FEUILLETON.
helaas, niet toe overgegaan en daarom is t®
dezen opzichte de quaestie niet opgelost. Alzoo
heeft de ervaring van dat land ons geleerd,
dat een geringe verplichte verzekering noodza
kelijk is, zal ze algemeen zijn en ingevoerd
kunnen worden. Begint men daar nu mee dan
is het in de eerste plaats mogelijk de pensioe
nen uit te keeren, dan heeft men er van jongsaf
wat voor ingelegd en krijgt men daarvoor als
men invalide of oud geworden is, uit het loon
van zijn eigen arbeid hetgeen daarna noodig
en behoefte is. In elk geval leeft men dan uit
zijn arbeid, 't is waar, dat de Staat er altijd
een belangrijk deel zal moeten bijleggen. Doch
de arbeid is ook voor het algemeen en hetgeen
bijgelegd moet worden, komt ook uit de alge-
meene kas, dus dan betaalt het algemeen later
wat het vroeger te weinig heeft gegeven. Zoo
doende komt deze zoo moeilijke, voor de armen
zoo lastige quaestie dan gelukkig tot oplossing
Ook kan, zooals gezegd is, wellicht na jaren
hetgeen thans ieder jaar door de invaliden en
ouden van dagen zelve betaald is, minder en
minder worden.
Brengt de leer, zooals ze gegeven is en wij
ze beleden hebben bij vernieuwing in toepas
sing, dan komt het leven en wat daartoe be
hoort in casu ook in orde.
Littooij.
De vracht des Geestes.
I.
Wij mogen geen scheiding maken tusschen
leer en leven. Beide moeten gekend worden.
Zij moeten samengaan. De H. Schrift leert het
overal zoo duidelijk. Ook de werking des fl.
Geestes toont dat. Als de H. Geest met zalig
makende werkingen tot den zondaar komt, hem
toebrengt, in hem woont en werkt, dan ver
licht Hij des mensehen verstand, dat verduisterd
was door de zonde en leert hem het Evangelie
Gods en de beloften van dat evangelie heel an
ders kennen en beschouwenHij ontsteekt dan
een heel ander licht over zijn zonde en ellende,
over God en Zijne deugden, over de wereld en
haren toestand. Maar dat niet alleen. De H.
Geest buigt dan ook den wil des menschen om,
geeft hem andere neigingen, andere begeerten.
Wat h\j te voren liefhad, leert hjj dan haten
wat hij vroeger zocht, leert hij nu vermijden.
Zijn hartstochten worden geregeld, zijn wan
del wordt geheiligd. De H. Geest werkt dan in
op de beide vermogens van den menseh op zyn
kenvermogen en op zijn begeervermogen. Geen
derde vermogen schept de H. Geest in de ziel,
maar Hij richt zich op de twee vermogens, welke
God in de schepping gegeven heeft, 't Is immers
een herschepping en geen nieuwe schepping.
Van verschillende werkingen des Heiligen
Geestes spreekt de Schrift. De schepping is mede
een werk des H. GeestesDe Geest Gods zweefde
op de wateren, Gen. 1 2 en door den Geest
van 's Heeren mond is het heir des hemels ge
maakt Ps. 33 6. Ook de herschepping is mede
een werk des Geestes. De H. Geest wederbaart
den zondaar. De Geest is het die levend maakt.
Zoo iemand niet geboren wordt uit water en
Geest, hy kan in het Koninkrijk Gods niet in
gaan. De H. Geest overtuigt van zonde, van
gerechtigheid en van oordeel. De H. Geest leidt
in alle waarheid, troest ons en zal eeuwig by
ons blijven.
Behalve van die werkingen des Geestes spreekt
de H. Schrift ook van gaven en van vruchten
des Geestes. Van de gaven des H. Geestes spreekt
Paulus voornamelijk in 1 Cor. 1214. Er is
verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde
Een verhaal door PEKAH.
33) VIJFDE HOOFDSTUK.
Oade kennissen en nienwen zegen.
Zeker zou zij nog meer gezegd hebben, indien
zij niet bemerkt had, dat Boukje's oogen met
tranen gevuld waren. Zy vroeg daarom eenig-
zins verschrikt:
„Maar wat scheelt jou, Bonkje?"
