Rede gehouden op den Theol. Schooldag door Ds. S. O. Los te Nieuweroord. Niemand onzer toch zal het groote gewicht van zulk een opleiding kunnen ontkennen met het oog op de vrucht, die God er op geven mocht. Niet alleen de prediking der Zendelingen, doch ook het voorbeeld van godzaligheid der Neder landers, die er wonen en onze regeering en ons volk vertegenwoordigen, moet den Heiden en Mohammedaan trekken beiden wil de Heere gebruiken als middelen in Zijn hand. In het Zendingstijdschrift „De Macedoniër", het Juni-nummer, schrijft ds. Dijkstra over dit plan van ds. Rudolph, en wie zou niet verlan gend zijn het oordeel van dezen Zendingsauto riteit te hooren Te meer, omdat hij ons vol ledig inlicht over 't geen ds. Rudolph begeert. „Ds. Rudolph van Leiden is bezig een Indo- logen-Instituut te stichten. Verstaat gij die vreemde woorden Indologen zjjn menschen die kennis hebben van Indië; zij maken studie van Indië en Indische toestanden en bereiden zich voor om straks als ambtenaren in dienst van de Regeering naar Indië te gaan. Er is groot gebrek op dit gebied. Als men 60 per jaar noodig heeft, zijn er maar 40 beschikbaar. Ook zit deze zaak bijna geheel in handen van het ongeloof. Ds. Rudolph wil nu jonge menschen aan moedigen om zich voor dit werk voor te be reiden. Ze moeten dan eerst een gymnasium of Hoogere Burgerschool hebben doorloopen en daarna nog drie jaren te Leiden stndeeren. De gevaren van de academiestad worden on dervangen door het verblijf in een hospitium, dat ds. Rudolph wil stichten Hij wil zorgen dat dit in goede vertrouwde handen komt, en het geheele Instituut, zoodra mogelijk overbren gen naar Amsterdam. Dit laatste is in mijn oogen het allermooiste in het geheele plan. Als wij onze jonge menschen voor dit doel geven moeten en ik geloof dat wij dit moeten, dat God ons hier een deur opent en dat het onver antwoordelijk zou zijn, niet binnen te gaan dan moet onze eenige Universiteit zorgen voor hun opleiding. Afgesproken! Ds. Rudolph omschrijft zijn plannen aldus (Stand. 11370.) Allereerst zou ik aan de Vereeniging tot stichting en instandhouding van een Christelijk- Indologen-Hospitium den naam van wijlen Keuchenius willen verbinden. Zijn naam is reeds een program. Onze Keuchenius was met Groen en Kuyper de grondlegger onzer Chris telijke koloniale politiek. Hij is de man, die voor zjjn beginsel niet alleen gestreden maar ook geleden heeft, bovenal, die in zijn dagen voor de kerstening van Indië gebeden heeft. Hij is onze eerste Christelijke Minister van Koloniën geweest. Door zijn leven en arbeid heeft hij zich een standbeeld aere perennius, duurzamer dan metaal, in de harten van ons Christenvolk opgericht. Welnu laten we de nagedachtenis van dezen Christelijken getuige eeren door z\jn naam onafscheidbaar aan de nieuwe vereeniging te verbinden. Als doel der Keuchenius-vereeniging stel ik mij voor, dat zjj aan Christelijke jongelingen geestelijke en stoffelijke hulpe biede bij hunne opleiding voor den Indischen, zoowel rechter lijken als administratieven, dienst. Om dit doel te bereiken, stichte de Keuche nius-vereeniging een Indologen-Hospitium, dat voorloopig in Leiden wordt gevestigd, maar dat zoo spoedig mogelijk naar de plaats der vesti ging van de Vrjje Universiteit worde verplaatst, wanneer ook aan deze inrichting de mogelijk heid voor de opleiding van Indologen geboden wordt. Als haar grondslag kieze de Keucheniusver- eéniging éénig en alléén Gods Heilig woord, gelijk dit in de Drie Formulieren van Eenig- heid der Gereformeerde Kerken in Nederland wordt verklaard. Het bestuur der vereeniging besta uit vijf tien leden, waarvan zooveel mogelijk uit iedere provineie één te kiezen zij, en de overigen uit de plaats der vestiging van het hospitium. Het Dagelijksehe Bestuur der Vereeniging worde gevormd door