Een man is ons ontvallen. God de Heere verwekke en sterke ons mannen. (Frieache Kerkbode.) dp G(büs). Ds. A. Littoojj, emeritus-dienaar te Middel burg, is niet meer. God nam hem op een leef tijd van ruim vier en zeventig jaren weg, nadat hij ruim een jaar van zjjn ambtelijken arbeid had mogen rusten. Hij begon zijn ambtelijke loopbaan te St- Anna Paroehie in 1865 en vertrok in 1867 naar Middelburg, waar hij sinds al dien tijd is ge bleven. Een man van meer dan gewone beteekenis, niet alleen voor het kerkelijk leven reeds sinds vele jaren, maar die ook veel gedaan heeft op het gebied van het Christelijk Onderwijs en van de politiek. Na een leven van veel arbeid en strijd ge niet hij thans de rust en de kroon, die aan Gods getrouwe dienstknechten is toegezegd. Zijne gedachtenis zal in zegening zijn. Trooste de Heere zijne nagelaten betrekkin gen. En mogen de jongeren te trouwer strijden in den dienst des Heeren, naarmate de oudere voormannen ons ontvallen. ZËNBING. Vergadering van Inlandsche helpers. II. Als vervolg op 'tgeen wij voor twee weken overnamen uit een brief van ds. van Dijk, ge ven wij onzen lezers het onderstaande, 'twelk ons op de hoogte brengt met de kracht van het Evangelie, die zelfs den aard van den Ja vaan zoo geheel omzet. „Wij waren onder en door 't eten toch het referaat niet vergeten, dat we voor de pauze beluisterd hadden. Zoodra de bespreking aan de orde was, vroeg een onzer Javanen 't woord één van de weinigen in de I^jogjasche gemeente, die Raden voor zjjn naam mag schrijven, (een bewijs, dat ze van de familie van den sultan zjjn.) Onze Raden Soedikoen vond, dat in 't ge houden referaat te weinig aandacht geschonken was aan de ontzaglijke, onoverkomenljjke be zwaren, die voor de hoogere ambtenaren aan een overgang tot 't Christendom verbonden zjjn. Hij ging zoover, dat hjj het voor een regent b. v. iets ongerijmds noemde (van diens eigen standpunt natuurlijk) om aan een overgang te denken daar zij hiermede hun naam, hun po sitie, hun groot inkomen en de toekomst hun ner familie op 't spel zouden zetten. Anderen stelden hier tegenover, dat dit toch geen reden was om aan het behoud van sommige dier hoo gere ambtenaren te wanhopen daar positie en rijkdom geen te zwaar offer zouden zijn voor degenen, die werkelijk zichzelven als zondaars leerden kennen, en leerden zien de zaligheid, die in Christus is. Over en weer werd echter diepgevoeld hoe hoog de staketsels zijn, die zich aan alle zijden verheffen voor den voet van den verkondiger des Evangelies en dergenen, die naar hem willen luisteren. Er zjjn bezwa ren, die de eerste gedachte schijnen tegen te houden aan de mogelijkheid dat eene andere godsdienst beter is dan de eenmaal aangeno- mene. Maar gelukkig werd ook bij de bespre king erkend, dat al die dingen ons wel moe ten verootmoedigen, maar niet ontmoedigen en dat wjj voort moeten gaan met verdubbel den ijver, in de vaste overtuiging: „Wat on mogelijk is bij de menschen, dat is mogelijk bij God.- Een der Keboemsche helpers had tot onder werp Welke houding moeten Christenen aan nemen tegenover de Javaansehe wajang-vertoo ningen Gij zoudt, zoo ik U zijn opstel ook maar verkort weer kon geven, veel belangwek kends te hooren krjjgen over de wajang, het Inlandsche tooneel, waarbij het voordragen van verschillende verhalen uit de Hindoesche, Ja vaansehe (of Arabische) overlevering wordt op geluisterd door het vertoonen van lederen pop pen of gewoonlijk van hunne schaduwen, die met behulp van een groote lamp op een daar voor gespannen doek laat vallen. Die poppen stellen