Doch een luid snikken was 't eenige ant
woord dat Antje ontving.
Antje begreep er nu niets meer van. Zy
herhaalde daarom haar vraag„Zeg, Bonkje
wat scheelt jou toch
„Ach", snikte Boukje, „als wij niet veran
deren, dan zijn wij eeuwig verloren."
„Maar hoe heb ik het nu met je hernam
Antje. „Meen je dat nu, of
„Ach, vraag niet of ik het meen, Antje.
Wy hebben reeds veel te lang gespot met wat
wy „vroomheid" noemen. Dat mag niet lan
ger zoo, en ik doe het ook niet langer'"
Antje, die nog altijd meende, dat Boukje,
Geest. En er is verscheidenheid der bedieningen,
doch het is dezelfde Heere. En er is verschei
denheid der werkingen, doch het is dezelfde God,
die alles in allen werkt. Maar aan een iegelijk
wordt de openbaring des Geestes gegeven, tot
hetgeen oorbaar is. Want dezen wordt door
den Geest gegeven het woord der wijsheid en
eenen anderen het woord der kennis, door den
zelfden Geest. En eenen anderen het geloof
door denzelfden Geest; en eenen anderen de
gaven der gezondmaking door denzelfden Geest.
En eenen anderen de werkingen der krachten
en eenen anderen profetieen eenen anderen
onderscheidingen der geestenen eenen anderen
menigerlei talen en eenen anderen uitlegging
der talen. Doch deze dingen alle werkt de een
en dezelfde Geest, deelende aan een iegelijk in
het bijzonder gelykerwys Hy wil. (1 Cor. 12
4—11).
Hier spreekt Paulus van de geestelijke gaven.
Men kan echter ook spreken van natuurlijke
gaven des H. Geestes. Van den H. Geest gaat
uit de bijzondere bezieling en bekwaming van
personen, die door God tot eenig werk geroe
pen zijn. Van Bezaleël en Aholiab staat geschre
ven, dat God hen vervuld had met den Geest
1 ods met wijsheid en met verstand en met
wetenschap, namelijk in alle handwerk. Dat had
betrekking op het maken en toebereiden van
den tabernakel.
Is er alzoo sprake van de gaven des H. Geestes,
natuurlijke en geestelijke gaven, daarnaast
spreekt de Schrift ook van vruchten of eigenlijk
in het enkelvoud van de vrucht des Geestes. Zoo
zegt Paulus in Gal. 5 22: De vrucht des Geestes
is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goe
dertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedig
heid, matigheid. Eu in Efeze 5 9 zegt diezelfde
apostelDe vrucht des Geestes is in alle goe
digheid en rechtvaardigheid en waarheid.
Dat hier beide malen in het enkelvoud ge
sproken wordt, heeft wel eene bijzondere betee-
kenis. 'tLag toch voor de hand, zouden wy
zegg8n oppervlakkig beschouwd, dat de apostel
hier van vruchtew zou spreken, en dat hy zou
zeggende vruchten des Geestes zyn liefde,
blijdschap, vrede enz. Hy geeft hier immers eene
opsomming, eene saamvoeging, en daarom zou
men veeleer het meervoud verwachten dan het
enkelvoud.
Toch spreekt hij opzettelijk in het enkelvoud.
Waarom dan Omdat er eigenlijk maar één
vrucht des Geestes is. In die ééne vrucht zit
alles inèn liefde, èn blijdschap, èn vrede, èn
lankmoedigheid èn goedertierenheid, èn goed
heid, èn geloof, èn zachtmoedigheid, èn matig
heid. De vruchten des Geestes kunnen niet van
elkander gescheiden worden. Wy onderscheiden
ze wel, maar van elkaar scheiden mogen wij ze
niet. Als de H. Geest in ons hart werkt, dan
zal dat openbaar worden en moet dat openbaar
worden in de vrucht, die daaruit voortkomt. En
die vrucht vormt eene eenheid en toch ook eene
rijke verscheidenheideene eenheid in de ver
scheidenheid. Wy kunnen niet ééne der deug
den beoefenen los van de anderebyv. wy kun
nen niet barmhartig zijn uit den Geest en te
gelijk hebzuchtigwy kunnen niet zachtmoedig
zyn door den H. Geest en tegelijk onmatig. Wy
kannen dus niet het eene beoefenen en het an
dere verachten. Dat zou menschelijke nabootsing
zyn van de vrucht des Geestes. En dat wordt
wel gezien.
