KERK, BELIJDENIS, ZENDIN6.
ïneensmelting.
UIT HET LEVM.
Toen Jeschnrnn vet werd,
ZENPIJfq
kreeg wat hij met het oog op Petrus begeerde.
Ook komt hier uit, dat Jezus dit verijdeld
heeft. Hij waarschuwt hem niet alleen ol
wekt hem op om te waken en te bidden, wijl
het gevaar groot is en hij met de macht der
hel te doen heeftdeze vermaningen en waar
schuwingen liggen ook wel opgesloten in deze
woorden, doch die ter harte te nemen is zelfs
niet genoeg. Welk eene macht satan heeft,
treedt hier in het licht. De ontvangene genade,
de belofte, die hij deed, en de goede voorne
mens, die hij openbaarde, uit kracht dier ge
nade, dit doet Jezus uitkomen, zijn ongenoeg
zaam. Hij moet zélf in de bres springen, het doel
van Satan verijdelen en voorkomen en voor
Petrus tusschenbeide komen, door tot den
Vader te bidden, dat de band, die hem aan
den Drieèenigen God verbond, met Hem één
deed zijn, in, voor en met Hem leven deed,
niet ophouden maar tot in eeuwigheid blijven
zal.
Wij hebben om stand te houden in beproe
vingen en verzoekingen bijblijvende en achter
volgende genade, ja den Heere Jezus Christus
noodig.
Alzoo heeft Hij in dit hachelijke oogenblik
hem bewaard, staande gehouden en met zijn
God doen doorleven, wat hy doorleven moest.
Mitsdien is het ook voor Petrus uitgekomen,
dat Gods weg vaak door bange moeielijke wegen
heengaat, ja, dat zijn weg in het heiligdom is;
maar dat Hij in al die wegen is de God Is
raels, de Heere, dat is de God van onveran
derlijke trouw en van vrije, eeuwige liefde,
dat Hij begeeft noch verlaatmaar ondersteunt
en leidt met de rechterhand Zijner gerechtig
heid. Waren we na ontvangene genade aan
onszelven overgelaten, het is gewis en zeker,
dat we nog zouden omkomen. Moesten wij
zeiven bewaren, wat we uit genade ontvangen
hebben en zelfs in ons vermenigvuldigd is,
ontegenzeggelijk verloren we het dan weer en
zouden we van de genade vervallen.
Hij is het begin, het midden en het einde.
De weg om de ons verleende genade tot
den einde toe, hoeveel we ook doorleven moe
ten, niet te verliezen, maar te bewaren en te
zien versterken, wordt ons óók aangewezen.
Door het geloof worden wij bewaard tot de
zaligheid. Gode zij dank, Hy laat niet varen
het werk Zy'ner handen. Wees dus getroost,
mijne zielLet op dit heerlijke woord van
onzen Heiland: „Ik heb voor u gebeden, dat
uw geloof niet ophoude." Het zal niet ophou
den, vertrouw daarop, ziele.
De weg der overwinning is het werk van
Jezus. In Zijn werk voor ons en in Zijn werk
in ons, is het verzekerd. Hetgeen Hy voor
ons deed, is het volmaakte werk voor God den
Vader verricht: Hy heeft God met ons ver
zoend, de zonde geboet. En door Zyn Geest
verlost Hy ons van de zonden en maakt Hy
ons het beeld van Zijn God en Vader deel
achtig. De weg der overwinning is Jezus alleen
en Jezus geheel.
Hy kan volkomen zaligmaken allen die door
Hem tot God gaan.
Alle roem in onszelven of in mensehenkin-
deren is alzoo geheellyk uitgesloten. Wie
roemen wil, roeme in den Heere.
Littooij.
II.
Welke beschouwing over de Afscheiding
hadden de Gereformeerden, die in de Her
vormde Kerk gebleven waren Zy achtten de
Afscheiding overbodig. Geheel een werk van
onbezonnenheid. En die gedachte was er diep
ingegaan en steeds werd zy ingeprent. Het
meest zachte en vereerende oordeel was, dat
de afgescheidenen vormden de voorhoede van
het Geref. leger, welke op den vijand gestuit
er mede slaags geraakt was en de onvoorzich
tigheid begaan had het verband met het op
trekkend leger te verliezen, zoodat de vyand
gelegenheid had verkregen zich tusschen de
voorhoede en het leger te stellen en haar de
terugkeer te beletten.
