FEUILLETON. KERK, BELIJDENIS, ZENDINB. j konden regelen; doch, dat wij geloofden, dat ze dit, getrouw aan hun woord, niet doen zou den. Dat ze dit evenwel konden, stond en staat vast, omreden er een minderheid was b\j de Chr. Gerei., die geen behoefte gevoelde om die twee voorwaarden te stellen, en die dus met de Ned. Gereformeerden de anderen na de veree- niging en wel terstond en altoos konden weren. De vroegere Chr. Gereformeerden hebben de aangenomen voorwaarden ook aangenomen en alzóó de vereeniging der Kerken aangegaan, en zijn dus als getrouwe, eerlijke mannen daar aan öèk gebonden. Ach zooals ik zoo even zeide, geschiedde het nu en dan reeds, nam. dat de mannen, die tot de vroegere meerderheid behoorden, door niet verkozen te worden tot leden de^ Prov. en Gen, Synoden, schier geen invloed meer konden uitoefenen op den gang der kerkelijke zaken. Ten opzichte van m\j hebben de algemeen uit de Afscheiding ontsproten Kerken in Zeeland dit niet gedoogdmaar in andere provinciën moest daarover geklaagd en ook wel niet-offi- cieele protesten worden ingediend. Dit gold zelfs erkend bekwame mannen. Gelijk ik vroeger in deze courant reeds schreef, is de eerste van de twee genoemde voorwaarden, van weerskanten, zonder dat daarover eenige moeite ontstond, ingewilligd. Beide Kerken uit de twee groepen toch zijn als Kerken Christi erkend en gewaardeerd. Doch met de tweede voorwaarde is het er, helaasnog verre vandaan. Wat inzake de opleiding, met het oog op de vrije studie, m. a. w. aan en met de Vrije Universiteit bedoeld is, geschiedt zonder aanmerking, of zonder dat iemand er moeite om veroorzaakt. Doch wat aangaat de studie aan de Theol. School der Kerken, daar wordt, wat de theologische vorming betreft, helaas, dikwerf aan getornd. Maar dat ze van de Kerken moet uitgaan, is door velen en door mij nooit beweerd. Een bijbelsch-be gin8el hebben wij daar nooit van gemaakt. In dat geval toch zouden wij ons amendement op de Deputatenvergadering en later op de Synode te Kampen niet hebben kunnen indienen. De Kerken der historie, der eeuwen, hebben er ook geen beginsel van gemaakt, Zij, die zeggen, dat de kerkelijke opleiding overeen komstig een bijbelsch beginsel is, hadden aan het bekende amendement te Kampen, naar het mij voorkomt, hunne stem niet mogen en kunnen geven. Doch dan was de vereeniging der Kerken niet tot stand kunnen komen. Maar ook omgekeerd, meen ik, kan gewis evenmin het bewijs geleverd worden, dat naar een bijbelseh-beginsel die opleiding mdet ge schieden, gelijk de broederen die voor de Uni versiteit zijn, beweren. Daarom is het absoluut noodig, dat gezocht worde naar den weg, om overeenkomstig de aangegane verbintenissen tot eenheid van op leiding te komen. Littooij. (Wordt vervolgd.) Is dit Schriftuurlijk Dichterbij dan ik vermoedde, toen ik voor een paar weken de aandacht vestigde op het vergeestelijken was het kwaad, wijl mij thans gebleken is, dat een collega in Vlissingen ook zonderling met de H. Schrift weet om te gaan. Om u daarvan te overtuigen, zal ik uit het Vlissingsch Predikbeurtenblad van 5 Febr.j.l. iets overnemen. Het handel over de woorden Een verhaal door PEKAH. 