Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. B0UM1, Ds. H W. LAMAM en Ds. A. LITTOOIJ.
6e Jaargang.
Vrijdag 18 December 1908
No 26
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0HNEHENTSPRIJS
Drokker-Ultgeier
A. D. LITTOOIJ Az
PRIJS DER ID YERTENTIEN
Met het oog op Kerstdag verschijnt
Zeeuwsch Kerkblad de volgende week
een dag vroeger. Voor het opgeven
der predikbeurten ook voor Oude
jaarsavond en Nieuwjaarsmorgen
gelieve men hiermede te rekenen.
De Uitgever.
VARIA,
Prof. P. Biesterveld.
Littooij.
Jan Haan.
UIT HET LEVEN.
Prof. P. BIESTERVELD.
enws
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van J5 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
DE BEDE DER MARTELAREN.
En zy riepen met groote stem, zeg
gende Hoe lang o Heilige en waar
achtige Heerscher, oordeelt Gy ons
bloed niet van degenen, die op de
aarde wonen?
Openb. YI 10,
Is er een leven na dit leven Die vraag
dringt zich altjjd weer naar voren. Wel zijn
er altijd menschen geweest, die geantwoord
hebbenwel neen, dit leven is slechts een
tijdelijk verschijnsel, dat bij den dood geheel
verdwijnt. Als ge het in het algemeen be
schouwt zonder te denken aan de personen,
nu ja, dan is het iets blijvends want terwijl
het eene geslacht voorbijgaat, komt het andere
weer te voorschijn en op die wijze kunt ge
zeggen, dat het menschelijk leven blijft. Het
was er vroeger, het is er nog en het zal er
ook in de toekomst zijn. De individuen echter
vallen weg. Zij zijn als de bladeren van den
boom, welke slechts eenige weken, eenige maan
den duren en daarna verwelken en vergaan.
Doch dit zijn in vergelijking slechts enkelen,
die blijkbaar geen rekening houden met de
wezenlijke behoeften van het menschelijk hart,
want hoe stellig en beslist zij ook spreken,
hun woord vindt geen bijval en de vraag keert
altijd terug.
De meesten blijven vasthouden aan het per
soonlijk voortbestaan van den mensch, maar
wanneer men zich niet laat voorlichten door
de H. Schrift, dan komt men tot vreemde voor
stellingen. Er zijn er dan ook, die zich de
zielen der afgestorvenen denken, als een soort
van schimmen, vaag en krachteloos, zonder
leven en helder bewustzijn. Zij zijn er maar
dat is ook zoo wat alles. Maar hoe geheel an
ders wordt het, als wij lnisteren naar wat de
Apostelen ons verklaren. Johannes heeft niet
alleen gezien de zielen, die onder den altaar
waren, maar hij heeft hen met groote stem
hooren roepen. Zy beschikken derhalve over
een groote kracht en uit wat zij begeerden,
blijkt ook duidelijk dat zij zich helder van hun
toestand bewust zijn. Zij leiden niet een droom
leven, dat alleen een donker besef heeft, en
dat zich in een schijnwereld beweegt, maar zij
herinneren zich, dat zij vroeger op de aarde
waren en wat zij daar hebben ondervonden.
Hoe passend is de naam, dien zij aan God
geven. Zij noemen Hem den heiligen en waar-
achtigen Heerscher. Op de aarde hebben zij
heerschers gekend, maar die hadden gehandeld
naar hun goedvinden zonder zich om het recht
te bekommeren. Wat hadden zij toen geleden
en aan welk esn schandelijke verdrukking had
den zij blootgestaan. Thans echter zijn zij aan
die heerschers ontkomen en hebben zij niets
meer van hen te vreezen.
