Gezegend, - en len ztp gesteld.
FEUILLETON.
Werktuws zelfs zaligheid
Nog grootere dingen.
Bedanken.
Kerk- en Schoolnieuws.
DRIETAL:
meerde volk tot waarachtigen levensernst, tot
zelfonderzoek, tot een benaarstigen om zijn
roeping en verkiezing vast te maken, om te
werken, zoolang het dag is, in alles, wat de
hand vindt om te doen, ook om te werken
zfjns zelfs zaligheid met vreeze en beven.
Wfl mogen gelooven, dat de overleden pro
fessor vroegtijdig ingegaan is in de ruste van
Gods volk. H\j was in de dagen, dat wij zijn
onderwijs genoten, een man met een opgeruimd
humeuren in het professorale kwartiertje,
wanneer we in een halven kring om hem heen
stonden, was hij steeds allergezelligst. Niette
min was hij een man van ernst, van geloof,
van kracht. Wij verliezen meer aan hem, dan
hij aan ons. En zij bij de verliezen, die wij
lijden als gemeente des Heeren, onze troost
gelegen in het geloof in Hem, die gezegd heeft
tot zijn SionaIk zal u niet begeven, en Ik
zal n niet verlatenLaman.
Men zou wel haast durven zeggen, dat de
menschen een aansporing om te werken nau
welijks noodig hebben, want het overgroote
deel werkt van den vroegen morgen tot den
laten avond, menigmaal in het zweet des aan-
schjjns. Er wordt over het algemeen hard ge
werkt. De luiaards en de dagdieven zijn verre
weg in de minderheid. De een werkt met de
handen en de ander werkt met het hoofdmaar
zoowel de studeerkamer van den geleerde als
de werkplaats van den ambachtsman zouden
getuigenis kunnen afleggen van noeste vlijt
en ingespannen arbeid.
Een aansporing tot werken schijnt dus haast
overbodig. De menschen werken hard genoeg.
Over hun naarstigheid valt niet bijzonder te
klagen.
Zoo schijnt het. Maar inderdaad is er groot©
reden van klacht, en is de aansporing tot wer
ken dringend noodig en moet gedurig en ge
durig weder worden gehoord. Want de men
schen zijn niet naarstig in alles, wat zij hebben
te doen ze zfln niet naarstig in het allervoor
naamste, wat zfl hebben te doenze zijn niet
naarstig in het werken voor huns zelfs zaligheid.
Zfl werken om hun land te bebouwen, zij wer
ken in nering en hanteering, zfl werken in
wetenschappen en kunsten, zjj werken te water
en te land, zjj werken in het hart der aarde
en zjj werken zelfs in de laatste tjjden hoog
in de luchtmaar zjj werken niet aan de zalig
heid hunner ziele. Zfl zoeken en bedenken wel
de dingen, die beneden zfln, maar zfl zoeken
en bedenken niet de dingen, die boven zfln.
In het aardsche zfln zfl naarstig, in het he-
melsche niet. In het stoffelijke doen zfl al wat
hunne hand vindt om te doen, maar in het
geestelijke gaan zfl ledig. Zfl vragen welwat
moet ik doen om te eten, te drinken, mfl te
kleeden, vroolflk te zfln, wfls en verstandig te
worden, tot roem en glorie te komenmaar
zfl vragen niet: wat moet ik doen om God te
behagen en te komen tot vrede voor mfln hart
in leven en dood
Dit nu is de dwaasheid en de eenzijdigheid
der wereld. En tegen deze dwaze eenzijdigheid
gaat nu de prediking in van 's Heeren Woord
Werkt maar werkt allereerst en aller
meest enonder alles voor uws zelfs zaligheid 1
Benaarstigt u maar benaarstigt u inzon
derheid om uwe roeping en verkiezing vast te
maken 1 Zoekt maar zoekt eerst het
Koninkrijk Gods en zflne gerechtigheid.
Gods Woord keurt het volstrekt niet af, dat
Een verhaal door PEK AH.
15) DERDE HOOFDSTUK.
Doch Harm Tiemens bleef beslist bfl zfln
woord, en zeide „ik wil mfl ook aan de ver
leiding niet bloot stellen".