den President, den Vice- President, den Secretaris en den Regens hos- pitii. Voor het geldelijk beheer, voor zoover dit omgaat buiten de gewone dagelijksehe admi nistratie, worde een Commissie van Bijstand gekozen, bestaande uit drie leden van het Al gemeen Bestuur. De Regens hospitii worde, onder verantwoor delijkheid aan het Bestuur, met de dagelijksehe leiding der zaken belast. De Algemeene Bestuursvergadering worde in den regel slechts eenmaal 's jaars gehouden. Leden der Keuchenius-vereeniging zjjnlo. qualitate qua, de Zendings-deputaten der Ge reformeerde Kerken, Directeuren, Curatoren, en Hoogleeraren der Vrije Universiteit, Cura toren en Hoogleeraren der Theol. School en 2o. allen die, instemmende met den grondslag en doel der Keuchenius-vereeniging, een jaar- lijksche contributie betalen van tien gulden. Als alumni der Keuchenius-vereeniging kun nen worden aangenomen, candidaten tot den Indischen dienst, die de Gereformeerde belijde nis zijn toegedaan en goede getuigenis hebben, dat zij het doel der Vereeniging zullen dienen. Ouders of voogden, die voor hunne zoons of pupillen geen ondersteuning noodig hebben, betalen voor de opname van hun zoon of pupil in het hospitium jaarlijks vijf-honderd gulden. Voor jongelingen, wier ouders of voogden niet in staat zijn deze som geheel te betalen, kunnen naar evenredigheid hunner behoeften beurzen worden beschikbaar gesteld. De geldmiddelen der Keuchenius-vereeniging bestaan uit de contributiën van leden en be gunstigers, kerkelijke collecten, erfmakingen en schenkingen. Tot zoover mijn schema. Ge merkt dat zit netjes in elkander. Slechts twee dingen wil ik anders. Die leden .qualitate qua" wil ik schrappen omdat ik vrees dat het voor een deel doode leden worden, en een dood lid is een last voor het lichaam. En dan den naam. Dien vind ik heel gepast, maar die naam is bezet. Wij hebben in Indië een Keuchenius- school en in Den Haag ook. Als wij daar nu nog een Keuchenius-hospitium bij krijgen, dan wordt dat des guten zu viel op dien sehoonen naam. Ds. Rudolph is vindingrijk genoeg om een anderen naam in de historie op te zoeken, en anders doet hij het met niets meer dan Indologen-Instituut. Het Handelsblad had het onlangs ook over dat gebrek aan ambtenaren De Minister van Koloniën heeft eens gezegd, dat het te wijten is aan een Jan-Salie geest onder onze jongens. Dat gelooft het Handelsblad niet. Het meent, dat de oorzaak alleen in onkunde ligt, men weet er niets van. Daarom acht het een informatie bureau gewenseht. Een bepaald en goed bekend adres voor heel het land en voor geheel Indië, waar ieder kan vragen, wat hij weten wil. Wat daarom noodig is Mag ik het nog eens bescheiden maar ernstig aanraden Het is een raadgever, die aan een vast adres ten allen tijde te spreken is het is een bureel van advies en voorlichting, dat in aanraking is met de Regeering hier en te Batavia, met Indische ondernemingen, maatschappijen en genootschap pen, met elke vereeniging die voor Moederland en Koloniën arbeidt en Oost en West nader tot één poogt te krijgen, en tot hetwelk zich kunnen richten allen die in Indië jonge werk krachten zoeken allen die in Nederland zichzelven of hun zonen wenschen op te leiden tot wat voor een loopbaan in Indië geschikt maakt. Er is ook gezegdverhoog de tractementeu. Het Handelsblad acht dit niet noodig! De In dische salarissen zijn wel behoorlijk op de hoogte. En als men 25 of 30 jaar in Indië is, heeft men aanspraak op een pensioen van f2500.a f3000.