daarbij mythische personen, Hindoesche helden of halfgoden voor, wier heldendaden bjj de voorstelling worden verhaald, en voor een deel met behulp dier poppen vertoond worden. Bij een wajangspel van jongeren datum wor den voor deze poppen ook wel menschen ge nomen, die denzelfden dienst moeten doen. Er werd nadrukkelijk op gewezen, dat het wajang spel in oorsprong en wezen eene heidensche instelling is, waarbij aan menschen goddelijke eer wordt toegeschreven, en omgekeerd God aan de menschen wordt gelijk gemaakt, waarin allerlei zonden, vooral die van ontucht als iets gewoons wordt voorgesteld, tot vermaak der toeschouwers, en door het voorbeeld der veel geprezen helden worden aangemoedigd. We werden er aan herinnerd, hoe bij het vertoonen dier wajang nauwelijks één edeler motief aan 't woord komt. 't Is bij de vroegere opstellers der verhalen hoogstens het streven geweest om de herinnering levendig te houden aan 'tgeen zjj volgens hunne heidensche be grippen voor groot en edel hielden maar nu laat iemand de wajang komen em een feest wat op te luisteren, of om veel gasten te lok ken in de hoop, dat hij ook veel bijdragen in de onkosten zal ontvangen. De vertooner van de wajang maakt er zijne kostwinning van, be halve dat hij dikwijls veel lagere bijoogmerken heeften de toeschouwers, zoo zij niet zitten slapen, zoeken, aandachtig luisterende, toch geene onderwijzing of stichting, veel minder litterair- of kunstgenot't is hun te doen om 't geen hun lachlust opwekt, of hunne zinne lijkheid streelt en prikkelt. De spreker was van oordeel, dat op geener lei opvoedende, ontwikkelende, veredelende werking van de wajang viel te wijzenwel op allerlei droevige gevolgen, die elke vertooning in den regel na zich sleept. Wie de vertooning bekostigt steekt zich in schulden dieven en slechte menschen krijgen een kans om hun slag te slaandaar volgen dikwijls ernstige zedelijke misdrijven, met als nasleep huiselijke twisten, nijd, wrok, vijandschap enz. Het spreekt vanzelf, dat onze Stefanus tot de conclusie kwam, dat Christenen dergelijke vertooningen vermij den moeten om de eere huns Gods, en hunner eigen zielen en zaligheid wil. In het debat, dat volgde, was er niemand, die op deze conclusie iets af wou dingen. Eerder vond men, dat de slotsom nog wat beslister en met meer redenen omkleed had kunnen zijn. Bjjna vermakelijk was hoe bij het debat een paar helpers streden over de vraag of het voor een Hollandsch predikant, die nooit zoo iets gezien had, en die om zijn werks wil belang moet stellen in alles, waarin de gedachtenwe- reld der inlandsche bevolking tot uiting komt, ook wenschelijk kon zijn om eens naar zoo'n wajang te gaan kijken. De heeren konden het niet eens worden. Iskak uit Premboen hield stijf en strak vol, dat zoo iets voor een pandita niet aangingook voor de argumenten der pandita's zelve, die zich in 't debat mengden, zwichtte hij niet. Wij eindigden maar met ons te verblijden, dat het Woord van God machtig bleek, ook Javanen afkeerig te maken van wat hen vroeger 't meest bekoordeen tevens daar over, dat een Javaan, die een geboren ja-broer schijnt te wezen, aan zijn geloof vrijmoedigheid ontleent om zijn meening vol te houden ook tegenover degenen, die hij zijn meerderen acht. Op 't program stond nog een referaat van ds. Zwaan, over het huisgezin, volgens Gods Woord vergeleken met het Javaansch-Mohame- daansche huisgezin. Maar de tijd drong tot sluiten. Wij eindigden dankbaar, blijde, hoop vol en gemoedigd om met vernieuwde kracht weer tot onzen arbeid in te keeren." J. D. wlblbnoa. Iets