Zij weten bovendien, dat God de Heerscher
is, die over den hemel en over de aarde den
schepter zwaait, van Wien al wat schepsel is
afhankelijk is, en aan wien alles gehoorzamen
moet. Wat zijn de maehtige verdrukkers bij
Hem vergeleken, een stofje aan de weegschaal
en een druppel aan den emmer. En welk een
vertrouwen verwekt het, te mogen denken, dat
Hij de heilige en waarachtige is- Hij is te
rein van oogen, dan dat Hij het kwade zou
kunnen aanschouwen en aan Zijne heerschappij
kleeft geen onrecht. Geen enkele smet ontsiert
haar. Van alle leugen en bedrog is Hij wars
en nooit zal Hjj aan den schijn de waarheid
opofferen. De heerschers der aarde bewandelen
menigmalen wegen, die van het eene onrecht
tot het andere voeren en gebruiken dikwijls
middelen, die met eiken regel van het recht
in strijd zijn, maar deze Heerscher zal zelfs in
zijn strengste straffen het recht nooit krenken.
Voor hen leggen zij hunne begeerte open.
Hoe lang oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet
aan degenen, die op de aarde wonen. Doch die
bede valt u tegen. Dit hadt gij niet verwacht.
O gij weet wel, dat deze martelaren veel ge
leden hebben,, maar gij hebt hen juist zoo
bewonderd omdat zy evenals een Stephanus
onder het bitterste onrecht en de vreeselykste-
pijnigingen baden Heer, reken hun deze zonde
niet toe. Daardoor zaagt gij in hen de ware vol
gelingen van den Christus, die als Hij ge
scholden werd niet schold en zelfs voor Zijne
moordenaren bad. Gij hebt zulk een hooge
achting voor hen gekregen, wijl zy zegenden,
die hen vloekten en ontferming toonden met
hen, die hen geweld aandeden. En nu zou het
u zoo weldadig aangedaan hebben, als zij in
den hemel ook in dien zelfden toon gebeden
hadden. Thans echter klinkt hun gebed ge
heel anders. Zy verlangen, dat de heilige en
waarachtige Heerscher hun bloed wreken zal,
ja zij schijnen het geduld schier te verliezen,
daar nog altijd het oogenblik uitblijft, waarin
Hjj opstaat en hun vijand'en overgeeft aan Zijn
wraak.
Heeft de liefde welke zjj hier openbaarden
zelfs tegen hunne verdrukkers plaats gemaakt
voor wraakzucht? De vraag rijst op, maar ge
doet wel, dat gij niet dadelijk uw oordeel uit
spreekt. Uit eerbied voor den hoogen God heb
ben zij hier op de aarde gepoogd vrede te
houden met alle menschen en hun vijanden
lief gehad, hoe zouden zij dan nu, waar zij Hem
nog veel duidelijker kennen en nog veel dieper
overtuigd zjjn van Zijne alles-overtréffende heer
lijkheid zich kunnen schuldig maken aan een
lage zondige hartstocht, en daarom moeten wij
ons een zuivere voorstelling vormen van hunne
bede en de dryfveeren, waarvan zij het gevolg is.
Zou ons uit die bede niet tegenklinken ware
liefde Gewis en zelfs een zeer vurige.
De heerschers op de aarde handelen alsof zij
nooit eenige rekenschap hebben af te leggen,
zjj gedragen zich als heeren, die aan niemand
verantwoordiug hebben te doen. Deze marte
laren hebben hen en alle menschen toegeroe
pen, dat zij God zouden eeren, Zijn heerschappij
over hen erkennen en zich aan Zijn wil onder
werpen. Maar die heerschers hebben niet wil
len luisteren, hebben in duidelijke taal gezegd
wie is de Heere, dat wij Zijne stem gehoor
zaam zouden zijn, zij hebben Hem getergd en
gehoond en het bloed van Zyne gehoorzame
knechten vergoten. In weerwil van alle waar
schuwing gingen zij voort op hun heilloozen
weg en roekeloos tastten zij den waarachtigen
Heerscher naar de Kroon Mocht dit langer
zoo blijven? Moest Zijn heerlijkheid nog lan
ger tot een bespotting en tot een aanfluiting
zijn Liefde tot God en tot Zijne eere deed
hen zieh wenden tot den hoogsten Troon met
de begeerte dat Hjj zich toonen mocht in Zijn
kracht en gelijk Hy eens Pharaö met zijn heir
deed omkomen in de Roode zee, zoo ook nu
al Zjjn vijanden aan Zieh mocht onderwerpen.