— per jaar. Nu is het zeker dat hooger bezoldiging zeer wenschelijk zou zijn, maar de tegenwoordige bezoldiging en het pensioen zullen toch zeer voldoende schijnen aan honderden knappe jonge mannen, die er geen kans op zien om in Ne derland als bezoldiging te verdienen de f3000, welke zfj na diensttijd in Indië als pensioen zouden krijgen. Engelsche salarissen en pensioenen hebben wij nu eenmaal niet in Nederland, noch hier, noch in de Tropen. Dat de Regeering langza merhand haar ambtenaren meer zal moeten gaan betalen schijnt mij zeker maar in- tussehen zou ik wenschen, dat een bureel van advies werd opgericht met medewerking der Regeering. Ze moet reclame maken voor Indië. Ze moet de ouders voorlichten en den jongen mannen den weg wijzen. Zoo'n informatie-bureau komt mij zeer ge wenseht voor. Het is echter heel geschikt, voor wat ons volksdeel betreft, aan het Indologen- Instituut te verbinden". J. D. WlBLBNGJL. JOHANNES CALVIJN. (Uittreksel uit het werk van Prof. Doumerque) door Ds. R K. te H. IV. Minstens tot 1529 te Orleans. Om geen afbreuk te doen aan Parijs mocht Orleans geen professoren in de godgeleerdheid hebben. Het had echter het privilegie om het burgerlijke recht, behalve het canonieke, te onderwijzen. Erasmus onderwees er de Latijn- sche taal, Alexander de Grieksche, en Reuch- lin de Hebreeuwsche. Pierre de l'Estoile gaf college in de rechtsgeleerdheid hij werd ge houden voor den scherpzinnigsten aller doctoren van Frankrijk. Bij Beza: .Onder P. de l'Estoile maakte Cal- ,vjjn in korten tijd zulke vorderingen, dat men .hem niet voor een student, maar voor een .van de gewone doctoren hield." Maar zijne inspanning was ook evenredig. Hij was gewoon in dien tijd tot middernacht te studeeren en om dit te doen gebruikte hij zeer weinig bij het avondeten. Dit nachtbraken heeft zijne ge zondheid geschaad, omdat hij daardoor die zwak heid van maag kreeg, die, na hem menigerlei ziekten berokkend te hebben, eindelijk een on- tjjdigen dood over hem bracht. (Beza). Zijne sterkte van geheugen was tot verbazing. In den kerkeraad (later te Genève), gebeurde het, dat men menschen liet komen voor een of anderen misslag. Dan wist Calvijn hun te zeg gen, dat ze er vroeger ook al voor geroepen waren en waarom. En al was er een tijd van zeven of tien jaren verloopen, toch bleek het telkens uit de registers van den kerkeraad, dat alles zich toegedragen had, geljjk hfj het had medegedeeld. Wanneer hij (eveneens later), lessen gaf, had hij slechts de H. Schrift voor zich zelfs toen hij eenige jaren voor zijn dood Daniël las, hoeveel geschiedenissen hij ook op sommige plaatsen had bij te brengen. Hij was een groot liefhebber van geleerde steekspelen. Hij, die in den regel zoo ernstig en afgemeten was, werd in den strijd een redenaar met eene schit terende verbeeldingskracht, die beurtelings zich van kwinkslagen en van de meest verhevene uitdrukkingen wist te bedienen. Zijne sobere, toch sierlijke spreekrant won ten slotte de sympathie van het gehoor. Men bood hem te Orleans den doctorstitel aanbij weigerde, en ging naar Bourges. Ook te Orleans had hij behoefte aan gezel- ligen omgang. Het is erg, dat de roomsche De Raemond hem onbeminnelijk maakt. Erger, dat protestantsche auteurs het niet beter ma ken. Als Franklin, die schrijft„Calvijn heeft „den onwillekeurigen en instinctmatigen hoog- „moed van den bekrompen geest, die niet vat- „baar voor twijfel is. Hij wankelt niet, hij heeft „geene behoefte aan steunhfj heeft medewer kers, maar weinig vrienden. Viret, Beza, Farel „vooral, die even onverzettelijk als hij zijn, en „zelfs van hen duldt hij geen tegenspraak „Zijn blik is hard en bevelend, zjjne taal „bijtend, kort, scherp. In zijn tijd zeide men „reeds, dat het beter was met Melanchton in „de hel, dan met Calvijn in het paradijs te „zijn Streng en zonder geestdrift, met een „dor en koud hart, doet niets hem aan Zou „hij ooit gelachen hebben Zou er ooit een „traan in zijne oogen gekomen zijn Hij ver- „staat van de dichtkunst en van de muziek „nietshij veracht zoowel de weelde als de „kunst. Elke beuzelachtigheid is voor hem zonde, .hij is onaandoenlijk