SOEMBA. ZENDING. Een Les. De Krokodillenvereering. De Particuliere Synode en de Zending. In „het gouden kruis" te Genève. Op het einde van het tweede deel van „Om de Oude Wereldzee" spreekt dr. Kuyper over de twee machtenChristendom en Mohamme danisme, en in verband hiermede over de Zending, als volgt: „Een Christen, die tot den Islam overgaat is een witte raaf, en ook de Christelijke Zending slaagt er bjjna nergens in, op eenigzins betee- kenende schaal Mohammedanen tot het Chris tendom te bekeeren. Beiderzijds drijft men sterke propaganda, de Ï9lam minder georga niseerd, maar door reizigers en kooplieden op zeer uitgebreide schaal; het Christendom meest sterk georganiseerd, en schier uitsluitend door opzettelijk aangestelde missionarissendoch beiderzijds draagt deze propaganda slechts daar vrucht en aanhang, waar ze zich werpt op nog heidensche groepenen niet genoeg kan er daarom op worden aangedrongen, dat de Chris telijke missie vooral onder deze groepen vasten voet poge te krijgen, eer de Islam haar voor is. Toch mag daarom de missie onder de Mo hammedanen niet worden prijsgegeven plicht en roeping gebiedt de propaganda ook onder zulke volken vol te houden, en het Chris tendom betoont niet het minst daarin zijn onoverwinnelijke levenskracht dat zij niet moede werd hiervoor aanzienlijke offers te brengen Slechts schaadt deze missie zich door twee dingen. Vooreerst door het optreden tegen elkander van twee Christelijke missiën, die elkaar af breuk pogen te doen en ten andere door het zwak optreden in de koloniën van een stel amb tenaren en kooplieden, die Christenen heeten, maar in niets toonen het te zijn. Zelf voelt men in het Islamitische land elk verschil tusschen de Protestantsche, Grieksche en Roomsche re ligiën zwichten, en veel zou gewonnen zijn, zoo de missiën dezer kerken elk haar eigen terrein kozen, zonder elkander in de wielen te rijden en door niets zou de Christelijke missie zich in de koloniën zoo zeer sterken, dan door jonge mannen van beslist Christelijke belijdenis in grooten getale in de ambtenaarswereld te doen opnemen. Dat ze dit dusver verzuimde breekt maar al te zeer haar kracht. Zie, zegt de inlander, en niet ten onrechte, zie het aan uw eigen belijders waartoe uw u Christelijke religie bij de mannen van invloed leidt! en men blijft aan de Halve Maan getrouw. Dit poogt de Arische geest dan wel te ver goeden door mannen van kunde en talent uit te zenden, de hooge techniek en haar zegen te doen verspreiden, de dusgenaamde „beschaving" op alle terrein ingang te doen vindenmaar zoolang het historisch vaststaat, dat een omwen teling in de geesten alleen tot stand komt zoo het motief hiertoe van de religie uitgaat, laat dit alles den geest der volkeren onaangetast, of maakt hen hoogstens irreligiues, en breekt hiermee hun innerlijke levenskracht." Tot zoover dr. Kuyper. Onze Geref. Kerken zjjn in theorie en practijk het met deze les volkomen eens; wij werken daarom op het Mohammedaansche Midden-Java en het heidensche Soemba. Vroeger sehijnt er wel eens een stroo ming in onze Kerken geweest te zijn, die ver langde dat Soemba zou worden losgelaten, en alle kracht op Midden-Java zou worden samen getrokken. Doch hiervan is, Gode zij dank, niets gekomen. Ook wat betreft het zenden van Christelijke (Overgenomen uit „De Macedoniër".) Gelijk we reeds zagen openbaren zich de zielen der afgestorvenen in verschillende dier vormen. De zielen van bepaalde stammen kiezen zich bepaalde dieren bij voorkeur. De zielen gebruiken den diervorm slechts voor een korten tijd, om eene mededeeling te doen aan de leven den, om iemand te straffen voor