26) VIERDE HOOFDSTUK. Barts familie. „Ja, hij gevoelt ze diep", had zijn vrouw herhaald. Ook beviel Geert het huiselijk verkeer bij den molenaar wel. Dat er geregeld in den bij bel gelezen werd, had Hardeman hem te voren reeds gezegd, doch dat hij daarbij ook eenige verklaring gaf van het gelezene, beviel Geert bijzonder goed. En dit kunnen we begrijpen, want hij wist eigenlijk van niets. Of echter deze verklaringen der Schrift door Hardeman hem wel een .juist" begrip van de Heilige Schrift gaven, betwijfelen we echter. En wanneer 's avonds het werk gedaan was, en ze in de huiskamer gezellig bijeen zaten, waar somtijds ook Bromsma dan nog eenigen tijd vertoefde om over 't werk te spreken, dan was het Geert of hij in een nieuwe wereld was. Hoe gansch anders was hier alles dan bij zijn ouders Maar als Bromsma vertrokken was, en zijn En Jezusgedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. Matth. 3 16a. „Waarom terstond? Omdat Hij het daarin niet langer uithield dan volstrekt noodig was. Omdat het zoo vreeselijk voor Hem was, daar, in dat water, waarin de menschen zich lieten doopen, ten teeken van bekeering, dat water, dat in Jezus' oog besmet was met zoo veler melaatschheid, dat water, zwart van zonde Die doop was voor Jezus niet eene vertoo ning. Het was een daad, waarmede Hij open lijk Zijn ambt aanvaardde. Wat moet Hij doorleefd hebben, gedurende de weinige oogenblikken in het water van den Jordaan Daar gingen de baren der ongerech tigheid over Hem henen, daar smaakte Hij de smarten van het kruis. Daar deed Hij wat Hij gedaan heeft tot het einde toe: nederdalen om diep-gezonkenen te reddensterven om zondaren zalig te maken. Hij is terstond opgeklommen. Hij maakte het niet langer dan noodig was en Hij maakte er een eind aan, gelijk Hij het ook zelf begonnen was. Hij werd gedoopt of beter gezegd Hij liet zich doopen. Hij was de handelende persoon niet het lijdend voorwerp. Zoo zeggen wij ook: Hij werd gekruisigd; doch beter isHij liet zich kruisigen. De doop was voor Jezus een daadevengoed als Zijne kruisiging. Vrijwillig handelde Hij, anders zou het geen offer geweest zijn, dat Hij bracht. De lijdende persoon bij dezen doop is veeleer de Dooper zelf. Hij moest er door Jezus toe gebracht wor den. Hij weigerde Hem zeer, zeggende„Mij is noodig van U gedoopt te worden en komt Gy tot my Het was dan ook wel het moeilijkste van Johannes werk, maar het behoorde er bij, neen, het was de kroon zijner bediening. Wegbereider des Heeren te zijn, dat wild© zeggen, boete prediken en bekeering; maar ook en bovenal de eerste te zijn die het beleed. „Ik bracht door al mjjn zonden Hem al die jamm'ren aan J" Hij moest des Heilands dood belijden. Jezus zeide tot hem (vers 15) „Laat nu at, want dus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen." Toen liet hij van Hem af. Johan nes daalde met Jezus af in den Jordaan. Dit is het heerlijkste wat de wereld heeft aanschouwdGods zoon die het kruis op zich neemthet kruis van onze zonde. Voortaan zal de doop Jezus1 naam dragen en getuigen van wat Christus deed. Nu is de Jordaan niet slechts een stroom van water der bekeering, maar een stroom van onzes Heilands bloed, dat reinigt van alle zonde. Nu is de doop een teeken van wat Christus deed voor ons, wat Christus doet aan onseen bad der wedergeboorte. Het was een moeilijke stap voor Johannes, met Jezus te gaan in den Jordaan het is een moeilijke stap voor ons Hem te volgen. Wjj weigeren, weigeren zeer, totdat wij Christus in de oogen zien en Zijne liefde ons dringt". Wij zijn zoo vrij om een enkele uitdrukking nader te beschouwen. „Waarom terstond „Omdat Hij het daarin niet langer uithield dan volstrekt noodig was". baas