over de armenzorg in Israël. II. Waren er in de Mozaïsche wetgeving arti kelen ter voorkoming van armoede, er waren ook bepalingen voor de eigenlijke hulp der armen. Geen wetgeving toch kan de gevolgen der zonde afkeeren. De dood staat niet voor een wetsartikelweduwen en weezen waren er ook in Israël. Rampen worden niet afgewend door een paragraaf in de wet. De wet zorgde dat de armen niet omkwamen. Om de drie jaren genoten zij mede van de tienden van de vrucht des lands. Wat in het Sabbatshsjaar groeide, kwam mede voor een ge deelte den armen ten goede verder de nalezing van den oogst, een vergeten garf, de hoeken van het land. Druiven mochten zjj eten van den wijnstok en aren plukken van den akker. Wie den arme leende tegen een pand, mocht niet zelf in het huis gaan en pand nemen, maar buiten blijven wachten tot hem het pand gebracht werd en was het een kleed, vóór den avond moest het teruggegeven worden, omdat het 's nachts als dekking dienen moest. Aan de offermaaltijden moesten de armen genoodigd worden opdat ook zij vroolijk waren voor het aangezicht des Heerenja toen ont moetten inderdaad rijken en armen elkander. Voor weduwen was Jehova een rechter, voor weezen een vader, en Hij bepaalde dat de oudste zoon voor de moeder en de ongehuwde zusters zorgen zou. Van testamenten maken vindt men geen spoor. De oudste zoon erfde een dubbel deel van 's vaders goed en was alzoo in staat voor moeder en zusters te zorgen. Eerst moeten optreden de verwanten. Zoo dikwijls denken velen in onzen tijd daar anders over. Is er een arme, de kerk moet daarvoor zorgen. Is er een weduwe, de kinderen wachten zich wel er veel aan te doen, want de kerk moet het toch doen daar geeft men voorze hebben er recht op. Ja, nu willen ze nog wel iets doen, maar niet te veel, en als de kerk niet genoeg geeft, dan zullen ze het wel eens zeggen aan de diakenen, ze hebben er recht op 't is het geld der armener wordt voor „inge leid". Zoo keert men de orde om. Eerst de natuurlijke verhouding en dan de geestelijke. Het diaconaat werd ingesteld omdat de Griek- sehe weduwen verzuimd werden. Later schrijft Paulus dan nog 1 Tim. 5 16 opdat zij degenen die waarlijk weduwen zjjn genoegzaam hulp doen mogen. Waarlijk weduwen, zjjn weduwen die gansch alleen staan; geen andere verwanten hebben die voor haar zorgen kunnen, die geen anderen band kennen dan de gemeente waartoe zij behooren. Zoo moet de kerk helpen zulke broeders en zusters die geen andere helpers hebben. Deze regel nu wordt door velen vergeten, en het wordt tijd dat de gemeente dat versta en toepasse. In I Tim. 5 4 lezen wijZoo eenige weduwe kinderen heeft of kindskinderen, dat die leeren eerst aan hun eigen huis godzaligheid oefenen en den voorouderen wedervergelding doen want dat is goed en aangenaam voor God. Waar een arme bloedverwanten heeft, moeten die voor hem zorgende ouders voor de kin deren, de kinderen voor vaders en moeders als die oud zjjn, en als ze dat doen, oefenen die kinderen nog geen barmhartigheid, ze doen wedervergelding, zij pogen iets af te doen van wat zij schuldig zijn, zjj trachten te vergelden het vele dat ze van de oudera ontvingen. Zoo hebben dus familieleden elkander te hel pen en eerst als zjj niet kunnen de hulp der kerk in te roepen. Paulus schrjjft dat aan Timotheus, geeft dus aanwijzing hoe deze handelen moest en zorgen dat deze ordeningen ingang vonden in de ge meente. De kerk moet dus arbeiden dat er in het werk der barmhartigheid geen willekeur zjj, en ook hierin de regel gevold worde door den barmhartigen Hoogepriester