Ook gebruikte men een ander beeld, dat
naar men meende den toestand nog zuiverder
teekende. De Herv. Kerk werd vergeleken by
een groot schip, dat in nood verkeerde, en wat
hadden de afgescheidenen nu gedaan Zy had
den sloepen uitgezet, waren daarin gegaan,
alleen op eigen veiligheid bedacht en hadden
het groote schip aan zyn lot overgelaten.
De Gereformeerden in het groote schip had
den derhalve zware grieven tegen de afge
scheidenen, want zy veroordeelden in hen
voorbarigheid, onvoorzichtigheid, zelfzucht en
trouweloosheid jegens de mede-belijders, die zy
alleen voor de moeite en den stryd hadden
laten zitten en nu maar zien moesten, hoezy
er kwamen.
Intnsschen streden zy dapper om in de ker
kelijke besturen hun mannen te brengen, wyl
zy een tydlang meenden, dat als de modernen
en groningers daaruit maar verdreven waren, er
wel een keer ten goede zou komen. Zoo wil
den zy de kerk in de kerk hervormen en weer
brengen tot de oude paden.
Gelukkig kwam in deze zienswijze verande
ring. De Gereformeerden begonnen de leiding
van dr. Kuyper Sr. te erkennen en hij maakte
een zeer duidelijke onderscheiding tusschen de
aloude Geref. kerken en de Synodale organi
satie van 1816. Hy maakte hun duidelijk, dat
de weg, die tot kerkherstel leidde, was om het
juk dier organisatie te verbreken. Sedert dit
oogenblik was het oog gericht op de plaatse
lijke kerk. Deze moest handelen en krachtig
optreden. De kerken waren er nog altijd. Zij
hadden rechtens nooit de belijdenis losgelaten,
en wanneer zy nu maar de belijdenis weer
maakten tot het aceoord van kerkelijke ge
meenschap en daaraan vasthielden, zou dit van
zelf leiden tot verwijdering van alles, wat in
stryd met haar aard en leven was. Zoo werd
de Doleantie voorbereid en het conflict met
de kerkelijke besturen kwam in 1886. Op vele
plaatsen braken de kerkeraden of de leden
volgens het ambt der geloovigen met de Sy
nodale organisatie en allerwege stonden de
Nederduitsche Geref. kerken, die beweerden,
dat zy het Synodale juk voor alle belijders
afgeworpen hadden, en dat zy waren de ker-
keD, die van de dagen der groot© Reformatie
af in ons land geweest waren. Onder de leus
geen afscheiding maar reformatie, werd de stryd
gestreden en de arbeid voortgezet.
Wie eenigermate meeleefde in dien tyd be
greep al spoedig, dat kerken, die zulk een
pretentie hadden, onmogelijk aansluiting bij
de christel. Geref. kerken konden zoeken en
velen, die met haar meegingen stonden dan
ook even ver van de Afscheiding als van te
voren. Ook thans wil ik niet breed herinneren
aan den stryd, gevoerd in de jaren tusschen
het ontstaan der Doleantie en de Veree-
niging van beide kerkengroepen, maar ieder
kan weten, hoe bezwaarlijk het die kerken
viel om de kerken der Afscheiding te erken
nen. Zy meenden veeleer, dat nu het oogen
blik gekomen was, waarop de gescheiden broe
ders in groote menigte terugkeeren moesten
tot de oude kerken. Het huis was nu weer in
orde, wat kon hen nopen langer in de licht
opgeslagen tenten te wonen? De kerken der
Afscheiding hadden hun diensten bewezen ei,
zy konden nu wel opgaan in die der Doleantie.
Doch ook voor deze gedachte kwam het
einde in 1892, toen de Geref. kerken (Dolee-
rende) de kerken der Afscheiding erkenden en
haar op voet van gelijkheid behandelden, en
als nu dadelijk die gedachte verdwenen was,
zouden we thans in deze provincie veel verder
zyn geweest. Na de vereeniging echter deed
die gedachte zich telkens gelden, vooral op
Classikale vergaderingen, en wanneer de broe
deren, die uit de Afscheiding waren, helder
in het licht wisten te stellen, wat er over en
weer beloofd was, werd het soms zeer warm.