Instede van hen te veroordeelen moeten wij
ons zelf schamen, dat wij vaak zooveel gevoe
len voor onze eigen eere en zoo weinig en zoo
flauw voor de eere van Hem, aan wien alle
heerlijkheid en dankzegging behoort.
Als onze liefde tot Hem vuriger was, dan
zouden wij deze martelaren dadelijk verstaan
en wij zouden met hen instemmen. Is het niet
bedroevend, dat het recht struikelt over de
straten, dat de vijanden zich niet ontzien de
Goddelijke deugden te lasteren en Hem dag
op dag te onteeren
Bouma.
Den 14en Juni 1863 werd de zeer geachte,
Maandag, 1.1. overleden prof. Biesterveld te
Amsterdam geboren. Na aldaar de Chr. School
bezocht te hebben, genoot hjj zijne opleiding
aan het gymnasium te dier stede en ging toen,
na vooral door zijn grootvader geholpen te zijn,
naar de Theol. School te Kampen.
Op nauwelijks 20-jarigen leeftijd deed hy
examen met zoo goed gevolg, dat sommige cu
ratoren, hem om zijn jeugd nog wat aan de
School wilden laten, omreden, zoo zeiden ze,
hy te jong was om reeds als Herder en Leeraar
op te treden.
Anderen wilden dat niet, omdat zyn examen
zoo bijzonder goed was. Hij werd toegelaten.
De gemeente verachtte zyne jonkheid niet en
hy toonde ook met bijzondere preekgaven van
God gezegend te zyn. Hy nam de roeping van
Sexbierum aan en bediende daar het Woord
des Heeren twee jaren, tot zegen en genoegen
van velen. In 1885 nam hij de roeping naar
Gorinchem aan, diende daar tot blijdschap van
velen tot Juli 1890, wijl hy te Rotterdam be
geerd werd en daar heenging. Hier was hy
tot 1894 werkzaam in de bediening des Woords.
Hy maakte er zeer/- goeden opgang. Rotterdam
moest hem missen en afstaan, wijl ZEerw. de
eervolle benoeming ontving tot professor aan
de Theol. School te Kampen.
Om zyn vlugheid, gaven en langzamerhand
openbaar wordende wetenschappelyken zin,
deden de curatoren, waaronder ook onderge-
teekende, hem deze gewicht- en eervolle be
noeming toekomen. In de practische vakken
der Theologie was hy er met ijver werkzaam.
Hy werkte er zich in. Hy arbeidde er tot Dec.
des jaars 1902.
Toen ontving hy de benoeming als zoodanig
met prof. Bavinck aan de V. U. te Amsterdam.
Treurige gedachtenis met hetgeen daarbij te
Arnhem voorviel, dat zoovelen innig leed deed en
de scheur verwijdde, die, helaas, nog niet ge
heeld is.
„Van de dooden niets dan goeds", zegt het
spreekwoord. Dat leert het Woord onzes Gods,
waar het zelfs van de heiligen spreekt, even
wel niet. Dat leert ons, dat alle menschenkin-
deren, hoe uitnemend ook. in vele struikelen.
Dat zy, die op deze benoeming inwerkten en
zy, die haar aannamen, in deze gansch geen
schuld hebben en geheel vrij uitgaan voor God
en voor de daarbij betrokken personen heb ik
nooit geloofd; doch ik wenschte en wensch,
nadat het gebeurd was van ganseher harte,
dat de scheur (in den geest, zooals ds. Sikkel
zeer onlangs schreef en ik weleer) geheeld werd.
De overledene werkte er evenwel met noes
ten vlijt. Hy produceerde veel en wat belang
rijks.
Na een smartelijk lijden nam de Heere hem
weg. In den jeugdigen leeftijd, in de kracht
van het leven, slechts 45 jaren oud.
Gelukkig mogen we ook van hem gelooven
„Zalig zyn de dooden, die in den Heere sterven,
van nu aan ja, zegt de Geest, opdat zy rus
ten mogen van hunnen arbeiden hunne wer
ken volgen met hen".
We worden er gedurig aan herinnerd dat
het hier isverschijnen en verdwijnen. De
mensch gaat naar zyn eeuwig huis.