eene overtre ding, om iemand te helpen in grooten nood. Men is dus steeds op zijn hoede, want bepaalde dieren genieten de voorkeur bij de zielen. Deze voorkeur gaat soms zoover dat de zielen zich voortdurend ophouden in een dier en dus als dier na hun dood veortleven. Maar niet alle dieren komen voor zulk een eer in aanmerking, dat zij dienen mogen als voertuig van een ziel. De meest voorkomende diervormen zijn slang, hagedis, verschillende vogels, en zelfs visschen. Nu gaat men echter zelfs verder, door te zeggen, dat sommige dieren eenmaal mensch zijn geworden en als hoofd van een bepaald geslacht zijn opgetreden. Dan wordt dit dier voor altijd „heilig", want niet slechts dat de zielen der afgestorvenen na hun dood in dit bepaalde dier overgaan, de dieren zelf zijn „voor ouders" geworden. Men beschouwt ze dus niet jonge mannen als ambtenaren naar Indië, is er ontwaking in onze Christelijke kringen. Op 't krachtig initiatief van ds. Rudolph te Leiden is men hiervoor doende, om in deze Univer- siteitstad beursen te stichten om minder ver mogende jongelieden gelegenheid tot studeeren te geven. Al zijn deze jonge mannen straks geen zendelingen in den gewonen zin van het woord, toch zjjn zij als Christenen profeten, die naar 't Woord van onzen Catechismus, den naam van.Christus belijden en door hun wan del kunnen zijn als lichtende kaarsen. J. D. Wielenga. Een enkel gerucht drong nog maar tot ons door, aangaande de beslissing der Synode te Goes inzake onze eigen Zending. Het resultaat moet geweest zijn, dat zij de zaak heeft uitge steld, om in 't najaar een buitengewone Synode bijeen te roepen en zoo mogelijk alles dan tot een beslissend einde te brengen. Indien dit juist is, dan heeft het gevoelen van de classe Walcheren gepraedomineerd, want op de laatste classicale vergadering is hierop sterk de nadruk gelegd. Bovendien blijkt er ook uit, dat het de Synode ernst is anders was alles wel van de baan geschoven maar de voorzichtigheid schjjnt geboden te hebben eerst verdere berich ten uit Indië af te wachten. Doch laten wij wachten op de officieele mededeelingen. J. D. WlELBNGA. De gedenkdag van Calvijn op 10 Juli a. s. roept een schat van geschiedkundige herinne ringen wakker. Daarin ligt voor een groot deel de winste, die een dergelijke gedachtenisviering brengt. Z\j roept personen en feiten weer hel der voor de aandacht, wier beeld reeds voor een goed deel verflauwd was. Althans bij ver reweg de meesten. Hoezeer wij ook in de laatste jaren in ons land het Calvinisme tot krachtige herleving zagen komen, het is toch niets te veel gezegd dat in de breedere kringen van hen, die zich Calvinisten noemen, de kennis van Calvijns leven en arbeid o zoo gering was. De gedachtenisviering, die nu komt, zal onge twijfeld in die leemte vervulling aanbrengen. Niet zóó echter, dat ook wij zouden gaan meedoen met de „heldenvereering" van onzen tijd, die den lof en de grootheid van menschen bezingt, doch geen oog heeft voor de eere van Hem, die aan elk mensch de gave en de ta lenten uitdeelt, en die alleen en in vollen zin groot is. Wfl wenschen bij de nagedachtenis van Calvijn den Heere te erkennen en te prij zen, die zijn dienstknecht met zoo rijke genade en groote gaven begiftigde. En dan eerst zal deze herdenking geestelijke vrucht dragen, zoo wij recht leeren verstaan, hoe het geheim van Calvijns koninklijke groot heid van geest juist daarin ligt, dat hij op het diepst zich leerde verootmoedigen voor het aangezicht van 'sHeeren majesteit. In zich zelf voelde hij zich niets. Zijn God en Heere was Hem alles. Niet alleen ten aanzien van kerk en staat, ook met het oog op de school en met name "met het oog op het bestaan, den arbeid en de gezegende vrucht der Zondagsschool heeft het vierde eeuwfeest van Calvijns geboorte ons be- teekenisvolle dingen te zeggen. Wij wenschen dat iets nader aan te toonen. Ofschoon de man van Genève onder de her- meer als dier, maar als persoon, zelfs als zijn stam-vader of stam-moeder. Een van de meest bekende voorbeelden is de krokodil, bijna in geheel Indië als zoodanig optredende. 