FEUILLETON. ZENDING. „Beginnende van Jerusalem"., Onde kennissen en nieuwen zegen. ZENDINGSDAG 12 MEI. WQ herinneren onze lezers er aan, dat D. V. a. s. Woensdag te Tlissingen onze Provinciale Zendingsdag zal worden gehouden. Onder scheidene sprekers zullen referaten houden. Met ernst wekken wjj u op dezen Zendings dag bjj te wonen. Zie de nadere aankondi gingen, die alle noodige inlichtingen geven. J. D. WIELENGA. Leer en Leven. De Christelijke Bewaarschool warm hart voor de Zending hebben en die haar uitnemend bepleiten kunnen. Wy dringen er te meer op aan, dat uit alle steden, vlekken en dorpen velen zullen komen, omdat w\j nog altijd aan het onderhandelen zyn over eigen Zending. Reeds enkele jaren hebben wij daarover gesproken, daarvoor gear beid, maar wy zijn nog niet, waar wy wezen moeten. Het ontbreekt ons nog altijd aan geld, aan een kerk, die er zich voorspant en aller meest aan liefde tot dezen ernstigen en ge- wichtigen arbeid. In bijna alle provinciën van ons vaderland doen de Geref. Kerken aan eigen Zending, alleen N.-Brabant en Zeeland niet. De eerstgenoemde provincie kan er reden voor geven door te wijzen op de weinige kerken, die daar zijn en op het uitgestrekte veld, waarop zij evangelisatie-arbeid verrichten, maar wij hebben geen enkele verontschuldiging. Of is dit te kras Natuurlijk bedoel ik niet, dat wij geen redenen aanvoeren het getal is legio maar ik geloof niet, dat er een wichtig en geldend is. Indertijd is hier een ernstige poging aangewend om de Kerken tot „inwendige Zending" op te wekken, waartoe er in onze provincie zoo gunstige gelegenheid is, maar er waren bijna geen mannen te vinden, die er iets voor gevoelden en het uitnemend plan ging in het archief. Zal het zoo ook gaan met onze eigen Zending Het begint er helaas veel op te gelijken, want bedrieg ik mij niet dan gaan wij eer achter- dan vooruit. Bovendien hebben wij nog maar ruim een jaar voor ons om te beslissen en daarom moet ieder, die eerbied voor het bevel des Heilands heeft zich reken schap geven van den tegenwoordigen toestand. De gansche Christenheid maakt zich op om den strijd tegen het oude heidendom en het Mohammedanisme aan te binden. Kr is een worsteling tusschen het Evangelie en de in zettingen van menschen ontstaan zelfs op de verst-afgelegen eilanden en zouden de Zeeuwen dan moeten thuisblijven en er geen deel aan heb ben Het wil er bij mij nog niet in, als ik denk aan onze historie, aan de rijke zegeningen van ons gewest en het kan ook best zjjn dat wij hoe wel laat, toch onze plaats nog innemen. Maar dan moeten wij her en kloek doen, wat onze hand vindt om te doen. Er moet een opwaken komen. Zooals het nu is gaat het niet en als er een is, die ons zeggen kan, hoe wjj er komen kunnen, dan moet hij het vrijmoedig uitspreken. Het is mij niet duidelijk, waar het hapert, maar dat het hapert, is mjj meer dan duidelijk. Moge de Conferentie onder 's Heeren zegen er toe leiden, dat de Zendingsgeest onder ons ontwaakt en dat wij weldra eenparig in het geloof verklaren kunnennu trekken wij voort. Bouxa* H. Een vorig maal vroegen wij, of aan den gees telijken nood in eigen kring en omgeving al onze kracht moet besteed worden, en dus de Zending moet verwaarloosd. Het zij ons ver gund hierop het volgende te antwoorden. Allereerst, velen bezwaarden inzake de Zen ding maken wij er attent op, dat de prediking van het Koninkrijk Gods in eigen provincie en land niet wordt nagelaten om de Zending alles op te doen slokken. De Zondagsschool is in deze