By onbekeerde menschen is er wel een stre
ven, een jagen naar ééne deugd, met voorbij
gaan en afwijken van andere deugden. Er is
soms wel een zin voor ootmoed en nederigheid
en toch tegelijk een leven in gierigheid. Het
evenals vroeger, den spot dreef met het gebed,
begon weer te lachendoch de andere hernam
„Neen, Antje, 't is ernst, volle ernst. Als wy
niet veranderen, zijn we verloren. De boer las
zoo even in den Bybel van den rijken man
en Lazarus. En dat greep me reeds zoo aan
en werd me te veel. En toen hij weer zoo
dringend en ernstig bad, dat ook wij bekeerd
mochten worden, en onze behoudenis in den
Heere Jezus mochten zoeken, greep mij het
een met het ander zoozeer aan, dat ik onge
rust werd over mezelven. En daarom het
moet anders met ons worden."
En weer snikte Boukje.
„Nu, ik zou die dwaasheid maar uit myn
hoofd zetten," hernam Antje, „want ik noem
het dwaasheid, en groote dwaasheid ook. Wij
zyn toch geen slechte meisjesEn er is nie
mand, die iets van ons weet te zeggen".
„Dat moge misschien al voor een deel waar
zyn", hernam Boukje, „maar het was in elk
geval reeds slecht genoeg, dat wy met Gods
Woord en met het gebed van den boer zoo
lang den spot gedreven hebben".
„Wat mij betreft, had de boer en zijn vrouw
nooit vroom behoeven te worden," zeide Antje
weer. Ik weet niet waar het goed voor is,
dat wy met hen binnen aan tafel moeten eten
en by dat bidden en bijbellezen moeten blijven.
gebeurt wel, dat een onbekeerde vele zonden
loslaat om de ééne zonde, die hem bijzonder
lief is, te geruster en te beter te kunnen doen.
Ook kiest hy wel uit de deugden, die te be
oefenen zyn, zulke uit, die hem het minst moeite
kosten en hem het meeste voordeel bezorgen.
Waarom zou hij ook niet het goede najagen in
zooverre als hem dat bijzonder in den smaak
valt, en die deugden betrachten, welke het meest
met zyn karakter overeenkomen Maar om dan
ook na te streven datgene wat hem zoo moeilijk
valt, en te leven in die goede werken, welke
het meest met zijn aard en aanleg strijden, om
dat te doen om 's Heeren wil zie daartoe komt
hij niet. Dat is een vrucht, dat is de vrucht des
H. Geestes. Waar de Geest in ons als beginsel
des levens optreedt, daar brengt Hy in ons ééne
vrucht voort, die alle deugden in zich bevat,
al is het ook, dat deze niet alle even sterk zijn
ontwikkeld. Dit laatste moet er uitdrukkelijk
by gezegd. In de beoefening van de onderschei
dene deugden zullen wij niet even ver komen.
Wy zullen allicht meer in het ééne dan in het
andere uitblinken, of laat ik liever zeggen, de
eene deugd zal meer in ons uitkomen dan de
andere. Toch blijft het een jagen en streven
naar alle goede werken. Ja meer nog. Niet al
leen een streven naar, maar ook een beginnen
te leven in alle goede werken. De Catechis
mus leert ons, dat de allerheiligsten, zoolang
zij in dit leven zijn, nog maar een klein be
ginsel der gehoorzaamheid hebben, maar
schroomt niet er by uit te spreken, dat zy niet
alleen naar sommige, maar naar alle geboden
Gods beginnen te levenen ons Kort Begrip
voegt er bij, dat zy ook den Heere gedurig
bidden om dagelijks daarin toe te nemen. Zoo
is er dus een lust in en een wandelen naar
Gods geboden. De geloovige heeft de Wet des
Heeren lief; hy heeft een vermaak in de wet
Gods naar den inwendigen mensch.