En onverrichter zake waren zflne vrienden,
het hoofd schuddende, vertrokken.
Zflne vrouw had, nadat zfl heengegaan wa
ren, haren man geprezen om zflne beslistheid,
doch hfl was toch ook met dien lof niet tevre
den.
Na verloop van eenige weken, waarin alles
zfln gewonen gang gegaan was, was er echter
een groote verkooping van een boeren-inspan
op een half uur afstand van het dorp A.
Reeds vroeg in den morgen kwamen koopers
en niet-koopers de woning van Tiemens voor bfl
en heerschte er een ongewone drukte op den
weg. Tiemens ging ook naar die verkooping,
want hfl wilde een koe koopen. Ter plaatse ge
komen, vond hfl zich echter niet op zfln gemak.
de menschen flverig zfln in tfldelflke zaken, in
aardsche bezigheden, in nering en hanteering,
in wetenschappen en schoone kunsten maar
Gods Woord keurt het af en veroordeelt het,
dat de menschen in dit alles bezig zfln zonder
hun zelfs zaligheid te werken met vreezen en
beven. Want wat baat het den mensch, zoo hfl
de geheele wereld gewon, en hfl leed de schade
zflner zielWat baat het den mensch, al heeft
hfl brood om te eten, kleed eren om aan te
trekken, al vergaderde hfl zich wetenschap, en
ai was hfl beroemd vanwege zfln gave en talent,
zoo hfl niet gevonden had het Koninkrflk Gods
en zflne gerechtigheid Daarom moet dit Evan
gelie gepredikt worden onder alle volken, aan
alle standen: werkt maar werkt bovena
de zaligheid uwer ziel 1 Deze eerst, en al het
andere wordt u toegeworpen
Welk antwoord ontvangen de predikers van
dit Evangelie? Bfl verreweg de meesten, die
dit Evangelie hooren, is het antwoord afwfl-
zend. Wie heeft onze prediking geloofd Maar
dit afwflzend antwoord wordt verschillend in
gekleed.
Sommigen achten, dat de aansporing om
zflns zelfs zaligheid te werken een dwaasheid
is. Zfl hooren de boodschap, maar gelooven
haar niet. Trouwens, zoo zeggen zfl, wfl zfln
reeds doende ons zelfs zaligheid te werken,
want als wfl deze dingen bereiken mogen,
waarnaar wfl jagen, dan zfln wfl zalig. Onze
zaligheid, zoo bekennen zfl rondweg, ligt in
het ruim genot van de wereld. Als onze zaken
maar goed gaan, dan is ons hart verheugd.
Een andere zaligheid zoeken wfl niet. Als het
ons welgaat, dan vaart het onze ziele van zelf
ook wèl.
Anderen komen iets dichter bfl. Ze wflzen
den eisch niet ganschelflk af. Maar eerst het
een, en dan het ander. Als wfl gelegener tfld
zullen bekomen hebben, dan zullen we ook
meer werk beginnen te maken van het heil
onzer ziel. Onze aardsche bekommernissen en
zorgen nemen nu alles in beslag; ons hoofd
en ons hart zfln er van vervuld. Waarlflk we
hebben nu geen tfld om aan andere dingen
dan de aardsche te denken.
En eindelflk zfln er nog anderen, die den
eisch om ons zelfs zaligheid te werken afwflzen
als onmogelflk. Dat kunnen wfl niet, zoo zeg
gen ze. Die prediking is Remonstrantsch. God
moet ons zaligmaken, en wfl kunnen daar het
allerminste iets aan toe doen. Wfl zfln in het
zaligmakend werk Gods even lfldelflk als het
leem in de hand des pottenbakkers.
Het antwoord luidt dus verschillend, maar
iet resultaat is toch éénde mensch werkt
zflns zelfs zaligheid niet. Hfl roert en beweegt
zich, rept en haast zich, slooft zich af en ver
moeit zich in het aardsche, maar hfl doet niet,
wat zfln hand vindt om te doen, om te komen
tot de zaligheid zflner ziel, om te komen in
de rechte verhouding tot zfln God door den
Middelaar Jezus Christus. Ik wil niet, zegt de
een. Ik kan niet, zegt de ander. Ik mag niet,
zegt een derde. En zoo zfln de vonden vele,
waarmede men zich aan den eisch des Evan
gelies onttrekt, en traag blflft in het benaar
stigen van al die dingen, waardoor Gods naam
verheerlflkt wordt en het eigen leven gezaligd.