reeds een kracht, waarvan niet gering gedacht moet worden. Ook staan de Kerken iederen Zondag open, en zoo zijn dus dedwa- Een verhaal door PEK AH. 32) VIJFDE HOOFDSTUK. Wij verzoeken onzen lezers ons nu weer te volgen naar het dorpje A. In 't vorige Hoofdstuk deelden we mee, dat Geert zou trouwen met Elsje, de dienstbode van boer Hannes. Toen Elsje haar voornemen aan boer Han nes had medegedeeld, was deze in 't eerst daar door in groote verlegenheid gebracht. Er waren zelfs oogenblikken geweest, waarin hij meende, dat hjj haar dit beslist moest ontraden. Dit was echter niet omdat hjj eenige aanmerkingen op, of eenig wantrouwen in Geert had, maar alleen omdat hij zoozeer aan Elsje gewoon was, die reeds zoolang bij hem had gediend, en hij gehoopt had, dat zjj ook wel tot aan zijnen dood toe, ongetrouwd zou blijveD. Toen hij er echter eens goed over nadacht, werd dit anders, en had hjj er zelf al spoedig iets op gevonden om in dezelfde omgeving te kunnen bljjven. Hjj had namelijk aan Elsje en Geert voorge- lenden en dolenden in de gelegenheid het Evan gelie te hooren. Aan de „Inwendige Zending in Noord-Brabant en Limburg" wordt steun geboden. En wat wordt niet een hoog getal aan contributies voor allerlei philanthropischen arbeid in Zeeland opgebracht. O, wij gelooven het wel, dat nog niet ge noeg gedaan wordt, maar het vele goede mag toch niet over 't hoofd worden gezien, om de Zending een stomp te geven. Bovendien, sympathieën zijn verschillend en kunnen niet worden gedwongen. De één heeft meer hart voor de Zendiüg, de sympathieën van een tweede liggen in philantropischen arbeid, een derde voelt meer voor Evangelisatie. Nu, alle drie hebben recht van bestaan, en moeten aangewakkerd. Omdat men echter de voorkeur heeft voor inwendige Zending of Evan gelisatie, mag men het andere niet onnoodig achten. Laat men ieder zijn sympathieën be houden, en voor zjjn eigen liefste zaak geven, doch wijs er tevens op, dat ook het andere steun behoeft en moet gesteund worden. Wil men echter wachten tot liefdadigheid en inwendige Zending hun taak volkomen hebben volbracht om dan met uitwendige Zending te beginnen, zoo handelt men dwaaswant die dag breekt nimmer aan. En eindelijk het gebod wasbeginnende met Jeruzalem", maar niet om er te blijven. Als het begin er is, dan ook voortvarenEn dit begin is er in Zeelandhet kan nog beter, het is zoo, maar geheel nalatig zijn wij toch niet. En daarom, met vrijmoedigheid durven wy het verklaren van de Zending„God wil het". Het is zelfs des Heeren uitdrukkelijk gebod, 't Is niet aan onze keuze overgelaten, doch wij moeten Zending drijven„Predikt het Evangelie aan alle creaturen". En Jezus, die Zyn eigen volk liefhad, had toch ook een open oog voor de nooden der heidenwereld, waarom Hy dan ook Zjjn jongeren beval om te biddenof de Heer des oogstes toch arbeiders wilde uitstooten in Zyn wijngaard. Nogmaals, wy eischen niet alles op voor de Zending alleen; en wij vragen evenmin, dat Zeeland zal geven en doen boven vermogen. Doch daarvoor behoeft men volstrekt nog niet bang te wezen. Als inderdaad Zeeland eens den stouten moed greep om voor zichzelf een Zen deling uit te zenden, en ieder, ook al de ge goeden, droegen bij naar vermogen, het zou royaal kunnen, en er zouden Zondags niet veel minder koekjes worden gegeten dan nu. God geve het, dat wy, de Geref. Kerken van Zeeland, het uitdrukkelijk bevel van onzen Koning getrouwer gaan volbrengen dan wy hebben gedaan. En een ieder die er tegen is, bedenke, dat hij tegen Gods