een gesprek begon over godsdienstige din gen, kon Geert de vreemde uitdrukkingen van zijn baas gewoonlijk maar half, of somtijds in 't geheel niet, begrijpen. Doch deze zeide dan „Als de Heere je nog maar dieper komt te ontdekken, dan zul je wel beter komen te ver staan, wat ik bedoel." Over 't algemeen was alles zoo vreemd voor Geert. En dit kan ons niet verwonderen. Het was voor Bart in dep beginne evenzoo geweest. Omdat zij thuis vroéger nooit ergens van ge hoord hadden, waren zij bijna den heidenen gelijk. Bijvoorbeeld wanneer de molenaar en zijn vrouw eens een psalmvers zongen, kon Geert niet meezingen, en hij durfde ook niet, want hij kende zoo min de psalmen als de wys. Het eerste psalmvers, dat hij meezong was het eerste vers van psalm 130. Dit werd door Hardeman en zijn vrouw bijna dagelijks gezongen en dat niet op de gewone, maar op een zeer eigen aardige wijs. Doch door dit psalmvers werd Geert ook meer en meer versterkt in de mee ning, dat zijn baas het toch bij het rechte eind had. En als deze dan eens zeide„Ja, ja Geert! zóó is het toch maar, jongen! „Uit diepten van ellenden dan was dit naar Geerts hart gesproken. Het verwonderde Geert eehter, toen de Zon dag aanbrak, dat zoomin Hardeman als zijn „Omdat het zoo vreeselijk voor Hem was, daar, in dat water, waarin de menschen zich lieten doopen ten teeken van bekeering, dat water, dat in Jezus' oog besmet was met zoo veler melaatschheid, dat water, zwart van zonde Lees deze zinsnede nog eens over, en wie haar dan verstaat mag het zeggen. Wat kan de bedoeling- er van zijn Was dat Jordaan- water zoo vreeselijk voor Jezus Duidelijk is anders. Donkerder wordt het nog, als de schrij ver schijnt te meenen, dat het voor Jezus zoo erg was, wijl de mensehen zich daarin lieten doopen, terwijl ieder zou denken, dat het voor Hem aangenaam heeft moeten zijn, waar er zoovelen waren, die den doop van Johannes zochten. Ook is het onbegrijpelijk, dat het water besmet was. De melaatschheid, het is waar, was een besmettelijke krankte en het is best mogelijk, dat zelfs water, wanneer het daarmede in aanraking kwam, smetdeelen op nam, doch hier wordt niet gedacht aan licha melijke, maar aan geestelijke melaatschheid, en het heeft eerst den schijn, alsof het ook alleen maar zoo was in Jezus' oog al was dat in derdaad zoo niet maar hoe moet dan ver klaard dat water, zwart van zonde. Was dit nu zoo, of was het niet zoo, en indien het laatste, welk recht heeft iemand, om het dan te zeggen. Afgedacht echter van al de donkerheid, welke hier bij dit zwarte water heerscht, welk recht bestaat er om dat af te leiden uit het woordje „terstond". Is dit nu verklaren van wat er staat of krijgt men niet veel meer den.indruk, dat het een jacht maken is op gezegden die om hun raadselachtigheid pakken moeten. Het verraadt in elk geval weinig eerbied voor het woord Gods en weinig respect voor de lezers. Zonder nu elk gedeelte onder de handen te willen nemen, vragen wjj nog, of het geen ver warring geeft, wanneer verder gezegd wordt „Nu is de Jordaan niet slechts een stroom van water der bekeering, maar een stroom van onzes Heilands bloed, dat reinigt van alle zonde." Eerst is het Jordaanwater zwart van zonde, daarna is het een stroom van water der bekeering en eindelijk wordt het zelfs een stroom van onzes Heilands bloed, dat reinigt van alle zonde. Misschien moet het blijk geven van vernuft, maar dan is het in elk geval