voor zachte, teedere in- „drukken. Dit groot, zwart schrikbeeld gaat „zoo snel de wereld door en laat er zulk een „diep spoor achter, dat het onweerstaanbaar de „blikken tot zich trekt, zonder echter sympathie ,te wekken Deze verschrikkelijke Jan waste Orletns om ringd door eene groep vrienden, waaronder Duchemin, Connau en Daniël. In den loop der jaren voelde hij zich nog aan dien kring en aan Orleans gebonden. Drukker en inniger werd de voortdurende briefwisseling met Fran cis Daniël, wiens zoon ook Fr. Daniël heette. De zoon, innige begeerte hebbende theologie te studeeren, vluchtte (het was later) naar Ge nève, naar den Reformator. Calvijn schreef den vader, dat de zoon de bijgeloovigheden ontvlood, niet uit lichtzinnigheid, doch uit de vreeze Gods. „Gij moet niet droevig zijn, omdat het „gezag van God gesteld is boven hetgeen u „behaagt. Ik twijfel er niet aan, dat gij over „zijn vertrek boos zjjt geworden, daar gij ge- „dwarsboomd zijt inzake de richting, die gij „hem wildet laten volgen. Maar ik verzoek u „uwe hartstochten niet (te) zeer bottevieren „Indien gij koud zjjt en traag om te komen „uit den poel, waarin gij gedompeld zijt, benijd ,dan tenminste uwe kinderen niet, indien God „ze daaruit verlost." Fr. Daniël was een der genen, die niet meer roomsch waren, echter den moed niet hadden Gereformeerd te worden. In een volgenden brief verheugt Calvijn zich er over, dat de vader den zoon heeft vergeven. Toen nu Daniël, de zoon, het verlangen des vaders om in de rechten te studeeren niet wenschte gehoor te geven, dreigde Calvijn met het verwijt van kinderlijke ondankbaarheid, en de jongeling beloofde gehoorzaamheid. In middels zal Calvijn hem elke maand het hem toegelegde geld geven, en daar men hem te Lyon den rok, dien hij thuis droeg, ontstolen heeft, heeft Calvijn er een voor een matigen prijs gekocht, die voor den winter warm genoeg is. Eenige maanden later keerde de zoon terug naar zijn vader in Frankrijk. Calvijn gaf een brief mee, waarin hij den vader schreef, dat het bewegelijke jong mensch zich niet nu eens op dit en dan op dat moest werpen, maar zich op dezelfde studie toeleggen en trachten zich daarin eene gezonde kennis te verwerven terwijl hij rekenschap deed van het toegezon den geld. (Indien hij een weinig rijker geweest ware, zou hij geen penning in ontvangst ge nomen hebben.) „Vale, enimie et integerrime „frater, Vele groeten aan de vrienden Daniël antwoordde, dat zijn zoon, dank zij zijnen ver maningen, zich met de borst was gaan toeleg gen op de studie der rechten, er bijvoegende „houdt u wel overtuigd, dat gij geen vriend „hebt, die met meer trouw en ijver de vriend- schap blijft koesteren, welke wij in onze jeugd „hebben gesloten." De Hoogeschool te Bourges was toen zeer vermaard door den voortreffelijken rechtsge leerde André Aleiat, die daar toen onderwijs gaf. (Beza). Het schijnt, dat Alciat anders sprak dan hij schreef. De reformatie, beschreven in zijne boeken, wilde hij in zijne colleges niet in toepassing brengen. In zijne lessen volgde hij de sleur om zich in te laten met allerlei bijzon derheden, daarbij een meer dan gebrekkig La tijn sprekende. Zijne studenten verzochten hem te veranderen. „Want wat kunnen wij dien „doctoren, die over één heel hoofdstuk drie .maanden zweten, anders zeggen dan hetgeen ,de Lacedonioniers aan de deputatie van die „van Samos antwoordden, zeggende: O, Sam- .ieusers, uwe redevoering was zoo woordenrijk, „dat wij het eerste deel ervan vergeten hebben, „waaruit volgt, dat wij het tweede niet goed „begrijpen." Zou Jan een der hoofden in deze zaak geweest zijn Zeer mogelijk, want, hoewel hij het niet zocht, was hij van zijne jeugd aan, leider in alle kringen. Zjj, die te Bourges volgden de denkbeelden van Alciat, den hervormer der rechtsgeleerdheid, zijn gereformeerd