Ook by onderhandelingen over de ineensmel
ting bleek het telkens, dat de oude pretentie
een taai leven bezat, want zelfs in middel
matige dingen wilde men geen vrijheid dul
den. Elke gewoonte, welke er by de kerken
der Afscheiding bestond en die afweek van het
gebruik in eigen kerk werd als ongereformeerd
veroordeeld. En natuurlijk dit was voor de
oud-christel. Gereformeerden niet uitlokkend.
Zy konden en wilden niet toestaan, dat zy
behandeld werden naar wat de broederen der
Doleantie dachten, maar naar de uitspraken,
welke de kerken gedaan hadden by het tot
stand komen van de vereeniging. Dat was hun
recht.
Wil men dus eerlyk en oprecht de ineen
smelting van een gedeelde plaatselijke kerk tot
stand brengen, wy' juichen het toe en wij ge-
looven dat het er overal toe komen moet, maar
dan moeten de B.-broederen niets van hun
vroegere pretentie daarin mengen. Zy moeten
onvoorwaardelijk zich houden aan de gesloten
overeenkomst.
Voor zoover wij het beoordeelen kunnen,
zyn wij in de jaren die achter liggen, heel wat
vooruitgegaan en meer en meer begint men
over en weer te verstaan, dat eerlijke naleving
van de voorwaarden der vereeniging ons dich
ter bij elkander brengt en het is te hopen, dat
de meerdere kennis van elkanders bedoeling
leidt tot betere waardeering en eindelijk tot
verwijdering van alles, wat nu nog hinderlijk is.
Een volgend maal nog over het noodzake
lijke van deze toekomst.
Boüma.
Niet éénmaal maar herhaaldelijk lezen we in
de H. Schrift, dat Israël in dagen van voorspoed
en welvaart den Heere verliet en in den dienst
des Heeren niet de getrouwigheid bewaarde.
Als Jeschurun vet werd, sloeg hy achteruit.
Deze oude geschiedenis blijft immer nieuw.
Ook ten huidigen dage zyn het onder het volk
des Heeren sterke beenen, die de weelde kun
nen dragen. Als koren en most vermenigvul
digen, en het vermogen bestendig toeneemt,
dan komt er niet zelden tegelijkertijd een mager
heid over de ziele. Wanneer onder Gods kin
deren menigeen het verleden met het heden
vergelijkt, dan zal menigeen moeten zeggen
vroeger was het mij beter dan nu. Vroeger
moest ik tobben en zorgen om door de wereld
te komen, maar het was mij goed naby God
te zyn; ik had vreugde in zyn dienst, en ik
had een vermaak in zyn werk. Thans geniet
ik welvaart en voorspoedik ben met goederen
gezegend ik ben vooruitgegaan in de wereld
maar het leven van mijn ziel is gewekenik
ben doodig, lusteloos, verre van God.
Ja, daar schuilt een groot gevaar in tydelyken
zegen, in stoffelijke welvaart. Gewoonlijk zyn
we zeer verheugd, wanneer het ons goed gaat
in de werelden we mogen er God ook voor
danken, wanneer hy ons nooddruft en over
vloed schenkt. Maar onze vreugde mag wel
wezen een verheugen met beving. Het goed
wordt zoo licht onze god. Het voorbeeld van
Israël is zoo welsprekend. Dagen van weelde
zyn maar al te dikwijls dagen van afhoereering.
In dit opzicht deed de Kerk des Heeren droeve
ervaringen op.
Ik spreek nu nog niet eens van degenen, die
door den voorspoed verleid, God geheel en al
hebben verlaten en met den dienst van God
volkomen hebben gebroken. Deze slachtoffers
van den voorspoed zyn vele in getal. Hoe hooger
zy klommen op den maatschappelyken ladder,
des te meer verzaakten ze de trouw jegens God,
totdat ze eindelijk geheel met de vreeze Gods
hadden afgerekend.