Zoo is er bij hem dan ook een strijden tegen
alle zonde. Niet maar tegen ééne zonde wordt
de stryd aangebonden, niet maar tegen som
mige zonden, bijv. die het meest schande aan
brengen, waar de mensehen het meest kwaad
van spreken, ook niet maar alleen tegen open
bare zonden, die bijzonder in 't oog vallen, maar
tegen alle zonde leert hy strijden. En zyn er
soms bijzondere zonden, die hem het meest over
vallen, waarin hy meer dan in andere struikelt
en valt, dan zal hy juist tegen die zonden het
meest op zijn hoede wezen, en daartegen het
meest bidden en waken.
De vrucht des Geestes vormt dus eene een
heid. In die vrucht is als in een zaadkorrel de
gansehe plant besloten. In die ééne vrucht is
de deugd in al hare deelen begrepen.
Zaamslag. R. Hammiüg.
De Morgenvergadering der ZENDINGS
CONFERENTIE, gehouden te Vlis-
singen op Woensdag 12 Mei.
't Was prachtig weer den 12den Mei, een
mooie Zendingsdag maar vooral in den morgen
slecht bezocht.
Zeeuwsch Vlaanderen leverde weinig be
langstellenden, Walcheren maakte het niet veel
beter en heel Zeeland had er slechts zooveel
in Vlissingen'8 kerk saamgebracht dat het ter
nauwernood half was gevuld. Dat was een
teleurstelling, vooral als ze je dan nog vertellen
dat op de Zendingsdagen in andere gedeelten
van 't land zich soms meer dan 3000 menschen
verzamelen, dan voelt ge dat er nog heel wat
gebeuren moet, voor we in Zeeland die druk
bezochte Zendingsdagen zullen beleven. 'tWas
Vroeger waren wij veel vrijer. Ik heb er zelfs
al eens over gedacht een anderen dienst te
zoeken. En als het hier overigens niet „zoo'n
best plek* was, had ik het ook reeds lang ge
daan. Wij zijn immers nog jongMag een
jong meisje dan in 't geheel niets hebben 1
Dat menschen, zooals de boer en zyn vrouw
die al wat ouder worden er iets anders over
denken, is hun zaak, dat moeten zy zelf we
ten maar om ons hunne gedachten op te
dringenik zeg je, dat ik er hartelijk voor
bedank, 'k Wil er volstrekt niets van weten.
En ik hoop, dat jij ook maar wijzer zult wezen.
Wacht met die dwaasheid maar, totdat je ook
wat ouder zult zyn. Dan is het altoos nog
tyd genoeg".
„En als we dan eens niet oud worden?"
waagde Boukje te zeggen.
„Nu, ja, als als
En nu volgde er een uitdrukking van Antje,
die we beter achten maar niet neer te schrijven.
Intusschen sliepen de beide meisjes dien
nacht bijna in 't geheel niet. Boukje kon niet
slapen tengevolge van den indruk waaronder
zy verkeerde, en bracht het grootste gedeelte
van den nacht schreiende en snikkende door,
en hierdoor werd Antje ook uit den slaap ge
houden.
Eenige dagen achtereen bleef dat zoo, zon-
te laat bekend gemaakt, werd gezegd, de plaats
was niet goed, de dag was verkeerd gekozen
en voor sommigen golden die bezwaren ook,
maar als ge dan maar zaagt komen voor wie
de plaats en de dag wel goed gekozen was, ge
zoudt hopen, en dan een Zendingsliefde, die
zooveel tyd noodig heeft om opgewarmd te
worden, geeft in die behoefte blijk dat ze toch
niet erg warm is
Toch was het een opgewekte dagde liefde
tot de Zending die zich by velen ter vergade
ring uitte, deed weldadig aanhet roepen om
een eigen Zending, de bezielende woorden, die
gesproken werden, wekten op; er was by de
weinigen veel liefde, wat eindelijk de weinige
liefde by de velen deed vergeten.
Ds. Kerkhof opende de vergadering met het
zingen van Ps. 671. Ds. Doekes was de eerste
spreker die optrad om de bede der saamge-
komenen te vertolken en daarvoor als Schrift
woord koos„Och, dat Ismaè'l mocht leven
voor Uw aangezicht".