wil handelt. Alle water in de zee wascht dit zeggen niet weg. J. D. wlblenol. Leer en leven moeten samengaan. Maak deze twee niet los van elkaar. Ze behooren bij elkander. Het leven mag niet vloeken tegen de leeronze wandel niet in strijd zyn met steld, om zijn huis te laten vergrooten, en er een kamer bij te laten bouwen, waarin hy dan afzonderlijk wonen zou. Deze kamer moest door Elsje schoon gehouden worden, waarvoor zy dan vrij woning zou hebben, en hy zou bij de jongelui in den kost blijven en kostgeld betalen. Toch wilde hy geheel vry blijven, en daarom had hy voorgesteld er een kamer bij te laten bouwen. Het spreekt vanzelf, dat Elsje dit goed vond, want ook zy was wederkeerig zeer aan boer Hannes gehechten ook Geert had geen enkele bedenking hier tegen. Het is dus in het huisje, dat boer Hannes voor zich had laten bouwen na den dood zijner vrouw, waar we Geert en Elsje als jongetrouwde lui ontmoeten. Barts koopmanschap was ook al door drukker geworden, zoodat hy ook een knecht noodig had, en dit was eigenlijk de oorzaak geweest, dat Geert zijn dienst bij den molenaar Harde man had verlaten, en te A. was komen wonen. Overigens ging te A. alles zyn' gewonen gang. De vriendschap tusschen boer Hannes en Bart, en de familiën Haarsma en Tiemens bleef on gestoord en ongeschonden. Alleen in het huis gezin van den laatste had nog iets bezonders plaats, wat we onzen lezers ook nog willen meededeelen. Sedert de groote verandering, die bij Tiemens onze schoone belijdenis. Wel gaat de belijdenis van den christen boven zyn leven uit. 't Is zulk een schoone, heerlijke belijdenis, dat het leven nooit dat hooge ideaal bereiken kan. Men zou haast kunnen zeggeneen christen is minder dan zyn belijdenis, staat lager dan zyn leer; en omgekeerd, een wereldling staat dikwijls hooger dan zyn leer, is menigmaal beter dan zyn belijdenis. Dat ligt niet aan den persoon, maar wel aan de leer, welke hy belydt. Des christens belijdenis staat zoo hoog, dat hy er nooit volkomen aan beantwoorden kan, en daar entegen staat de leer van den niet-christen zoo laag, dat hy gemakkelijk in zijn wandel daar boven uitgaat. Toch zeggen we, leer en leven moeten sa mengaan. Wie allen nadruk legt op de leer en op de zuiverheid van belijdenis en daarbij bet leven uit het oog verliest en naar het leven niet vraagt, die is eenzijdig, en bevindt zich op een dwaalweg. Kennis der waarheid is noodig, zeer zeker. Op kennis der waarheid moet men zich toeleggen. We moeten er op aandringen, dat de menschen, (vooral jonge menschen, die nog zoo schoon in de gelegenheid zyn om on derwezen te worden en kennis te verzamelen) zich inspannen om de leer der waarheid te verstaan, om de belijdenis der Kerk te leeren kennen. We willen daar vollen nadruk op leg gen en wenschten wel, dat vele ouders dit be ter mochten inzien, om des te meer de kinde ren ter cathechisatie te zenden, èèk in den tijd die niet tot den winter gerekend kan worden. Evenwel, hoezeer we dat voorop stellen, we moeten toch niet meenen, dat kennis alleen genoeg is. By de leer moet het leven komen. Met de belijdenis moet de wandel gepaard gaan. Als we een rijke kennis bezitten van de waar heid naar Gods Woord, maar ons leven is daar mee geheel in strijdals we een goed inzicht hebben in en een rijk overzicht over de waar heden der Heilige Schrift, maar onze handel en wandel vloeken daartegen in, ach, wat ma ken we dan een droevig figuur. De leer alleen is niet genoeg. Maar ook het leven alleen is niet genoeg. Een leven naar