gesteld. De diakenen moeten familieleden daartoe oproepen en ze overtuigen wat in dezen goed en aangenaam is voor God. Zoo zijn er velerlei verhoudingen die ons plicht opleggen tot wedervergelding. Heer en dienst bode, patroon en knechts. Niemand kan toch ontkennen dat er plichten zijn van den heer jegens zijn knecht, etc. Zoodoende zal de kerk ook beter in staat zijn om genoegzame hulp te bewezen aan degene •die geen helper hebben en behoeft men tot eene zuster die waarlijk weduwe is, niet te zeggen wij hebben niet meer. Wedervergelding, particuliere barmhartigheid en dan eerst diaconale hulp, ziedaar de regel. H. Mbulink. BLIJDSCHAP. II. De vrucht des Geestes is blijdschap. De Heilige Schrift wijst er ons telkens op en roept ons herhaaldelijk toe, dat we ons verblijden zullen. Op enkele uitspraken der Schrift, beide van het Oude en van het Nieuwe Testament, hebben we reeds gewezen. De Heilige Geest overtuigt ook van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. De Heilige Geest verwekt ook droefheid in ons, n.l. over onze zonde. En dat is een droefheid, waarin God een welgevallen heeft, ofschoon God anders in blijdschap zjjn welbehagen toont. Dat is niet met elkaar in strjjd. Want die droefheid moet toch weer tot blijdschap leiden en zal er ook toe leiden. Dus is het God ter laatste instantie toch weer om blijdschap te doen. Die droefheid over de zonde, welke mede door den Heiligen Geest wordt gewrocht, is immers een droefheid naar God en werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid. Als een zondaar, die in de zonde geleefd heeft en aan de zonde zich heeft overgegeven, aan zichzelven ontdekt wordt door het licht des Heiligen Geestes, en zich bekeert, dan zal hij droefheid kennen over zijne zonde en treu ren over zijn vorig levenmaar ziet, terwijl die zondaar treurt en weent over zijne zonde en in treurigheid des harten ter neder zit, met een innig leedwezen en oprecht berouw, is er reeds blijdschap bij de Engelen Gods. Blijdschap daarover, dat een zondaar zich bekeert. Blijd schap in den hemel en gejuich voor den troon Gods, en lofverheffing van den Naam des Heeren, daarom, dat een verlorene is gevonden en een zondaar gered. Maar niet alleen is er dan blijdschap in den hemel onder de Engelen Gods, maar ook zal er dan zijn blijdschap hier op aarde bjj de oprechten van hart. Of zal de vader, die den Heere vreest, zich niet verblijden over de be keering van zijn zoon Of zal de moeder, die haar God dient, en haar kind heeft opgevoed in de vreeze des Heeren, terwijl noehthans haar kind de wereld is ingegaan tegen al de ver maningen in, en haar zooveel verdriet heeft aangedaan met zijn zondigen wandel, ik zeg, zal die moeder zich niet verblijden, indien eindeljjk die zoon zich bekeert van zijn boozen weg Ja, al zit die zoon 'dan nog in versla heid des harten en in droefheid der ziele ter neer, zonder nog tot het volle licht te zjjn ge komen, dan verheugt zich toch reeds die vader, en die moeder verbljjdt zich mee, want zjj weten hetop deze droefheid van hun kind zal blijdschap volgen. Zjj vertrouwen het God laat niet varen het werk Zjjner handen; en Hjj, die het goede werk begonnen is, door van zonde te overtuigen, Hij zal het ook vol eindigen door het lieht te doen doorbreken en tot blijdschap in den Heere te brengen. En niet alleen die ouders, maar ook hunne vrienden en metgezellen, die op denzelfden weg van de vreeze des Heeren wandelen, ja heel de gemeente des Heeren, voorzoover ze bekend wordt met de bekeering van dien zon daar, zal zich daarover mede verblijden. Dua er