Ik denk hier liever nog maar alleen aan
degenen, die in den voorspoed voor het uit
wendige bleven, die zy waren, maar die inner
lijk verarmden en verachterden, omdat de liefde
verkoelde en de ijver verflauwde ik denk aan
degenen, die niet meer als vroeger met een
volkomen hart kunnen zingennevens U lust
my niets in den hemel, nevens U lust my ook
niets op de aarde; want er is op die aarde
zooveel, waarvan hun hart meer vervuld is dan
van den God huns heils.
Als er tegenover de tijdelijke winst zulk een
geestelijk verlies staat; als er tegenover de
stoffelijke vooruitgang zulk een geestelijke ver-
aehtering staat; dan is de voorspoed duur ge
kocht en is een kind van God diep te beklagen.
Wellicht wordt hy door velen beny'd en ge
lukkig geprezenmaar wie wat dieper ziet dan
de oppervlakte en kennis heeft van geestelijke
zaken, prijst hem niet gelukkig en benijdt hem
niet, want aan allerlei teekenen en verschijn
selen herkent hy de krankheid zy'ner ziel.
Deze geestelijke krankheid is dan onder an
dere hieraan te herkennen dat een groote
ijver en opgewektheid in de aardsche en tij
delijke dingen gepaard gaat met even groote
traagheid en slapheid in de geestelijke en gods
dienstige dingen. Men is vol van ijver in het
behartigen van zyn aardsche belangen geen
afstand is te ver, om dien te gaangeen werk
is te zwaar om het te volbrengenmen staat
vroeg op en gaat laat rusten men rekent en
overlegtmen laat geen middel onbeproefd om
voordeel te behalen; men voelt zich soms half
ziek en toch sleept men zich voort. Maar daar
tegenover staat dan ook een groote slapte in
het geestelijke. Wat men aan het eene ver
kwistte, moet men aan het ander© onthouden.
Men is traag in het gebed, traag in het lezen,
traag in het hooren, traag in het dienen. Dan
is het te heetdan is het te koud dan is het
te ver; dan is men te moede; dan is men te
ziekdan wordt men te oud. Zoo gaat het
met een ziel, die af hoereert. De uitwendige
mensch wordt vet, maar de inwendige mensch
wordt mager. Het vleesch geniet, maar de geest
lydt gebrek.
En dan gevoelt men ook wel, dat het niet
meer is, gelijk het vroeger wasdan gevoelt
men wel, dat er in den uitwendigen voorspoed
iets ontbreekt, wat vroeger werd genoten;
maar men zoekt de oorzaak niet op de rechte
plaats. Men vergeet, dat de nabijheid Gods niet
genoten kan worden door een ziel, die vervuld
is van een overspelige liefde.
Nu leert ons Israëls geschiedenis, dat het
gewoonlijk harde wegen en middelen zyn,
waardoor Jeschurun wedergebracht wordt van
de dwaling zyns weegs. Als de vermaningen
van het Woord des Heeren niet hebben gebaat,
dan neemt God by zyn kinderen niet zelden de
roede ter hand, en door een weg van tegen
spoed brengt Hy Zyn volk weder op zyn oude
plaats terug. Soms gaan er aan de tuchtiging
nuttige waarschuwingen vooraf, beproevingen
van voorbygaanden aard, maar indien deze
waarschuwingen niet de gewenschte vrucht
hebben gehad, dan trekt de Heere dikwijls
door om door een diepen weg het hart weer
begeerig te maken naar het heil des Heeren,
weer te doen dorsten naar de nabijheid van God.
Dat zulke wegen begeerlijk zyn, zeggen we
nietmaar dat ze, helaas, vaak noodig zyn,
dat leert de ervaring. Het allerbegeerlykst is
het, dat een kind van God in een weg van
voorspoed de zaligheid des Heeren blijft zoeken
dat het waakt en bidt tegen veraehtering en
verflauwingdat het door de kracht des geloofs
den booze wederstaat, die door zoete geuren
zyn hart zoekt te bedwelmendat het van den
aanvang af opheft de trage handen en de
slappe knieën, om tot den einde te volharden
in de trouw en den ijver en in de liefde tot
God en Zyn dienst.