't Is het geslacht van Ihi Wawang van 't land schap Tarimbang, dat men 't volgende verhaalt. Aldus is 't vroeger geschied met den eersten stam vader van Ihi Wawang. „Laten wij visch gaan vangen in de riviermonding" zeide men. Toen men bij de riviermonding gekomen was, bond I Bokoe 1) zijn paard aan den rand der rivier, dichtbij 't water. Nu ging men te water in de riviermonding en toen men er in was, ving men zeer veel viieh, want de visch ver menigvuldigde zich snel op die plaats. Nadat men gevangen had, steeg men wederom op uit 't water„laten wij naar huis terugkeeren" zeide men. De metgezellen van I Bokoe gingen hun paarden halensommigen vertrokken, anderen nog niet. I Bokoe nu ging ook naar zijn paard zien op de plaats waar hij't zooeven gebonden had. Toen hij nu gekomen was op de plaats, waar hij 't touw gebonden had, draaide hij zijn hoofd naar links en naar rechts, maar hij zag zijn paard niet. Hij begon nu te zoeken naar de sporen van 't paard en toen hij ze zag, bemerkte hij dat de sporen afdaalden naar 't water. Hij volgde nu de sporen van dat paard. Hij ging maar steeds door, totdat 't water ge- 1) Bokoe beteekent „grootvader1', en wordt ook gebruikt voor „stamvader". vormers een eerste plaats inneemt, toch behoort hij niet tot de baanbrekers en voorvechters der reformatie. Overal, waar de Heere hem heeft geleid, zoowel in Parijs als in Genève, was het werk der hervorming reeds begonnen. Den stormloop van den strijd heeft hij dus niet mede gemaakt. Toen Luther in 1517 de groote daad zijns levens in de mogendheid des Heeren be stond en zjjn stellingen aan de deur der slot kerk te Wittenberg aansloeg, was Calvijn nog maar een jonkske van acht jaren oud. Zoowel te Parijs als te Genève hadden reeds martelaars goed en bloed voor de zaak des Heeren geof ferd. Toen Calvijn in 1536 te Genève kwam, had het werk der hervorming aldaar reeds zijn beslag gekregen, door den gezegenden arbeid van Guillaume Farel en Pierre Yiret. Wat zij in de kracht des Heeren hadden begonnen, werd door Calvijn bevestigd en gekroond. Op den grondslag door hen gelegd, heeft hij voort- gearbeid. En de Heere deed het hem wèl ge lukken. Ook die arbeid vóór Calvjjn in Genève ver richt, vraagt onze bijzondere aandacht. Vooral ook voor hen, die bezig zijn in het werk der Zondagsschool, ligt daarin nadrukkelijk onder richt en krachtige bemoediging. Ook Genève was geheel in de macht van Rome. Een sterke vesting, binnen welke de Pauselijke macht zich verschanste. Niet minder dan negen honderd geestelijken woonden aldaar, die als krijgslie den optraden tot bestrijding van allen, die zich tegen Romes macht durfden verzetten. Wie dus naar Genève zich begaf, om daar de banier des evangelies te planten, ondernam een uiterst moeielijke zaak. Willem Farel werd echter van den Heere verwaardigd, om in de wapenrusting Gods den krijg tegen die Roomsche sterkte aan te binden. Vergezeld van zijn vriend Saunier begaf hij zich er heen. Toen de vrienden der hervorming zijn komst hadden vernomen, verzamelden zij zich in de herberg, waar Farel zijn verblijf hield, en alzoo kwam het in Genève tot de eerste prediking van het evangelie van Gods vrije