valsch, en misschien lijkt het in sommiger oog vroom, maar het is inderdaad een spelen met woor den dat allerminst volgt tegenover het Woord, dat God in Zijn ondoorgrondelijke genade aan Zijn volk heeft toebetrouwd. De opmerking zou kunnen gemaakt worden, maar kan het ook zijn, dat het Jordaanwater een zinnebeeld is van de zonde, van de bekeering en van het bloed van Christus, en we hebben daaraan ook ge dacht, doch om zich zoo onbeholpen uit te drukken dat men gissen moet naar den zin, is nooit goed, en komt vooral niet te pas in een stukje dat voor gewone lezers tot strekking moet dienen. Neem eehter aan, dat het zinne beeldig genomen moet worden, dan zouden we toch gaarne willen weten, hoe iemand er toe komt, om hetzelfde water bij dezelfde ge beurtenis, derhalve onder geheel dezelfde om standigheden kan maken tot een zinnebeeld van zoo geheel onderscheidende zaken. Waarlijk met den heelen wil der wereld, zien wij geen kans om er een dragelijken zin aan te geven, en ik geloof dan ook niet, dat de schrij ver zeggen mag, ik heb woorden van een ge zond verstand neergeschreven. In een volgend stukje, dat enkel tot opschrift vrouw naar de kerk gingen. En toen hij naar de reden daarvan vraagde, gaf hem zijn baas ten antwoord„Och Geertin de kerk krijg je hier steenen voor „brood. De dominé van N. is een beste man, zie je, maar hij is mij in zijn preeken geen cent waard. Hij dringt altijd maar aan op het geloof, en een aannemen door het geloofen ik zeg altijd maardat gaat zoo gemakkelijk niet. Aannemen Wat zou de mensch kunnen aannemen!" Dit oordeel over den leeraar van N. door den molenaar uitgesproken, was op zijn zachtst ge nomen zeer lichtvaardig, want nog nooit had hij een preek van den leeraar gehoord Toch beviel deze uitdrukking Geert wel, want hij wist bij ervaring ook, dat het niet zoo gemak kelijk ging, geloovig de waarheid aan te ne men. En wat Hardeman van den dominé van N. gezegd had, was voor Geert reden genoeg om ook niet naar de kerk te gaan. Maar toen 's Zondagsavonds een gezelschap van tien a twaalf mensehen ten huize van Hardeman kwamen, die, na het eerste vers van Psalm 130 gezongen te hebben, om beart eens jegonnen te vertellen hoe groote zondaars zij wel 'waren, en hoe diep ze wel waren ontdekt, toen dacht Geert„Ik ben dus toch niet alleen zoo neergedrukt;" en met dezëgedachte begon lij waarlijk zichzelven reeds te troosten, of schoon het al een zeer schrale troost voor hem draagt: en zie Matth. 3 :"17a spreekt'hij van den Jordaan der zonde en des doods. Dit is duidelijker, maar op deze wijze komt er nu nog een denkbeeld bij. Wie nu aan woorden hech ten, kunnen wellicht hier hun hart ophalen, doch wie het woord des Apostels gelooft, dat wij hebben een redelijke godsdienst, haalt de schouders op, betreurt, dat leidslieden des volks met zekere voorliefde de hoogste zaken zoo be spreken en vreest, dat het aanleiding geeft om het geloof te ondermijnen instede van het te bouwen. De tijden zjjn ernstig, de onkunde van velen is groot, de smaak hier en daar zeer bedorven, wat moet er gebeuren, als zij die beter kunnen en moeten weten, de H. Schrift naar het woord van Luther maken tot een martelaar. Om deze reden konden wij niet nalaten een woord van zacht protest te doen uitgaan tegen dit misbruik van het woord des Heeren en alle onze lezers te bidden, dat zfj geen dwaallicht voor sterren aanzien. Boüma. UIT HET LEVJKNT Biddag. In verreweg