is blijdschap in den hemelblijdschap op aarde; blijdschap in het ouderlijk huis en in de gemeente des Heeren. En straks zal ook die zondaar zelf, die nu nog bedroefd is en bitterlijk weent, zich van harte verblijden over de daden des Heeren en als een vrucht des Geestes die blijdschap smaken, welke in den dienst des Heeren genoten wordt. Die blijd schap genietende als een vrucht des Geestes zal hij straks betuigen Gjj hebt, o Heer, in 't doodeljjkst tijdsgewricht Mjjn ziel gered, mjjn tranen willen droogen, Mijn voet geschraagd dies zal ik voor Gods [oogen Steeds wandelen in 't vrooljjkst levenslicht. In Lucas 15 teekent Jezus ons deze blijd schap zoo heerlijk in een drietal getuigenissen. Als het verloren schaap gevonden is, legt de herder het op zjjn schouders, verblijd zjjnde. En te huis komende, roept hjj de vrienden en de geburen samen, zeggende tot henWeest bljjde met mjj, want ik heb mjjn schaap ge vonden dat verloren was. Ik zeg ulieden, dat er alzoo bljjdschap zal zjjn in den hemel over eenen zondaar, die zich bekeert. Of als de ver loren penning is teruggevonden, roept de eigenares de vriendinnen en geburinnen samen, zeggende: Weest blfide met mjj, want ik heb den penning gevonden, dien ik verloren had. Alzoo zeg ik ulieden, is er blijdschap voor de Engelen Gods over eenen zondaar die zich bekeert. En dan die gelijkenis van den verloren zoon. Als die zoon nog ver van den vader verwij derd is, en nog verteerd wordt door droefheid, niet wetende hoe hjj zal ontvangen worden, ziet die vader hem reeds naderen, en met in nerlijke ontferming wordt hjj bewogen, en blijdschap vervult zjjn vaderhart, omdat die zoon wederkeert. Maar dan zal straks ook die zoon zelf deelen in de bljjdschap zjjns vaders, als deze het gemeste kalf laat slachten en zegt: laat ons eten en vrooljjk zjjnwant deze mjjn zoon was dood en is weder levend geworden en hjj was verloren en is gevonden. En als dan de oudste zoon van het veld komt en niet bljjde is, maar toornig wordt en niet wil in gaan, dan gaat die vader tot hem uit en zegt Men behoorde vrooljjk en bljjde te zjjn want deze uw broeder was dood en is weder levend geworden en hjj was verloren en is gevonden. Bljjdschap, een vrucht des Geestes. Door den Heiligen Geest komen we tot de ware bljjdschap. De Heere heeft reden tot bljjdschap gegeven. Hjj heeft verlossing bereid voor Zjjn volk. Hjj is ons een oorzaak der eeuwige zaligheid ge worden. God heeft Zjjnen Zoon in deze wereld gezonden, niet om te veroordeelen, maar om te behouden. De Christus heeft zich zeiven over gegeven tot in den dood Hjj heeft zich zeiven vernietigd, van Zjjne heerlijkheid zich ontle- digd, en is gehoorzaam geworden tot aan den dood des kruises toe. Daardoor heeft Hjj onze zaligheid verworven. En dat past de Heilige Geest ons toe. Hjj neemt het uit den Christus om het ons te geven. Zoo verwekt Hjj in ons een heilige bljjdschap. Er is ook een duivelsche bljjdschap. Als eenige bedriegers een goddeloos plan ont werpen, om gezamenlijk een ander te benadee- len, en dat plan gelukt hun, zoodat zjj het ten uitvoer brengen en zjj verkrijgen daardoor een grooten buit, dan zullen zjj zich verblijden. Dan zal er blijdschap bjj hen gevonden worden over het gelukken van hun boozen aanslag. Maar dat is een duivelsche bljjdschap. Dat is een bljjdschap der zonde en der ongerechtig heid, waar ook de duivel zich in verblijden kan. De vracht des Geestes echter is een heilige bljjdschap. Een bljjdschap in God. Een bljjd- Frieach Kerkblad.) Bouwman.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 2