genade. Het zaad, door den hervormer gestrooid, werd door den Heere rijkelijk gezegend. Het woord Gods zou door den Geest des Heeren Genève tot een nieuwe stad maken, de model stad der reformatie. Doch daar zou veel strijd en moeite aan voorafgaan. De prediking van Farel wekte feilen tegenstand bij de geestelijk heid. Zij zette het volk tegen de hervormers Farel en Saunier op. Zoo zij niet door de over heid in bescherming waren genomen, zij zou den het leven er bij hebben ingeboet. Een woeste bende, waaronder zelfs geestelijken, en verscheidene gewapende lieden, drong wild op hen aan. Doch zij werden door eenige vrienden in een bootje over het meer in veiligheid gebracht. De eerste ervaringen te Genève waren dus al les behalve moedgevend. Al waren de arbeiders smadelijk verdreven, hun arbeid zou evenwel op 's Heeren tijd vrueht dragen. Het gestrooide zaad moest echter eerst in stilte ontkiemen en opwassen. Farel zag nu uit naar een man, die over het bijgeloovig Genève zich wilde ontfermen. Hij vond dien in Froment, een jonkman, die voortreffelijken aan leg bezat. Deze richtte zich niet tot de ouderen, hij vestigde zijn oog op de jeugd, en stichtte in „het gouden kruis" een school. Zijn onder wijs werd al spoedig zeer geroemd en door velen gezocht. Vele kinderen van verschillen- komen was tot aan zijn knieën nog steeds zag hij de sporen van 't paard. Wederom ging hij voorwaarts; het water kwam tot aan zijn len denen de sporen van 't paard waren nog niet verdwenen. Wederom ging hij voorwaarts, tot dat 't water zich boven hem sloot. Nog een klein eindje ging hij verder, en daar zag hij eene kleine kampong, precies als een echte kampong. Hij ging de poort binnen, en nu zag hij zijn paard, men had 't gebonden aan de huispaal, waar een vrouw bij te weven zat. En die vrouw zeidehoe is 't oemboe, dat gij hier zoo komt Toen antwoordde I Bokoe ik ben mijn paard aan 't zoeken, en nu zie ik dat 'thier is! De vrouw, die aan 'tweven was, zeideha oemba, ga eerst eens zitten in de voorgalerij, kauw eerst maar eens wat sirih, dan pas zullen wij praten. Toen gaf men hem sirihnadat men sirih gekauwd had, zeide de vrouw die 't paard ge vangen hadnaar mijne gedachten, is de oor zaak bij u gelegen. Toen antwoordde I Bokoe ik beb niets overtreden noch vertreden 2) zeide hij. den leeftijd begaven zich dagelijks naar het schoollokaal. Door middel van de kinderen bereikte Fro ment de ouders. Nu eens kwam een moeder, straks een vader met de kinderen mede. Lang zamerhand werd de school een kerk, en de on derwijzer een evangelist. Toen hij zich in de stad kwam vestigen, hadden de vijanden hem bespot; doch het verachte der wereld wordt menigmaal door God tot groote dingen gebruikt, In „het gouden kruis" was een fontein, waar omheen vele jongen en ouden, zelfs enkele aan zienlijke vrouwen zich schaarden, om er door den zilveren stroom van het water des levens te worden verkwikt. Ook Farel arbeidde met Froment mede, door hem Nieuwe Testamenten en tractaten te zen den, welke onder de burgers uitgedeeld wer den en waardoor menigeen, die den moed niet had, om naar het schoollokaal van Froment te gaan, tot kennis der waarheid gebracht werd. Al grooter werd de menigte van menschen, die zich rondom den jeugdigen Evangelist vereenig- de. Zoo zelfs, dat „het gouden kruis" geen ruimte genoeg meer bood, en hij op het groote marktplein zich begaf, waar hij op een der visehbanken met gloed en bezieling sprak over de vergeving der zonden uit genade. Op den „Molard", zoo heette het marktplein, werd alzoo op Nieuwjaarsdag van het jaar 1533 de eerste openbare Protestantsche Evangelieprediking te Genève