SJen is traag in het bidden, traag in het schuld
zijden, traag in het komen tot Christus,
traag in het onderzoeken van de Schrift, traag
in het onderhouden van Gods geboden, traag
in alles, wat de Heere heeft voorgeschreven
als middelen tot bevordering van het geestelflk
even. Men zoekt en bedenkt en betracht met
Iet scheen wel, dat niemand hem met rust
jon laten. Telkens stond hfl in een kring van
1 loeren, die hem sedert lang niet hadden ont
moet, en die daarvan nu de reden wel eens wil
den weten. En naar het scheen, verblfld over
deze ontmoeting, noodigde men Tiemens eens
met hen te drinkendoch ook nu weigerde hfl
beslist.
Toch op den duur bleek Tiemens niet
lestand tegen deze verleiding. Eén borrel zou
ïfl met hen drinken, maar dan ook niet meer.
En zoo zat Tiemens eindelflk aan een tafeltje
met eenige anderen, en ledigde, schoon met
levende hand, een glas brandewfln.
„Kom Tiemens 1 nog een brandewflntje op
je gezondheid 1" riep een der boeren.
„Nu", antwoordde Tiemens, „nog één dan,
maar dan ook niet meer."
Juist zou hfl het tweede glas aan den mond
brengen, toen Bart hem voorbflging en hem
veelbeteekenend aanzag. Tiemens werd rood
van schaamte, want hfl verstond die veelbetee-
renenden blik van Barthfl zette zfln glas
weer op de tafel, terwfll hfl sprak: „Neen, ik
doe het toch niet 1"
Intusschen was ook door een paar anderen
uit het gezelschap van Tiemens dien blik van
Sart opgemerkt, waarom een van hen zeide:
Tiemens schflnt bevreesd te zfln voor den vro
men „zwienenkoopman 1"
flver en volharding de dingen, die beneden
zfln maar het zoeken en bedenken en betrach
ten van de dingen, die boven zfln, mag den
naam van zoeken, bedenken en betrachten
niet dragen.
Niettemin neemt de Heere dezen eisch des
Evangelies niet terug. Het staat er, het staat
er met onuitwischbaar Schrift: Werkt
uws zelfs zaligheid. Laat geen middel onge
bruikt om zalig te worden. De middelen zfln
erden weg weet gflhet zal voor uw eigen
verantwoording zfln, indien ge er geen profijt
mede hebt gedaan. Zelfs het bsroep op uw on
macht zal u niet baten, en geen verontschul
diging kunnen wezen in het gericht. De Heere
zegt: Wérkt! en indien gfl niet hebt gewerkt,
dan zal de Heere eenmaal tot u zeggenGfl
hebt niet gewild.
De eisch des Evangelies: Werkt uw zelfs
zaligheid is een billijke eisch. In een volgend
artikel moge dit worden bewezen. Laman.
II.
Wat heeft een broeder te doen, die gekozen
wordt voor ouderling of diaken, maar zich zeer
bezwaard gevoelt om deze roeping op te volgen
Het antwoord kan heel kort zfln. Zulk een
bezwaarde broeder, die meent zflne roeping niet
te kunnen opvolgen, moet trachten om langs
denzélfden weg van zflne roeping ontslagen te
worden, als waarin hfl die roeping heeft ont
vangen.
God was het, die hem riep tot het ambt, en
die daartoe als middel het uitwendig instituut
der kerk gebruikte. Welnu dan moet de ge*
kozene ook door datzélfde middel, n.l. de uit
wendige kerk, van zflne roeping ontslagen wor
den. Daarom staat er voor zulk een bezwaarden
broeder geen andere weg open, dan met zflne
bezwaren te gaan tot den Kerkeraad, die deze
heeft aan te hooren en ernstig te overwegen.