uitwendige vroomheid zonder oprechtheid des harten is niet Gode welbehagelyk. Zonder ge loof is het onmogelijk Gode te behagen, en het geloof bestaat immers ook in een zekere, wel gegronde kennis van God en Zyne beloften, ons in het Evangelie geopenbaard. Kennis van dat Evangelie, van God en Zyne beloften is dus noodzakelijk. De geloofswaarheden mogen we niet gering achten, zeggende, dat het toch maar op het leven aankomt, want beide zyn ons noodiggeloofsleer en geloofsleven. Toen Abram 99 jaren oud was, verscheen hem de Heete, en de Heere zeide tot hem: „Ik ben God de Almachtige". Zoo onderwees God hem. God deed zich eerst kennen als de Al machtige, maar toen voegde God er ook ter stond by„Wandel voor myn aangezicht en wees oprecht". Aan de kennis van God moest beantwoorden de wandel des levens. En die wandel moest voortkomen uit het beginsel der oprechtheid. De geloofsleer vooropIk ben God, de Almachtige maar dan ook de geloofswandel daarbij: Wandel voor myn aangezicht; en dat uit het geloofsbeginsel voortspruitendwees oprecht. Deze gedachte vinden we overal in de H. Schrift. Als Paulus de waarheden des geloofs uiteengezet heeft in zyne brieven, dan voegt hy er meestal verschillende vermaningen aan toe, die betrekking hebben op het leven. Ja zelfs te midden van zyn leerstellig betoog en zyn vrouw had plaats gegrepen, was er ook een groote verandering gekomen in hun hui selijk leven. De dienstbaren, die vroeger geheel aan zichzelven waren overgelaten, en zelden anders te zien waren dan in de keuken of in het achterhuis, werden nu ook als leden van het huisgezin beschouwd. Bij den maaltijd zaten ze nu ook mede aan de tafel aan, en ze moesten ook bij het bijbellezen en by het gebed bly ven. Dit laatste beviel echter de beide dienstmeisjes maar weinig. Zy konden maar niet begrijpen, waarvoor dit nu eigenlijk goed kon zyn. Dat de boer en zyn vrouw „vroom" geworden waren, moesten zij zelf weten, maar dat zy nu ook gedwongen moesten worden om by het gebed en by het bijbellezen te zyn, dat, zoo meen den zij, was wel wat veel van hen gevergd. Geen van beiden had echter nog ooit den moed gehad, iets daarvan te zeggen. Wel had den ze er onder elkaar allerlei aanmerkingen op gemaakt, en zelfs meer nog, wanneer zy bij elkander waren, hadden zy er dikwijls om gelachen en den spot gedreven met het gebed van Tiemens. Het was ook al eens gebeurd, dat de vrouw van Tiemens dit had opgemerkt, en by die gelegenheid had zij hare dienstmeisjes ernstig daarover onderhouden. Aanvankelijk scheen het echter, alsot het hierdoor eer erger dan beter geworden was. Vooral de jongste van de twee, Bonkje geheeten, had lichtzinnig het lascht hy somtijds practische levenswenken in. Paulus is een veel te practisch man, dan dat hy in zjjn leer hoog boven het leven zou uit gaan, zöö n.l. dat hy geen rekening zou houden met het leven. Altijd is 't hem om het leven te doen om leer en leven saam te voegenom zyn leer krachtig te maken voor het leven om door zyn leer een ryken invloed te hebben op den wandel. Als Paulus in zyn brief aan de Romeinen uiteengezet heeft de leer van de verdoemelyk- heid voor God van alle menschen, en de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, zonder de werken der wet en gehandeld heeft over de eeuwige verkiezing, dan gaat hij in de laatste hoofdstukken over tot de practijk des levens. „Ik bid u dan, broeders, door de ont fermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot eene levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uwe