In den Zendingsarbeid, zoo ongeveer deze
spreker, hebben we met Ismaël te doen; de
Mohammedanen zyn van dezen Ismaël het gees
telijk nakroost. Ismaël leeft in de Mohamme
danen voort. Inplaats van ons van de Moham
medanen met onzen Zendingsarbeid af te
wenden, moeten we veel meer dan tot dusver
onze aandacht schenken aan dat volk wier
geestelijke vader eenige spranken van het licht
der bijzondere genade heeft gezien. We moeten
voor dat volk Abraham's bede tot de onze
makenoch, dat Ismaël mocht leven voor Uw
aangezicht.
De behoefte tot dit gebed is groot.
De pleitgrond velerlei.
De verhooring ervan zal niet uitblijven.
Er is behoefte tot dit gebed wanneer we
zien op de onvruchtbaarheid van den arbeid,
die voor een groot gedeelte echter ook samen
hangt met den toestand der kerk in Nederland.
In Handelingen 2 lezen we, dat de gemeente
een voorbeeld was in leer en leven, daarmede
nauw in verband stond dat de Heere aan de
gemeente toedeed die zalig werden. Een inner
lijke bloei en uiterlyke groei gaan hand aan
hand. Zou het kunnen zyn, dat de innerlijke
bloei der gemeente te weinig is?
Maar dan ook is de macht van den Islam
zoo groot.
Het woord tot Hagar over Ismaël was: Hy
zal een woudezel van een mensch zyn en hij
zal wonen voor het aangezicht aller zijner
broederen, welk wonen, naar de kantteekening
aangeeft, beteekenthy zal de palen zijner
woning wyd en breed uitzetten. Welnu, de
Mohammedanen hebben zich uitgebreid, in
Indië neemt hun macht steeds toeen met
fanatieken ijver gaat Ismaëls nakroost voort
den strijd te strijden die Ismaël in Abrahams
tent tegen Iza&k gestreden heeft. Daarom is
er behoefte tot gebeddat God deze macht
verbreken en Ismaël leven mocht voor Zyn
aangezicht.
De pleitgrond voor dit gebed is velerlei.
Elk gebed is een pleiten op de beloften Gods
een vragendoe, zooals Gy gesproken hebt.
De eerste pleitgrond is zy zyn afstammelingen
van AbrahamIsmaël werd verworpen uit
Abrahams tent; toch is er een band die hem
aan Abraham bindtdanIsmaël heeft het
teeken van het genadeverbond ontvangen en
wij mogen pleitenHeere, gedenk aan dat
teeken, dat Ismaël ontving. Ook de naam
Ismaël, welke God zelf hem heeft gegeven, is
een pleitgrond. Die naam beteekent de Heere
verhoort.
der dat er eenige verandering kwam. Vrouw
Tiemens, die er langzamerhand ook iets van
bemerkt had, wist niet hoe zy het zou aap-
leggen om hierover eens met Boukje te spre
ken. Doch toen Boukje er op zekeren dag
zelf over begon, terwijl ze met vrouw Tiemens
alleen was, werd het haar gemakkelijk gemaakt.
Zy sprak toen lang en ernstig met Boukje,
en telkens weer zocht zij gelegenheden die zy
natuurlijk ook heel gemakkelijk vinden kon,
om Boukje terecht te wijzen.
Intusschen werkte de Heere door Zjjnen
Geest krachtig door in 't hart van deze jonge
dochter.
Antje bleef echter geheel dezelfde, en ze
moest daarom van Boukje menig woord van
vermaning en bestraffing hooren. En dit
stuitte haar op den duur zoozeer tegen de borst,
dat zy aan vrouw Tiemens haar dienst opzegde,
omdat zij met zoo'n „femelaarster" als Boukje
geworden was, niet langer kon omgaan.
Boukje echter bleef in dienst by Tiemens,
en werd na eenigen tijd, zeker ook door de
goede leiding van Tiemens en zijn vrouw, maar
bovenal door 's Heeren werk in haar, gebracht
tot volkomen helder geloofsbewustzijn.
(Wordt vervolgd).