Blflken nu deze bezwaren naar de vaste over
tuiging van den Kerkeraad, niet gegrond te
zfln, wfll schier een ieder gekozene dezè tegen
de vervulling vau eenig kerkelflk ambt kan
inbrengen, dan heeft de Kerkeraad dezen broe
der eenvoudig te antwoorden, dat hfl hem niet
van zflne roeping kan en mag ontslaan. De
Kerkeraad toch heeft geen recht om iemand,
die van Godswege tot eenig ambt geroepen is,
van zflne roeping te ontheffen.
Alleen, wanneer het uit de ingebrachte be
zwaren bleek, dat er omstandigheden waren,
die de Kerkeraad bfl de candidaatstelling en
de gemeente bfl de stemming niet kenden, en
waardoor de gekozene schier onmogelflk zfln
ambt zou kunnen waarnemen, zou de Kerkeraad
er toe mogen en ook toe moeten besluiten om
den broeder te ontslaan van zflne roeping. Want
wanneer èn Kerkeraad èn gemeente door min
of meer schuldige onkunde gedwaald heeft, kan
niet geacht worden, dat de verkiezing, een ver
kiezing als van Godswege was.
Maar bevatten de bezwaren niets bflzonders
en wflzen ze op geen vroeger onbekende om
standigheden, zoodat slechts de gewone bezwa
ren van onbekwaamheid, geringheid enz., wor
den te berde gebracht, zoo heeft de Kerkeraad
niets anders te doen dan den bezwaarden broeder
mee te deelen, dat de Kerkeraad van Godswege
gehouden is, om de verkiezing te handhaven.
Dn verder kan hfl hem vermanen, om zich aan
den wil van God, van den Koning der Kerk
te onderwerpen.
De wensch hierbfl uit te spreken dat God
ïem licht en wflsheid mag geven in deze zaak,
Doch dit werd Tiemens te veel.
Hfl stond op, balde de vuist, en hield die
voor het oog van den laatsten spreker, terwfll
hfl zeide: „Waarom beleedig je Bart? Dat duld
ik niet, versta je? Wie aan Bart komt, krflgt
iet met mfl te doen, begrepen
„Ben jfl wellicht ook lid van 't fijne gilde
geworden, Tiemens vroeg spottend een an
der.
„Dat gaatje niet aau schreeuwde Tiemens
„maar ik neem het op voor Bart, die mfln le
ven gered heeftdat heb ik beloofd, en dat
zal ik ook doen."
.Bedaar toch Tiemens," sprak nu weer een
ander, „er is immers niemand die dien vromen
„zwienenkoopman" kwaad dost! En vroeger
was jfl al tfld de eerste, die den draak met hen
stak. Hoe heb ik het nu met je?"
„Vroeger was vroeger, maar nu is n u,"
sprak Tiemens. En wat bedaarder vervolgde
hfl: „Dat zou er ook nog bfl moeten komen,
dat je Bart Romkes te lflf ging. Het is al erg
genoeg, dat je hem scheldt en om zfln gods
dienst bespot."
En nu begon het geheele gezelschap, waarin
Tiemens zich bevond, hartelflk te lachen, ter
wfll een zeide„Ha, haHarm Tiemens is een
goede vriend geworden van den vromen Bart
Op deze woorden zwaaide Tiemens zfln stok
in de hoogte, die zeker terecht zou gekomen
zou ongepast zfln. Dan zou het schflnen alsof
het nog twijfelachtig ware, welke de wil van
God is. God heeft gesproken, duidelijk gesproken
in de verkiezingZfln wil is bekend. De Ker
keraad heeft den bezwaarden broeder alleen te
vermanen om als een gehoorzaam kind zich
aan den wil des Heeren te onderwerpen.
Wanneer een vader een duidelflk uitgespro
ken opdracht aan zfln kind'geeft, dan is alle
tegenspreken en bezwarenmakerfl van de zflde
van zfln kind hem hinderlflkhet "ontstemt
hemmisschien ontbrandt zfln toorn. Zoo hier.