redelijke godsdienst; en wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws ge- moeds opdat gy moogt beproeven welke de goede en welbehaaglijke en volmaakte wille Gods zy." Rom. 12 12. Deze en dergelijke vermaningen voor het leven, doelende op de levenspraktijk, richt de apostel dan tot de lezers van dezen brief. En als diezelfde Paulus in een anderen brief schrijft over de opstanding van Christus en daarmee in verband over de opstanding der geloovigen, als hij die kostelijke en zoo troost rijke leer zich heeft ingedacht en gedreven door den H. Geest, zyne gedachten heeft neerge schreven en hy dan komt, in blijde verrukking, tot den heerlijken jubelzang„Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uwe overwinning? De prikkel nu des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. Maar, Gode zy dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus" dan blijft hy daar niet by staan, om het leven te vergeten, maar leidt hy terstond een verma ning daaruit af, zich meer richtend op de praktijk, zeggende „Zoo dan, myne geliefde broeders, zyt stand vastig, onbewegelijk, altyd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ij del is in den Heere." (Cor. 1558.) Zoo brengt Paulus altijd leer en leven met elkander in verband. En niet alleen deze apostel, maar ook al de apostelen en profeten, al de zangers en zieners spreken op dezelfde wjjze. Dat wy dan hierop letten en ook voor ons zelf geen scheiding maken tusschen deze twee. Zoeken wy troost in de leer, laat ons dan ook het leven niet vergeten. By een rechtzinnige en zuivere belijdenis behoort ook een sierlyke en geheiligde wandel. Ook hier geldtWat God samengevoegd heeft, scheide de mensch niet. Zaamslag R. Hamhui*. door H. Milo, Hoofd der Chr. School te Eist (Slot.) Geen landswet regelt het Bewaarschool-on derwijs, wel hier en daar plaatselijke verorde ningen, en nog maar tot op zekere hoogte. Zoo ik mij niet vergis, hebben de Ministers Van der Brugghen en Kappeyne beiden zulk een wet toegezegd, maar nooit ingediend. In onzen tijd gaan weer meer stemmen op om wettelijke regeling, natuurlijk van de zyde der „neutra len", die voor alles den staatsarm begeeren. Overgenomen uit het Paedagogisch Tijd schrift voor het Christelijk Onderwijs. 1 as hoofd geschud, en gezegd, dat zy zelf weten zou wat haar paste. De oudste, die Antje heet te, had gezwegen, niet omdat zy die verma ning dankbaar had aangenomen, of omdat ze eenigen indruk op haar gemaakt had, maar alleen omdat zij meende, dat het beter was maar te zwijgen, en eenvoudig te doen, alsof er niets gebeurd was. Dit duurde eenige maanden zoo voort en wellicht zouden zy wel naar een an deren dienst hebben uitgezien, indien zij niet zelf moesten getuigen dat het by Harm Tie mens „een best plek**) was. Doch zie wat er gebeurde. Toen op zekeren avond Tiemens weer in den bijbel gelezen en gebeden had, en daarin, naar zyne gewoonte, ook had gebeden om de bekee ring van zyne huisgenooten, had dit merkbaar op Boukje een machtigen indruk gemaakt. En toen zy zich nu samen ter ruste zouden bege ven, en Antje sprak„de boer bidt nog maar altoos, dat wy ook vroom zullen worden," antwoordde Boukje„Ik begin ook te gelooven, dat dit voor ons zeer gewenscht zou zyn. Antje wist niet wat zy hoorde, en barstte by deze woorden in een schaterlach uit. En meenende, dat Boukje dit alleen zeide om te spotten, hernam zy „ja, ja* dat geloof ik ook." (Wordt vervolgd.) een goeden dienst.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 2