de meeste plaatsen onzer pro vincie zal, zoo de Heere wil en wij leven, aan staanden Woensdag wederom de gewone biddag voor het gewas worden gehouden. En door het groote deel onzer Gereformeerden wordt deze biddag getrouwelijk gevierd. Vooral op sommige dorpen heerscht dan de rust van den Zondag inzonderheid op die plaatsen, waar ook van Hervormde zijde dit gebruik in eere wordt ge houden. Drie dingen zijn hier echter te betreuren. Vooreerst is het jammer, dat er in de viering van den biddag, en ook van den dankdag ver brokkeling gekomen is. Sommige kerken kozen om redenen, die we nu niet beoordeelen kun nen, en anderen dag, en gingen voor, of volgen later. Nu is echter het eendrachtige en gelijk tijdige van onzen biddagviering het eigenaar dige en sterksprekende van dit gebruik. In het gemeenschappelijke gebed ligt een bezielende kracht. De gedachte, dat niet alleen door ons maar ook door zoovelen in andere plaatsen met ons hart en hand zijn omhoog geheven tot den Sprinkader aller goede gaven, roert het hart, en inspireert tot vuriger gebed. Eendracht maakt macht. Men mag al zeggenwat doet het er toe, of de eene kerk op dien datum, en de andere kerk op dezen dag biddag houdt, als ten slotte toch alle kerken maar samenkomen tot dit doel 1 Maar het naast elkander bidden is toch meer dan het na elkander zoeken van het aangezicht des Heeren. Verder mag het worden betreurd, dat alleen de Gereformeerde kerken dit gebruik algemeen onderhouden. Er zijn wel enkele plaatsen, waar ook de Hervormden samenkomen tot het gebed, maar in zeer veel plaatsen is dit toch niet het geval. Het prestige van den biddag is teloor gegaan, omdat slechts een betrekkelijk kleine groep den arbeid laat rusten en opgaat naar de plaats des gebeds. Maar het allerjammerlijkst is wel het feit, dat ook onder de Gereformeerden de viering van den biddag zich niet in aller sympathie mag verheugen. Enkelen werken van den mor gen tot den avond onverpoosd door. Anderen werken de eene helft, en de andere helft van den dag wordt den Heer gewijd. En sommigen maken er een uitgaansdag van. Nu weten we wel, dat er geen Goddelijk was. Na verloop van eenige weken kwam hij weer eens bij zijn broer Bart, en na over allerlei dingen eerst gesproken te hebben, vroeg Bart hem„En hoe gaat het u nu Geert? Kunt ge nu ook al spreken van de verlossing door Christus Geert zag zijn broer eens aan, bedacht zich even en zeide toen zonder op de vraag zelve een antwoord te geven„Jongen, Bartje mag toch wel toezien, dat je voor de eeuwigheid jezelven niet bedriegt. Je spreekt altoos zoo vast en stellig over je verlossing. Maar kun je dat wel zoo vast weten? Ik heb bij mijn baas van hem en anderen dat zoo gansch an ders gehoord. En dat zijn alle menschen, die reeds op leeftijd zijn gekomen, en diep ontdekt zijn, en vrome menschen ook, dat verzeker ik je. En die mensehen hebben mij al zoo menig maal gewaarschuwd, als ik eens een oogenblik had, dat ik meende te kunnen gelooven, dat mijn zonden vergeven waren, dat ik toch niet zoo spoedig gerust moest zijn. En nu wij daar over toch spreken, wil ik je ook wel eens ver tellen dat mijn baas ook al eens gezegd heeft, als ik over jou sprak„je broer mag toch vooral wel goed toezien dat hij zich zeiven niet be driegt." „Wij hebben altijd allen zeker wel voor ons zei ven toe te zien", antwoordde Bart, „maar

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1909 | | pagina 2