geworden, en deze waren allen menschen, die met Calvijn bevriend wa ren en briefwisseling met hem hielden. Hier hebben wij te noemen den uitnemenden rechtsgeleerde, eerst vriend, later vjjand van Calvijn, Franfois Baudoin, den eersten lasteraar van Calvijn, en voorganger van Bolsec, Audin e. a. Achtereenvolgens was Baudoin Roomsch, Gereformeerd, Roomsch, Gereformeerd, Lutersch, Roomsch. Zelfs zij, die het voor hem opnemen, betreuren het, dat zijne talenten niet verhoogd werden door meer vastheid en adel van karak ter. De vriend Baudoin schreef aan Calvijn, reformator te Genève„Ik houd uw <raad voor „een hemelsch orakelzeg mjj toch, ik smeek „er u om, uwe gevoelens, ik steun geheel en „al op u. Mijn vader! ik bid er u om." Deze „zoon" heeft in zijns „vaders" huis op voet van gemeenschap verkeerd. Later moest Calvijn hem verwijten, dat hif uit zijne studeerkamer alles ontstolen had, wat hem dienen kon. De vijand Baudoin schreef: „gij bedriegt u, wanneer gij „meent, dat gij reeds op een troon verheven „zijt, vanwaar het u geoorloofd is te doen, wat „gij wilt, ieder te beleedigen, allen het zwijgen „op te leggen, en alleen te regeeren, te bevelen „en te razen/ Even later deze, wijd ver breid geworden, laster: „hij stelt zich in de „plaats van Christus. Gij bedekt op eene zoet- „sappige manier de overspelige, schandelijke, „ontuchtige minnarijen van mannen, die uwe „ambtgenooten zijn, met wie gij vertrouwelijk „omgaat." Ook reeds Baudoin zeide „Calvijn heeft geen „kind, want hij is van God vervloekt." De Heere had hem een zoon gegeven, doch nam hem weg. En de vader antwoordde, dat hij in de geheele wereld kinderen bij tienduizenden telde. Voor zijne eere, tegen wil en dank, heeft hij in zijne verantwoording bijna meer van zijn inwendig leven geuit dan in al zijne overige werken. „Vijanden ja, die heb ik „en wel allen, die het Evangelie haten. „Vrienden Ik wil niet alleen metgezellen, „maar ik heb ze ook, liefst grooter en uitne- „mender dan ik zelf ben. Met mijn nederigen „staat (om zijn armoedigen en nederigen staat „verliet Baudoin hem) ben ik tevreden geweest, „en heb daarin zoozeer de soberheid betracht, „dat ik mijzelven heb kunnen onderhouden, „zonder iemand lastig te vallen. Al mijne zorg, „arbeid, studie is gewijd aan de kerk, waaraan „ik bijzonder gebonden ben, en ook om alle „kerken te steunen en te helpen. Ik kwjjt mij „zoodanig van den plicht om te onderwijzen, „dat ik, mij daarin zeer getrouw en ijverig be- „toonende, mij toch niet als ijverzuchtig aan- „stel. Ik heb vele verdrietelijkheden voor lief „te nemen, en ik laat niet na van mijne vrij- „heid om rondborstig te spreken gebruik te „maken, zonder iemands grootheid of macht „te ontzien. Tot op dezen oogenblik ben ik „niet opgeblazen geworden. Ik verkeer in „vriendschap met mijnsgeljjken en ik tracht „met getrouwheid de vriendschapsbanden te „onderhouden." Geachte Vergadering! Het is de 10e Jan. van het jaar 1811. Zes maanden is het reeds geleden, sedert koning Lodewijk afstand deed van de regeering en het koninkrijk Holland ophield een zelfstandige staat te zijn. Grooter eere viel het te beurt. Het mocht deel uitmaken van het Fransche keizerrijk en alzoo ook deelen in Napoleons roem. Toch zjjn niet alle Hollanders met deze keizerlijke beslissing ingenomen. De liefde tot het vaderland is niet te dooven enkel door het machtwoord van een geweldenaar, al heet deze dan ook Napoleon Bonaparte. En die liefde tot het vaderland blijft niet alleen gloeien in het binnenste van het hart, maar zij moet ook tot uiting komen. En zij komt ook tot uiting, vooral aan den avond van den dag, u zooeven genoemd. ZietDe Amsterdamsche Afdeeling der. Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en Kunsten is vergaderd. Eene uitgelezen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 2