Mocht er in dit stukje iets staan, waarde
lezer, waarvan gij zeggen moet: dat heeft be
trekking op mijhierin herken ik myzelven
doe dan niet, alsof gy niets gelezen hebtmaar
laat het zijn tot genezing. Want het is een
kwade zaak voort te gaan op een weg, die niet
goed isen vooral is dit kwaad, wanneer men
overtuigd is, dat de weg niet deugt. Tijdelijke
voorspoed, die gepaard gaat met veraehtering
in de genade is duur gekocht. Het is een koop,
die vroeg of laat met bittere tranen beweend
wordt. Laman.
Onderstaand schrijven nemen wy over uit
de Amsterdamsche Kerkbode
Amsterdam10 April 1909.
„Onder dagteekening van 3 Maart j.l. ont
ving de Kerkeraad een schrijven van ds. Zwaan
te Jogjakarta, waaraan het volgende is ont
leend
Geliefde broeders in den Heere,
Gedurende de laatste maanden mochten wy
ons in eene goede gezondheid verheugen, zoo
dat wy onzen arbeid met opgewektheid kon
den verrichten.
Ook de helpers, worden geen enkelen dag
verhinderd in hun werk. Wel eene reden om
den Heere te danken.
Ook mochten wy zien, dat onze arbeid niet
ijdel is, maar ryk wordt gezegend door den
Heere. Den 7 Februari mocht een 19-tal broe
ders en zusters in de gemeente worden opge
nomen, 4 Chineesche zusters, 8 Javaansche
zusters en 7 Javanen.
Wat een arbeid is aan hen besteed gedu
rende enkele jaren fioe lang reeds hadden
zij verlangend uitgezien naar den doop. En
bly'de waren zy, toen zy eindelijk den wensch
huns harten verkregen.
Er was eene jonge Chineesche vrouw by,
die nog niet zoo lang kennis van het Evan
gelie gekregen had. Maar het was verbazend
zoo'n ijver, als zy aan den dag legde. Zy
schafte zich den Bijbel aan en het „Kort Be
grip6 en onderzocht deze letterlijk dag en
nacht. Herhaaldelijk kwam zy by my om
onderwijs. Groote vorderingen maakte zy in
de kennis van den weg der zaligheid. En toen
vroeg zy weldra om den doop. Niet één keer
maar dagelijks. Zy ruste niet alvorens ik haar
wensch gegeven had.
Hoe kinderlijk blij was zy, toen zy gedoopt
werd. Zy had enkele van haar familieleden
er zelfs voor laten overkomen, om er getuigen
van te mogen zyn. Zoo iets verblijdt het hart
en geeft weer moed om voort te gaan.
Er is zooveel noodig voor een Javaan of
Chinees om over te gaan tot het Christendom.
Meermalen zijn er, die lang de godsdienstoefe
ningen bijwonen, die reeds veel verstaan van het
Evangelie en toch dien stap niet durven doen,
uit vrees voor hun familie en vrienden. En
toch laat ons voortgaan met de verkondiging
van het Evangelie van Christus, want overal
doet het zyne overwinnende kracht gevoelen.
De moeilijkheden en bezwaren zijn wel groot,
de tegenstand is machtigmaar de Heere toont
ons ook, dat Hy de machtige is om den tegen
stand te verbreken en het geloof heerlijk te
doen opbloeien in de harten van Chinees en
Javaan.
Het zal my moeielyk zyn den arbeid voor
eenigen tyd neer te leggen. Er is zooveel te
arbeiden aan de gemeentenen dan zyn er
nog zoovelen, die in onderricht zyn en nog
moeten worden toegebracht. Ik zou dan ook
niet naar Holland durven gaan, indien fds.
Bakker het werk niet kon voortzetten. Het
verlof is noodzakelijk voor vernieuwing van
onze kracht na bijna negen jarigen onafgebro
ken arbeid. En voorts om ook nog eenmaal
onze zeer hoogbejaarde ouders te ontmoeten.
Toch kost het ons veel en ziet ook de ge
meente ons noode gaan. Er valt nog veel te
doen in deze maanden. Hei zal wel werken
fly ven tot den laatsten dag toe. Vooral de
maand April is zeer druk vanwege de confe
renties 'der missionaire arbeiders en der hel-