Nog ontving ik een doodstijding van een
ander myner vrienden, by wien ik het genoegen
had meer dan veertien dagen te logeeren tijdens
de laatst in Groningen gehouden Gen. Synode.
Van hem lazen we in de Standaard het volgende,
dat we, om te veel inspanning te vermijden,
met instemming overnemen. Littooij.
Een der Gron. anti-rev. van de oude garde,
is niet meerin den ouderdom van 67 jareu
is in den vroegen ochtend van Zondag j. 1.
gestorven de heer Jan Haan, oprichter van de
N. Prov. Gron. Cour., uitgever van de Gron.
Kerkbode, boekhandelaar-uitgever gedurende
de laatste 46 jaren.
In den tjjd toen het nog zeer moeilijk was
om een anti-rev. blad op te richten, heeft de
heer Haan den hoogen moed en de energie
gehad om op den 2den Juli 1886 de N. Pr. Gr.
voor het eerst uit te geven.
In dat eerste nummer van klein formaat stond
naast een hoofdartikel over „Onze Beginselen"
eene verklaring van den oprichter, dat hij steeds
de anti-rev. beginselen in de N. Pr. Gr. Crt.
zoude doen propageeren en voorts, dat het zyn
doel was om de N. Pr. Gr. tot een dagblad te
maken. Na ruim 20 jaren is die wensch byna
in vervulling gegaan.
De heer Haan, een man, die geene schoolsche
opleiding genoot, heeft met energie zyn streven
doorgezet, met ijver en met volharding ook aan
de uitbreiding vaD zijn boekhandelaarszaak
gewerkt.
Bovendien was hy indertijd lid van het
Schoolbestuur van de Vereen, v. Chr. Lager
en M. U. L. O., ouderling van de Geref. Gem.
(A) aldaar.
Thans is Prof. Biesterveld weer heengegaan.
Het is maar slag op slag en breuk© op breuke,
die ons geslagen wordt. Wie zou in Augustus
hebben vermoed, dat van het getal der broe
deren, ter Synode vergaderd, reeds in Decem
ber een vijftal ten grave zoude zyn gedaald?
Aeh ja, wy weten het wel, dat ons leven slechts
een handbreed gesteld iswy weten het wel,
dat wy over geen uur vooruit te beschikken
hebben maar zoodra deze wetenschap ons als
werkelijkheid voor oogen treedt, dan ontroert
ze ons en grijpt ze ons aan.
Prof. Biesterveld is niet meer. Dat bloeiende
leven is afgesneden. Naar Gods ondoorgron-
delyken raad. Wy verstaan het nog niet goed,
wat de Heere in dit alles wel tot ons te zeg
gen moge hebben. Maar wel mag het sterven
van zoovele mannen uit zoo kleinen kring als
de Synode beschouwd worden als een bijzon
der© prediking voor de ooren van ons Gerefor
meerde volkgij dan, weest ook gij bereid,
want gy weet niet den dag en de ure, waarin
gy zult sterven
In Prof. Biesterveld wordt veel verloren. Hy
was een man met schoone gaven, en die gaven
heeft hy niet in een zweetdoek gewikkeld. Hy
heeft gewerkt met voorbeeldigen ijver. En de
hand van dezen vlijtige is door God gezegend.
De reeks van grootere en kleinere geschriften,
die hy nalaat, zal in menige bibliotheek een
plaats der eere behouden. Wy zouden zeggen
een man met zulke uitnemende gaven en met
zoo groote werkkracht had nog zoo zeer ten
zegen kunnen zyn. En zie, God neemt hem
weg, op vyf-en-veertig-jarigen leeftijd. Het is
hier weer het oude probleem. Wy kunnen daar
niet bij. Maar het smart ons, dat het zoo is.
Hoewel wy gelooven, dat de Heer© welgedaan
heeft. Wy zouden niet gaarne Gode iets onge
rijmds toeschrijvenmaar niettemin leidt de
Heere toch zyn kerk met al deze dingen in
wegen van smart. Blyve de vreedzame vrucht
der gerechtigheid niet uit onder de ouden en
jongen. Stemme de beproeving ons Gerefor-