gehouden. Toen Froment in het mid den zijner toespraak was, die de hoorders klaar blijkelijk aangreep, rukte op eens een troep gewapende krijgsknechten aan, door priesters geleid, die ten doel had den herder te vangen en de schapen te verstrooien. Doch de Heere behoedde zijn dienstknecht tegen het geweld zijner vijanden, doorhem een veilige schuilplaats te openen. Wijl de spanning al grooter en het gevaar steeds dreigender werd, besloot hij al thans voor een tijd Genève te verlaten. Zoo werd eerst Farel, later Froment en straks ook Calvijn uitgeworpen. Maar het zaad, door hen gestrooid, schoot in stilte wortel en zou later een heerlijken en overvloedigen oogst opleve ren, hoezeer de stad tot driemaal toe hardnekkig zich had verzet. De loop der historie te Genève biedt, zeiden wij, treffend onderwijs voor allen, die arbeiden in den wijngaard des Heeren. Niet het minst ook voor den onderwijzer der Zondagsschool. Wat de Zendingsschool is in den arbeid der missie, dat is de Zondagsschool ten opzichte der evangeliesatie. Beide kunnen dienst doen als voorlooper. De school van Froment wierp een zonnigen lichtstraal tusschen de nevelen van bijgeloof, die Genève bedekten. Door de kinderen bereikte hij de ouders. Door het uit reiken van Bijbels en tractaten werd de cirkel van zijn arbeid en invloed steeds grooter. Ditzelfde karakter behoort de Zondagsschool te dragen. Pionierdienst moet zjj doen. Wat te Genève geschiedde, heeft later dikwijls ook el ders plaats gehad. Ook in ons vaderland. In Zuid-Holland en Noord-Brabant zijn uit de Zondagsschool kerken voortgekomen. De school van Froment te Genève heeft vrucht gedragen tot openbaring van de kerk des Hee ren, en toen Calvijn kwam, is de school onder zijn leiding ook in dienst en onder de hoede der kerk gekomen. Dit is de weg, die aan alle plaatsen behoort te worden betreden. De geschiedenis te Genève moge tot opwekking dienen voor onze Zondags schoolbesturen, om uit te zien, ten einde in 2) ndaningoe papanggangoe, ndaningoe pa- dillinggoe; is een gewone vorm omzijn „schuld- zonde" uit te drukken pangga is stappen, ergens over heen stappenwordt dus gébruikt voor een „zonde" van nalatigheiddili beteekent trappen, ergens op trappenwordt dus gébruikt in de be- teekenis van een „zonde" van den daad. Hij wil dus zeggenik héb noch een gebod nagelaten noch een verbod overtreden Vervolgens antwoordde de vrouwwaarlijk, is 't waarlijk zoo? Wanneer ik straks tevoor schijn zal brengen, dan zult gij zeggen dat is 't. Toen antwoordde I Bokoe; „probeer maar eens, laat 't eens hooren." Zij antwoordde vroeger zeide ik eens tot vader, „laat mij trou wen" zeide ikmijn vader antwoordde „ik heb een neef, op hem moet gij wachten". Dit nu is de oorzaak, dat ik 't paard gegrepen hebmijn gelaatstrekken zijn reeds volwassen, mijn haren zijn reeds langeindeloos wacht ikik heb meer dan genoeg van 't wachten op uwelaan is er dus geen schuld?" zeide zij tot hem. Toen antwoordde I Bokoe: „maar hoe kent gij mij dan gij die een mensch zijt binnen in de grotten, in 't diepe water?" „Wij zijn toch wonder-machtig, dus kennen wij uNa verloop van korten tijd, toen men geëindigd had met spreken, kwam haar vader naar beneden uit 't huisdat was me een groote, oude heer! Hij ging zitten in de voorgalerij en I Bokoe gaf hem zijn sirih-zak en hij kauwde sirih. Toen men sirih gekauwd had, zeide haar vader tot haarkijk daar heb je nu mijn neef, op wien gij wachten moest naar ik u zeide. Toen ant woordde zijn dochtermaar ik zeg, wanneer ik dat paard niet gegrepen had, dan zou hij niet gekomen zijn (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 2