet blindelings opvolgen, maar
waarover broederlijk gedicuseerd mag worden.
Art. 25 wil dat de diakenen rekening doen
zullen in den kerkeraad.
Volgens ons kerkrecht is de diaconie geen
zelfstandig collegedaarom moet in de huis
houdelijke regeling eene bepaling staan dat
voor besluiten inzake vaste geldbelegging, lee-