Nu kan zich echter het geval voordoen, dat
de bezwaarde broeder meent wettige en dies
geoorloofde bezwaren te hebben. De Kerkeraad
meent echter dat ze niet wettig en ongegrond
zfln. Hoe dan moet zulk een.bezwaarde broe
der zich dan maar onvoorwaardelijk onderwer
pen aan den Kerkeraad Dat niet. Maar toch
moet de lfln vastgehouden, van het beginsel
mag niet afgeweken, n.l. dat men langs den
zelfden weg van zijne roeping ontheffing zoekt,
als waarin men haar ontvangen heeft. Het moet
altoos de kerk blflven, die als een middel in
Gods hand, ons van onze roeping ontslaat. Alle
eigenmachtige handeling is buitengesloten.
Heeft men dan bezwaar tegen de handeling
des Kerkeraads, welnu dan wendt men zich
in de daarvoor aangewezen weg tot Classis, en
desnoods tot de Provinciale Synode, ja tot de
Generale Synode.
Zulk een meerdere vergadering zal dan den
Kerkeraad voorlichten hoe deze te handelen
heeft. Stelt de meerdere vergadering den be
zwaarden broeder in het gelflk, dan is het de
plicht des Kerkeraads om hem van zflne roe
ping te ontslaan. In het andere geval heeft
de bezwaarde broeder zich te onderwerpen en
zfln ambt te aanvaarden.
Zoo blflft het dan altoos de Kerk, en de Kerk
alleen, die van Godswege een verkozene van
zflne roeping kan ontheffen.
Alle willekeur, alle eigenmachtige handeling
in deze is „eigenwillige godsdienst", en daarom
in strfld met het 2e gebod.
Te „bedanken", terwfll de Kerkeraad, en
eventueel de meerdere vergaderingen, de be
zwaren ongegrond achten, is zonde van weder-
spannigheid en wederstrevigheid, waarvan de
H. Schrift zegtwederspannigheid is een zonde
van tooverfl, en wederstreven is afgoderfl en
beeldendienst.
Waarlflk, met de Schrift in de hand moet
een ieder die nadenkt, erkennen dat wie „be
dankt" voor zflne benoeming als ouderling of
diaken zieh grootelflks bezondigt. „Bedanken"
komt nooit te pas. Wfl kunnen onzen even-
menschen een dienst dien ze van ons vragen,
weigeren en dus er voor „bedanken", maar zoo
mag nooit gehandeld tegenover God, tegenover
den Koning der Kerk.
Alle bedanken voor ouderling of diaken is
in flagranten strfld met de Verbondsbetrekking,
waarin de christen tot zfln God staatmet het
eigendomsrecht, dat God op ons heeftmet de
kinderlflke gehoorzaamheid, die den christen
sierten met alle ware, oprechte ootmoedig
heid en nederigheid, welke tot het weefsel van
het kleed der heiligheid behooren.
K. Oussobin.
(Wordt vervolgd.)
t Terneuzends. J. Gispen te Barneveld
ds. K. J. Kaptefln te Giesendam
ds. A. S. Schaafsma te Ten Boer.
zfln op het hoofd van den spreker, doch op x
eens werd zfln arm door een forsche hand aan
gegrepen en de stok hem ontnomen.
„Laat me los bulderde Tiemens„hier mfln
stok!" En terwfll hfl nog watleelflke woorden
uitbraakte, zag hfl achter zich om, om te zien
wie het gewaagd had hem zfln stok te ontne
men. Doch daar zag hfl Bart Romkes
met den stok van Tiemens in de hand, die hem
aanzag zonder iets te zeggen.
Het was Tiemens alsof hfl door den grond ging.
Hfl kon niets zeggen, doch keerde zich om,
verliet het gezelschap en volgde Bart.
„Dat zou daar weer heelemaal verkeerd gaan,
Tiemenszeide Bart, terwfll de eerste nog al-
tfld stilzwflgend naast hem voortging.
„Ik ben blfl, Bartdat je me m'n stok hebt
ontnomen," antwoordde Tiemens. „Wie weet
of er anders niet een verwoede vechtpartij ont
staan was. Ik ben echter niet dronken, Bart
doch dit heb ik ook weer aan U te danken,
want ik had me waarlflk weer laten verleiden.
Doch ik moet hier vandaan. Ga je met me mee
naar huis?"
„Dat kan wel!" antwoordde Bart.
En nu vertelde Tiemens hem, hoe de twist
ontstaan was.
(Wordt vervolgd).