feuilleton! Het werd gehoord, dat Hij in hnis was. Nog grootere dingen. Kerk- en Schoolnieuws. Officiëele Berichten, Rapport inzake attestatie van Doopleden. den ouden dienaar toesprak, en met een be wogen hart zong zij „Dat 's Heeren zegen op u daal", enz. Ook de Redactie van „Zeeuwseh Kerkblad" heeft zich met de blijden verblijd, wenscht den ouden Broeder alsmede zijne kinderen en kinds kinderen van harte geluk met het zeldzaam voorrecht en stemt geheel in met de bede, bij monde van br. Geschiere uitgesproken, dat de Heere hem nog eenigen tijd moge sparen en getuige doe zijn van al de zegeningen, welke God in het midden van Zijn volk vermenig vuldigt. De zoon sprak dien morgen over de rust, welke er overblijft voor al Gods volk, en waar de Heere aan den nu grijzen dienaar eenmaal Godvreezende ouders gaf, die hem onderwezen in de waarheid, en bovenal de weldaad bewees, dat hij van kindsbeen af de begeerte kende, om den Heere te dienen, daar doe Hij hem steeds meer ingaan tot de rust en make den avond van zy'n leven aangenaam en helder. Bouma. UIT H£T LEV£N. Bij zijn komst in Kapernaüm, zoo lezen wij in Marcus 2, nam Jezus intrek in een zeker huis. Wiens huis het geweest is, weten wij niet. Maar wel kon naar waarheid worden gezegdheden is dezen huize zaligheid ge schied Indien Jezus ook in onze dagen nog reisde van stad tot stad en van vlek tot vlek, wie zou voor den Zoon van God zijn huis niet open stellen Wie zou Hem niet willen ont vangen? Wie zou niet bidden, dat Hij tot hun inkwam Wie zou het geen gunst, geen eere rekenen, dat Jezus onder zijn nederig dak wilde verblijven En toch zijn er in de dagen van Jezus' om wandeling op aarde huizen geweest, die voor Hem gesloten zijn gebleven, en poorten, die Hem hebben uitgeworpen. Toch zijn er wonin gen geweest, die Hem geen gastvrijheid hebben verleend. Hij heeft aan deuren geklopt, die niet voor Hem zijn geopend. En hier en daar heeft men hem zelfs gebeden, dat Hij uit de landpalen zou weggaan. En zulke huizen, die voor Hem gesloten blijven, en zulke deuren, die niet voor Hem werden geopend zijn er ook in onzen tijd, zijn er ook in de steden en vlekken van ons Va derland. Al is Jezus ook ten hemel gevaren en gezeten aan de rechterhand Gods, al kan ons oog Hem niet meer zien en onze hand Hem niet meer tasten, Hij is toch naar zijn Godheid, genade, majesteit en Geest nog altijd op aarde. Hij staat nog aan de deuren en Hij klopt. Hij vraagt nog toegang in onze huizen. Hij wil nog onder ons dak ingaan, niet voor een enkel uur of voor een enkelen dag, gelijk te Kapernaüm, maar Hij wil er wonen, Hij wil blijven in ons huis, als een lid van ons huisgezin, bij dag en bij nacht, in voor- en in tegenspoed, in leven en dood. En nu zijn er, het mag met blijdschap wor den erkend, ook in onzen tijd huizen, waarin Hjj ontvangen wordtdeuren, die voor Hem geopend wordengezinnen, in wier midden Hij verkeertmaar er zijn, helaas, ook huizen, waarin Hij geen toegang heeft, of zoo Hij er toegang heeft, dan is het toch slechts bij oogen- blikken, maar in geen geval van dag tot dag. Wat mag toch de oorzaak zijn, dat zoo me nig huis den Heere Jezus niet wil ontvangen Een verhaal door PEK AH. 14) DERDE HOOFDSTUK. Om deze uitdrukking van vrouw Tiemens te kunnen begrijpen, is het noodig, dat we een uitstapje maken, en onze lezers eenigermate op de hoogte stellen met het huisgezin van Tie mens. Zooals de lezers reeds zullen opgemerkt hebben, was de moeder van vrouw Tiemens een godvreezende vrouw geweest, doch haar man was allesbehalve godsdienstig. Hij was echter geen losbol geweest, maar integendeel voor het uitwendige, een fatsoenlijk mensch, die onberispelijk leefde, op zijn zaken goede acht gaf, bij ieder gezien was, waarschijnlijk wel omdat hij rijk was en ook milddadig, maar om God of godsdienst zich volstrekt niet be kommerde. Hij ging geheel in zijne zaken op, en dat zoowel des Zondags als door de week. Dat zijne vrouw ter kerk ging, kon hem niet schelen. Dat was hem zelfs goed. Vrouwen hebben toch geen zaken te doen", zeide hij. Maar hij was er niet voor te vinden. dat zoo menig huis Hem geen herberg wil verleenen op den duur? Men zou verwachten, dat de menschen als om strijd Hem zouden bidden tot hen in te komen en bij hen te blij ven. En men bidt veeleer, dat Hij voorbij mag gaan, en men roept Hem toevoor U geen plaats De oorzaak is dezedat Jezus in het huis, waarin hij inkomt en waarin Hij woont, het hoogste woord begeert. In het huis, waarin Hij intrek neemt, daar heerscht Hij ook. De Heere Jezus is in ons huis geen gast, die met een verborgen hoekske tevreden is, die een zwij gende rol wil vervullen en een ledig toeschou wer wil zijn, zonder invloed op den gang van zaken te oefenen. Hij onderwerpt zich niet aan de orde van het buisgezin, maar alle or deningen van het huiselijk leven worden onder worpen aan Hem. Als Jezus inwoont in het huis, dan is alles aan Hem ondergeschikt. Dan vraagt de vader des huizes in alle voorkomende omstandigheden des levensHeere, wat wilt gij, dat ik doen zal Dan vraagt de moeder des huizes in alle voorkomende omstandigheden des levens Heere, wat wilt gij dat ik doen zal Dan vragen ook de kinderen des huizes Heere, wat wilt gij, dat w\j doen zullen Ge ziet het te KapernaümNauwelijks is Jezus in het huis, of Hjj heerscht er door Zijn woord Hjj vervult het huis met Zjjn stem Hjj trekt er de oogen, de ooren, de harten tot zich. Hjj wordt er het Hoofd, de Heere, de Meester, wiens juk wel zacht is en wiens last wel licht is, maar Hjj is er toch Meester en Heer. Eén diüg wordt dus op deze wjjze duidelijk genoegeen christelijk huisgezin, dat meer is dan christelijk in naam, is een huisgezin, waarin Christus woontwaarin Christus heerscht door zijn Woord en Geest. Waar Jezus woont, daar zet Hjj ook zjjn stempel op het huiselijk leven. In een huisge zin, waar Jezus woont, daar vindt ge vooreerst zjjn Woordwaarnaar gehoord wordtdaar vindt ge vervolgens het gebed, dat alles van Hem begeertdaar vindt ge ten laatste ook de liefde, die Hem gehoorzaamt en dient met verloochening van zichzelve. Hjj is de helper, zonder wien men niets kan. Hjj is de Meester, tegen wiens wil men niets wil. Bjj Hem zoekt men alles, leering, raad, troost, welgevallen. Hjj beheerscht het leven. Hjj heeft ze macht over de harten. Hjj is het middelpunt, de spil, waarom het leven zich beweegt. En als Jezus op deze wjjze in een huisgezin inwoont, dan wordt dit ook spoedig van alle kanten gehoord. De tegenwoordigheid van Jezus in een huisgezin bljjft niet verborgen. Er zjjn, helaas, vele Christelijke huisgezinnen, achter wier christelijke naam een vraagteeken mag worden gesteld. Behoudens enkele vormen van christelijkheid, treft men er zoo weinig waarljjk Christelijke aan, en daartegenover zooveel, dat verre van Christelijk is. Maar als Jezus werkeljjk woont in een huis, als Hjj er werkeljjk het leven beheerscht, als de geest van ouders en kinderen Hem in liefde onderworpen is, dan wordt zulk een huisgezin al spoedig bekend door zjjn godsvrucht; dan verspreidt het geljjk de nardus een goede reuke van Christus dan wordt het een toonbeeld, een voorbeelddan oefent het aantrekkings kracht dan wekt het tot jaloerschheid. Toen het gehoord werd, dat Jezus te Kapernaüm in een huis was, toen vergaderden daar ter stond velen. En aan zulke gezinnen, waarvan gehoord wordt, dat Jezus er woont, hebben wjj ook in Nu was vrouw Tiemens, die veel van haar moeder hield, wel menigmaal, toen zjj nog on getrouwd was, met haar moeder ter kerk ge weest, doch dit had zjj alleen gedaan, om haar moeder genoegen te doen. En ook in den eer sten tjjd toen zjj getrouwd was, was zjj nog wel eens ter kerk geweest, doch nooit kon zjj haar man mee krjjgen, dan alleen wanneer er een kind moest gedoopt worden. Dan ging Harm Tiemens mee, „hoog gehoed" en deftig in 't zwart gekleed. Doch overigens hadden zjj zich weinig meer om de kerk bekommerd. Zoolang haar moeder leefde had deze hare dochter daarover wel onderhouden. Doch dan had zjj geantwoord: „Och moeder het zit 'm ook in 'tkerkgaan niet. Yader deed dat ook niet, en het was toch ook een beste brave man." En zoo was vrouw Tiemens ook het kerkgaan langzamerhand geheel ontwend. Had zjj nu nog maar een anderen man gehad, dan zou dit wellicht ook anders geweest zjjn maar nu was zjj al heel goed over zichzelven voldaan, omdat zjj meende, dat zjj al bjj uitnemendheid „braaf" leefde. En daarom meende zij ook, als haar man maar niet in de herberg kwam, dan zou het wel goed gaan, al kwam hjj dan ook niet in de kerk. Doch we keeren nu weer tot Harm Tiemens terug. Op de laatste woorden van zjjn vrouw deze dagen behoefte. Wjj leven in een tjjd, waarin zooveel wordt losgemaakt, dat vast moest bljjven Er is in de verhoudingen op huiseljjk en maatschappelijk gebied zooveel losheid. Er is zoo weinig band, zoo weinig trouw, zoo weinig liefde en verknochtheid. De menschen leven zoo in de eerste plaats voor zichzelf. Maar waar Jezus woontdaar worden door zjjn gezegenden invloed banden gelegd, tus- schen man en vrouw, tusschen ouders en kin deren, tusschen de ^kinderen onderling, tus schen heeren en knechten, banden van liefde, die sterker zjjn dan de dood, banden, die de wereld niet kent, maar die alleen worden ge kend in het huis, waarvan gehoord wordt, dat Jezus er woont en er heerscht door zijn Woord en door zjjn Geest Laman. TWEETAL: te Beetgumds. C. J. v. d. Boom te Hattum ds. A. Steyling te Naarden te Nieuwendam ds. J. Tiemersma te Naarden Cand. J. Visser te Steen wjjk. te Wormerveerds. R. van Reenen te Reitsum d9. J. Runia te Koevorden. BEROEPEN te Jutrijp: ds. A. M. v. d. Berg te Moordrecht te Heerjansdam ds. H. Meulink te Meliskerke te Hoek ds. H. Hangelbroek te Borger te Oosterzeeds. K. Minnema te Paesens. AANGENOMEN naar Stellendamds. A. Taal te Krimpen aan de Lek. BEDANKT: voor Sprangds. G. P. Oberman te Lunteren voor Dussen ds. S. O. Los te Nieuweroord. Cand. M. A. van Pernis is door de classis Brielle met goed gevolg preaparatoir geëxa mineerd en met algemeene stemmen toegelaten tot den Dienst des Woords. Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders Op de Classisvergadering van 5 Mei 1908 werd door de Kerk van Oost-kapelle de vraag ter tafel gebracht„hoe denkt de Classis over het afgeven van Doop-attesten En op de vergadering van 12 Augustus j. 1. werd over deze materie breedvoerig gediscussieerd, en ten slotte besloten „de Classis benoeme eene Com missie om de zaak van Doopleden eens histo risch en Kerkrechterlijk te doorzien, en de vol gende Classis te dienen met een zoo mogeljjk de zich hierbij opdoende wetenschappelijke en practische vragen beantwoordend rapport." De broeders (ds. Boeyenga, ds. Bouma, dr. Kuyper, ds. Meulink en ds. Wagenaar) hiervoor benoemd, hebben de eer bjj deze het navolgende te rapporteeren le. dat de Commissie, na breedvoerige be spreking, zich eenparig stelt op het standpunt van het bekende rapport Bavinck-Rutgers, „ad vies inzake kerkelijk opzien en tucht over zoo genaamde Doopleden". Uit dat rapport brengen zjj in herinnering a. dat onderscheid gemaakt moet worden tusschen gedoopten die onvolwas sen zjjn, en deswege niet tot belijdenis en ver bintenis kunnen komen, en tusschen gedoopten die wél tot jaren van onderscheid zjjn gekomen, maar, om wat oorzaak dan ook, geen belijdenis des geloofs hebben afgelegd, b. dat van gedoopte had hjj geen antwoord gegeven; maar uit alles bleek wel dat hjj met de redeneering van zjjn vrouw toch niet tevreden was. „Je behoeft nu juist ook niet naar de kerk te gaan om je leven te verbeteren", zoo had zjj gezegd. Hjj dacht over die woorden nog gedurig na, en nam zich voor 's avonds dan toch naar de kerk te gaan, dan zagen althans de mensehen dat zoo goed niet. Doch ook dit voornemen werd niet ten uitvoer gebracht, eenvoudig om dat hjj er tegenover zjjn vrouw den moed niet voor had. Toch was hjj 's avonds onvoldaan over zichzelven, en hjj vroeg zichzelven af„Is dat nu den goeden weg om rust en vrede te vinden En het antwoord op die vraag kon hjj gemakkeljjk vinden. Hjj nam zich daarom dan ook voor den volgenden Zondag anders te handelen. Doch ook toen kwam er van dat „anders handelen" niets. En zoo gingen eenige weken voorbjj. Dit moet echter van Harm Tiemens gezegd worden in de herberg kwam hjj ook niet meer. Daarenboven was het ook in het dorp be kend geworden, hoe Bart hem bjj gelegenheid van een marktdag in den omtrek, gevonden ïad aan den weg, en hem thuisgebracht had. Zelfs waren er eenigen, die ook wisten, dat hjj reeds tweemaal bjj Bart aan huis geweest was, ofschoon Bart noch zjjn vrouw er aan niemand kinderen ten allen tjjde algemeen aangenomen is geworden dat deze wel degelijk te beschou wen zjjn als leden van dat instituut waarin zij gedoopt zjjn, zjj het ook als onvolwassen leden. c. dat de gedoopte kinderen^lid zjjn van het instituut der Kerk, door de keuze en daad van hen, die, geljjk bjj meerdere formeele hande lingen, de „mond zjjn van de onmondigen". d. dat de kerkelijke tucht over gedoopte kin deren, uit den aard der zaak, niet anders dan incompleet kan zjjn, en zich moet bepalen tot een woord van waarschuwing, vermaning, be risping en dergelijke middelen, e. dat de ge doopten, als zjj volwassen zjjn geworden, maar niet tot belijdenis en verbintenis komen, op den duur gerekend moeten worden als te staan buiten het kerkelijk instituut. En volgens a Lasco èn volgens Voetius staan gedoopte vol wassenen, die geen belijdenis gedaan hebben, buiten het kerkelijk instituut, bij de eerste na formeele ex-communicatie, volgens een tweede in de kerkrechterlijke beschouwing en behan deling als zoodanig.) f. dat wat aangaat den ge- wenschten leeftijd om belijdenis des geloofs af te leggen, geschreven in: „dat de Kerkeïaad alle gedoopte leden zjjner Kerk, die op hun 18e levensjaar door eigen schuld nog niet tot belijdenis en verbintenis gekomen zjjn, wegens hun kerkelijk verzuim in behandeling neemt, door hun als gedoopte leden hunne schuld voor God voor te stellen. 2e. Waar geconstateerd wordt dat van het begin der Reformatie af de Gereformeerde Ker ken de gedoopte kinderen als leden van het Ker kelijk instituut hebben beschouwd en behandeld, en geoordeeld hebben dat zulks gedaan moest worden totdat die kinderen tot vollen wasdom waren gekomen daar is Uwe Commissie van oordeel dat hieruit als van zelf en rechtstreeks voortvloeit de consequentie, dat aan gedoopte kinderenbij vertrek naar elders, eene attestatie behoort gegeven te worden. Evenwel moet hierbjj rekening met hun kinderlijken leeftijd gehouden worden, en is het eisch hen als on mondigen te behandelen. Men mag aan onmondi ge kinderen niet een stuk in handen geven, waarmede zij zelfstandig zouden kunnen en moeten optreden. Een doopattestatie, waar noo dig, moet gegeven worden of aan de ouders of voogden van het kind, of aan den kerkeraad ter plaatse waar het kind zijn dominatie erlangt. 3e. Uwe Commissie heeft ook de vraag over wogen of deze kerkrechterlijke beschouwing, waarbij het kind krachtens den H. Doop als lid van het kerkelijk instituut gerekend wordt, niet eenigermate in strijd komt met de dogmatische stelling dat van de H. Doop inljjftin het Lichaam van Christus, in de heilige, algemeene, Chris telijke Kerk. (1 Cor. 12 13Ef. 4 4 en 5). Maar zij is van oordeel dat hier van geen con flict sprake is, overmits men bjj de Sacramen ten in het algemeen, en dus ook b\j den H. Doop in het bijzonder te onderscheiden heeft tusschen de beteekende zaak en het uitwendige teeken. De onzichtbare genade van den H. Doop is zeer zeker dat Christus de uitverkorenen wascht met zijn bloed, en ze inlijft in Zjjn Lichaam, maar het uitwendigezichtbareteeken lijft in de zichtbare, geinstitueerde Kerk. Dit blijkt met name wel daaruit dat de bediening van het Sacrament steeds door een ambtsdrager en in een geinstitueerde Kerk plaats heeft. Ze zou een volwassene niet doopen, als hij niet van voor nemen was zich aan te sluiten bjj het instituut der Kerk, dan hem den Doop toedienden. Bij iets van verteld had. Door zijn vrienden werd hij natuurlijk gedurig in de dorpsherberg ge mist en deze zochten ook al een reden voor dat gedrag. En toen zij gewaar werden dat Tiemens Bart al tweemaal had bezocht, hadden ze dezen aleens gevraagd wat Tiemens toch bij hem ge daan had. Doch Bart had daarop geantwoord „Dat moet je Tiemens zelf maar eens vragen." Bij Bart was Tiemens echter na dien bewusten Zaterdagavond ook niet meer geweest. Hij durfde zelfs Bart niet vrijmoedig ontmoeten, wijl hij meende, dat Bart hem naar een en ander zou vragen. