De doop van Juliana. De stembus. Ds. F. J. Colenbrander. Zestien nieuwe arbeiders. Een en dertig. Gode alleen de eer. Is het aan u te zien, wie gty zijt Catechismus, God door zjjn Geest in ons laten werken. In de inwoning en werking van den EL Geest in onze harten ligt het geheim van onze kracht en volharding, van onzen moed en onze vreugd. Zaterdag wordt de jonggeboren prinses ge doopt. Velen vonden het vreemd, dat zoo vlak voor de Zondag deze plechtigheid op een Za terdag plaats heeft. Ik weet niet, of ook de reden vermeld is. Maar de gedachte is uitge sproken, of mogelijk de Zondag gemeden is, om dat de doopplechtigheid aanleiding kon geven tot onheilig Zondagsrumoer. De doop van een koninklijk kind gaat natuurlijk niet zoo stil- lekens toe als van een burgermanskind. Er is koninklijke praal bjj. Er komt veel volk op de been. Dit is vooral in den tegenwoordigen tijd niet te ontgaan. En toch breekt dit alles de rust van den heiligen Sabbath. Indien al niet opzettelijk de keuze daarom op een Zaterdag viel, we mogen toch dankbaar zijn, dat Julia na's doop geen aanleiding geeft tot Sabbaths- ontheiliging. En moge verder de God des verbonds in ge nade nederzien op deze telg uit het Oranjehuis. Ook onze kleine prinses is ondanks haar edele geboorte, in zonde ontvangen en in ongerech tigheid geboren. Ze is ook een kind van Adam, voor God verdoemelijk. Ook zij kan niet zalig worden dan uit vrije genade, dan door verkie zende liefde, dan door wedergeboorte en waar achtig geloof. En nu vellen wij over al onze prinsen en stadhouders geen oordeel, maar dit gelooven wij toch, dat er onder hen geweest zjjn, die door Gods genade den Heere Jezus Christus in onverderfelijkheid hebben liefgehad. Onder Juliana's voorouders waren mannen en vrouwen, die eenmaal groot zijn geweest in de wereld, maar die nu reeds jaren in de triom- feerende kerk met de zaligen genieten de rust van de kinderen Gods. Zjj ook Juliana een vroom zaad van deze vrome voorouders. Zij haar naam een teek en. De moeder van Willem den Zwijger was een vrouw, die God vreesde. Zij haar naamgenoot hierin haars gelijke. Dat zy wezen moge een werk van Gods handen en een spruit van zyne plantingen. Dan zal het vrome volk in Nederland den Heere danken voor zijn groote en rijke genade. Als „Zeeuwsch Kerkblad" weer verschijnt, dan zal de strijd aan de stembus gestreden zijn. De lezers van dit blad behoeven zeker niet opgewekt te worden om hun plicht te vervullen. Maar wel mogen we onze lezers en ook onze lezeressen in herinnering brengen, dat er nog iets anders te doen is dan te stem men. Laat ons het aangezicht des Heeren zoeken. Het jaar 1905 heeft ons zoo droevig geleerd, dat al ons werken nog geen resultaat heeft, indien de Heere ons de overwinning niet geeft. Het gebed mag niet worden ver geten. Daarin school ten allen tijde zoo groot deel van de kracht van 's Heeren volk. In het ootmoedig smeekgebed, waarin ernstig gevraagd werd, of het Gode behagen mocht zijn volk de overwinning te geven. Wij weten het, ook aan de rechterzijde zijn alle strijders geen bidders. Het zou schoon zijn indien het zoo was. Maar wij weten, dat het niet zoo is, ook al gaan wij niet rond met den vinger om aan te wijzen, wie de bidders zijn en wie niet. Het is genoeg, zoo ieder zichzel- ven stelt voor de vraag zoekt mijn aangezicht ernstiglijk het aangezicht Gods heb ik ook gebed voor deze zaak Het gebed is tevens zoo uitnemend middel tot dooving van het onheilig vuur, dat ook in onze harten bijwijlen vonken spat en vlammen schiet. De hartstochten krijgen zoo licht de overhand, indien wij onze teederheid niet zoeken te bewaren in den verborgen omgang met God- In den politieken strijd wordt het zoo gemak kelijk oog om oog, tand om tand, wonde om wonde, buile om buile. Slaat ge mij, ik sla u weer. Het is te verstaan, maar goed is het niet. Onze strijd mag nooit verbeuren het karakter van een heiligen strijd. Het is ten slotte geen strijd tegen menschen maar tegen beginselen tegen het ongelooftegen het vergeten en ver laten van Gods wet. Maar dan moeten wij zelf ook strijden naar Gods weten tot dat strij den naar Gods wet behoort het gebed wel in de eerste plaats. En als het dan den Heere behaagt ons de overwinning te geven, dan zal de danktoon ook het innigst zijn bij degenen, die het vurigst hebben gebeden. Geve de Heere ons te danken. Vervulle Hij onze wenschen. En is Zijn wil anders, dan zij er onderwerping in ons hart. Zoo zjj het. Liman. ZESTÖINO. Voor enkele weken konden wij in verschei dene bladen het bericht lezen, dat ds. F. J. Colenbrander met vrouw en kind vertrokken was naar Soemba. Dit nu is weer een gebeur tenis voor onze Geref. Kerken. Na eerst ongeveer een half jaar bjj ds. J. van Andel te Gorinchem „hulpprediker" te zijn geweest, diende ds. Colenbrander de ge meente van Vijfhuizen (Haarlemmermeer) on geveer 8 a 4 jaren. De liefde tot de Zending zat hem diep in het hart, ja zelfs de keuze om zelf Zendeling te worden, was bij hem reeds vele jaren gevestigd. En nu is dan de wensch zijns harten vervuld. De drie provinciën Groningen, Drenthe en Overijsel, weten toch wat aanpakken isHet is voor Zeeland om jaloersch, heilig jaloersch te worden. Zij hebben op Soemba al wat slagen gehad, maar God de Heere heeft die kerken voor moedeloosheid bewaard, en die tegenspoeden gebruikt om tot nog meer ijver, bezieling en gebed op te wekken en aan te zetten. Ds. Colenbrander is op weg om de plaats, door ds.Pos eertijds ingenomen te Melolo, te bezetten. Hij vindt daar reeds een gemeente van ruim 400 zielen. Doch deze gemeente is zeer ver waarloosd, daar zij eerst een paar jaren ds. Pos vacantie heeft moeten gunnen, en toen hij terugkwam, stierf kort daarop zijn vrouw en hij zelf is als een gebroken man weer naar Nederland teruggekeerd. Zoo is dan Melolo nu ongeveer 5 jaar vacant, en dit kan door de bezoeken van ds. de Brujjn van Kambariroe en ds. Wielenga te Pajeti niet genoeg vergoed worden door hun voortdurende bezoeken. Indien de Heere ds. Colenbrander de plaats zijner bestemming mag doen bereiken, heeft het eiland Soemba, dat zoo groot als half Neder land is, drie zendelingen op 3 zijden van het land. Nu echter is niet alleen de wensch uit gesproken, maar zijn zelf reeds plannen ge maakt om nog een vierden zendeling uit te zenden en wel naar West-Soemba, een vrucht bare en dichtbevolkte streek. Indien per persoon een paar centen meer gegeven worden in Gro ningen, Drenthe en Overijsel, dan zijn ze er. Is het niet heerlijk? Waarschijnlijk zal het daarbij dan gelaten worden. Immers, met de zendelingen breidt zich ook het getal helpers en scholen uit en ook dit eischt weer nieuwe offers. Wij zien Soemba een schoone toekomst tegen gaan. Alles wat de 3 genoemde provinciën ge daan hebben en doen getuigt toch van krachtige energie, opofferende liefde en veel geloovig ge bed. En dit alles zal en kan niet ongezegend blijven. Brenge de Heere, de God der Zending, Die ds. Colenbrander riep, hem behouden te Melolo aan en gebruike Hij ook hem als een middel, om dat eiland Soemba te veroveren op den vijand uit den afgrondvan het Halleluja zullen dan de hemelzalen daveren. Maar ook, Zeeland taste nu eens eindelijk door. Zal de a.s.PartieuliereSynode.epochemachend"*) zijn Zal zij aanvatten in den heldenmoed des geloofs Wij, menschen, zouden haast zeggen, het is nu of nooit. En indien Temangoeng en Bandjar Negara te bezwarend zijn, zou dan niet een poging gewaagd kunnen worden om 't met de 3 Noordelijke provinciën eens te worden, dat Zeeland den vierden Zendeling op Soemba voor haar rekening nam J. D. wlblenga. Baanbrekend. In de Ned. Zend. Bode wordt berekend, dat er in het vorige jaar zestien nieuwe zendelin gen en twee zendeling-zusters voor het eerst naar onze Oost zijn vertrokken, dat er vijf, die met verlof waren geweest, naar hun werk terugkeerden, en dat er zes met vacantie in Nederland aankwamen. Zelden gebeurde het, dit is wel zeker, dat zoovelen in één enkel jaar derwaarts vertrokken. De zendingsijver vermeerdert. Gelukkig, want er z\jn nog zoovele millioenen in onze Oost- Indische Bezittingen, die de kennis van den Christus missen. In het Orgaan van de Nederl. Zend. Yer. geeft zendeling Alkema van den hulppost Tjige- lam een verblijdend verhaal. Hij verhaalt eerst, hoe zjjn gebed is verhoord door het toetreden van 31 nieuwe leden, dan verhaalt hij een zeer eigenaardig tochtje van hem en een groot deel der gemeente naar de overzijde der rivier Tjige- lam, waar een volk woont dat naar zijn dienst verlangt. Zij waren met hun tweeën, onze zen delingen, en Christiaan hun helper, zou hen één voor één door het water dragen. «Kijk kijk 1 mynheer op de schouders van goeroe kis riepen de jongelui, die op den oever het schouw spel aanstaarden. Onder veel vroolijkheid werd de tocht goed volbracht. Het laatste deel van het verhaal bevat eene geniepige poging om met behulp van de Mo hammedaanse!) e beambten eenige Christenen tot afval te brengen. Het ging natuurlijk de vijanden te mooi31 op een stuk. Het volgende verhaal van een verhoor, dat de wedana de jonge Christenen afnam, mag ik mijn lezers niet onthouden «En op dien Maandagmorgen nu is er voor de hoofden des volks èn door de vrouw van Jakoeb, èn door diens dochter, en door Josoewa getuigenis afgelegd van hun geloof en trouw aan hun Heiland en Zaligmaker. En dit met een beslistheid, die br. Bliek ten zeerste getroffen heeft. De ongeloovigen, die met medelijdend minachten nederzien op deze eenvoudige men schen, en meenen, dat ze met elk voordeeltje hun geboden, of door elk nadeel, dat hen be dreigt, weer van godsdienst veranderen, en ook sommige pessimistische zendingsvrienden, die van deze inlandsche Christenen, zoo weinig verwachting hebben, mochten wel eens 't voor recht van br. Bliek deelen en hooren de be sliste betuiging van dien 14-jarigen knaap, die gevraagd zijnde of hij Islamiet wilde worden, zoo vrijmoedig antwoordde„Nooit." (Soemoe- hoen moal), of van die vrouw, nu door haar man verstooten en met haar drie kleine kin deren teruggekeerd naar haar moeder, luidende „Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en schade lijdt aan zijne ziel Jakoeb (nu afvallig) is Christen geworden ter wille van zjjn vrouw en nooit zeer getrouw ge weest. Zijne vrouw en kinderen hebben hem niet in zijn afval willen volgen, maar liever alles verlaten, want weet, dat deze man ze uitgestooten heeft uit zijn huis, en dat er geen wet is, die hem kan dwingen zijne goederen (sawatis en buffels en huisraad en opgeslagen rijst) met zijne vrouw te deelen, en dat er geen wet is, die hun huwelijk voor echt heeft ver klaard en er dus ook geen wet is, die zoo'n Christelijk huwelijk kan ontbinden en gezegde verdeeling der goederen eischen." (De Macedoniër.) Door 's Heeren groote genade had ik Zondag het voorrecht weder voor de Gemeente te mo gen optreden, na een ernstige ziekte (longont steking) te hebben ondergaan. Tot nabij den dood in onbewusten toestand gebracht, vermocht noch liefde noch wijsheid iets, want naast vrouw en kinderen stond de dokter hoofdschuddend te bekennen dat hij er niets aan kon doen. Ik lag in de hand des Heeren, Die den adem des levens kon wegnemen, doch ook kracht kon geven om de ziekte te boven te komen. En dat deed de Heere door Zijn genade. Hij gaf zelfs ook weldra de krachten terug, om den arbeid weer te kunnen voortzetten. In het huis des Heeren saamgekomen, konden we dus met den dichter zingen „De Heer wou mij wel hard kastijden, „Maar stortte mjj niet in den dood, „Verzachtte vaderlijk mjjn lijden, „En redde mij uit allen nood. „Ontsluit, ontsluit voor myne schreden „De poorten der gerechtigheid; „Door deze zal ik binnentreden, „En loven 's Heeren majesteit. Pb. 118 9, (rym). Wat was het my een voorrecht, weer voor de Gemeente te mogen optreden, bedienende het Woord, verkondigende het heerlijk Evange lie der genadewat toch my'n lust en leven is. En de Gemeente was met my en over my verblijd. Zy had als een eenig man met ons feest gevierd, toen wy ons 40-jarig jubileum vierdenzy had ook met mij en de mijnen geleden en voor ons gebeden toen er groote zorg was en het gevaar dreigde. Het is niet te beschrijven, hoe groot het voorrecht is, als de Leeraar zich van harte aan de Gemeente geeft, en de Gemeente haren Leeraar liefheeft: als men als broeders ook samen woont. Wanneer ik er aan dacht, hoe dikwijls men hoort van twist en tweedracht, en hoe de Heere ons met elkander en voor elkander in vrede en liefde doet samenleven, dan werd mjjn hart verteederd en verootmoedigd, bewust als ik my was, dat die gunst ons uit vrije genade ge schonken werd. Het deed my ook zoo goed, te vernemen dat er buiten de Gemeente en den kring der dier bare familie nog zoo velen waren, die aan ons dachten en voor ons hebben gebeden. Wy zijn al de Broeders en Zusters van harte dankbaar en dragen ons verder aan hunne voorbede op, want daaraan hebben wij steeds behoefte. Er blijkt zoo duidelijk uit, dat er een gemeenschap der heiligen is, die bij verscheidenheid zelfs ook van inzicht in sommige zaken telkens weer gevoeld en genoten wordt, en dat vooral in dagen van lyden en strijd, van droefheid en gevaar. Uit deze myne ziekte, gelyk ook toen ik voor 31 jaar de typhus had, heb ik weer iets ge leerd. En wel vooreerst met het oog op den herderlijken arbeid van een Dienaar des Woords, namelijk dit: het is geheel onvruchtbaar en zelfs schadelijk met zulke zieken te spreken, want zy begrijpen er niets van, hebben er in het minst geen vrucht van en het maakt hen maar onrustiger en zwakker. Het schijnt som tijds dat zij goed bij hun kennis zjjn, omdat zjj juiste antwoorden geven op de vragen, hun gedaan, en toch gaat het buiten hun bewust zijn om. Beide malen heb ik het bjj ervaring geleerd. Bidt voor zulke kranken, en spreekt troost rijke woorden tot de familie, maar laat de kranke liggen, want die moet ongestoord rust genieten. Beveelt hem (of haar) Gode en wacht op hetgeen Hjj zal doen. Wordt de patient beter, dankt dan met hem en spreekt met hem. Wjj hebben ook uit onze ziekte bjj vernieu wing geleerd, hoe noodig het is, altijd bereid te zjjn voor de eeuwigheid. Ziekte en dood komen dikwijls zoo onverwacht. Des Zondags had ik nog een drukke dienst gehadbediening van het Avondmaal en 's avonds Bijbellezing, en toen ik met een paar Broeders naar huis ging, kon ik nog tot hen zeggenhet is alsof ik nog niets gedaan heb, zoo min vermoeid en zoo opgewekt gevoel ik me nog. 's Maandags morgens was ik reeds vroeg even buiten de stad aan het kranken bezoeken en Dinsdags lag ik reeds in de ziekte neer. Laat ons toch niet veel verwachten van ons ziekbed. Zooals we n u zjjn, worden we straks op ons sterfbed geworpen en gaan we de eeu wigheid inbereid of onbereid. Wat ik dus der Gemeente Zondag verkondigde: „Daarom zjjt ook gjj bereid" (Matth. 24 44), roepen wij ook u toe, lezers van ,de Wachter". Ik had in myne ziekte niet het voorrecht, bijzonder levendig of opgewekt te zjjn, doch ik wist, dat ik mjjne zaligheid alleen had in mjjn Heiland, Dien ik van kindsbeen af liefgehad had. En weet ge, wat mjj zoo duidelijk was diter is geen andere weg van behoudenis dan in den Borg. Dat borgtochteljjke, waardoor Jezus de Verzoener en Voorspreker is, kan ons alleen redden. Zien wjj op onszei ven, dan is er schuld en gebrek, dat ons moet doen beven voor den grooten Rechter. Bljjven wjj in ons zeiven omwoelen, dan is alles onzeker, want nu eens zjjn wjj zus en dan zoo. Doch ons kennende in den Borg, dan zjjn wjj altjjd veilig, in welke gestalte we ook sterven. Hebt gjj Jezus waarlijk liefsteunt gjj alleen op zyne volkomene genoegdoening en gerech tigheid, hebt gjj U aan Hem overgegeven dat is de vraag, want buiten Jezus is geen leven. Wjj hopen door Gods genade nu weer van week tot week tot u te spreken in ons blad, naar de beginselen die wjj voorstaan en naar het doel dat wjj met „de Wachter" hebben. Moge de Heere ons daartoe sterken en daarin zegenen. {De Wachter.) T. B(os.) Gustave Doré, de beroemde Fransche schil der, die zoo menige treffende bladzijde uit Gods Woord op aangrijpende wjjze in beeld gebracht heeft, werd door zjjn meesterschap in de kunst eens uit eigenaardige moeilijkheden gered. Op zyne reis door een vreemd land, ierwyl hjj in eene kleine stad vertoefde, kwam hjj tot de onaangename ontdekking, dat hjj zjjn pas, zjjn vrijbrief, verloren had. Terstond ging hjj naar den burgemeester met het be leefd verzoek, hem een nieuwen pas te willen bezorgen. Deze was daartoe zoo dadeljjk niet bereid. Wjjl hjj vermoedde, dat hjj met een of anderen bedrieger te doen had, aarzelde hjj aan het verzoek van Doré te voldoen. Eindeljjk trad de voorzichtige burgervader met een stuk papier en een potlood op hem toe, stelde deze den schilder ter hand, zeggende „Bewijs dat gjj zjjt, dien gjj beweert te zjjn.* De kunste naar zette zich aan het raam, en teekende met zyne meesterhand in een oogwenk het tafe reeltje, dat hjj door het raam op de markt voor het stadhuis aanschouwde. Daarop overhan digde hjj het den burgemeeeter, die nu be vredigd was. Spoedig ontving deze zjjn vrijbrief, waardoor hjj ongemoeid zjjn reis voortzetten kon. De heer Doré zeide niet slechts wie hjj was, maar hjj betoonde het door zjjne daden. Zoo moet het zjjn in alles. Inzonderheid echter

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 2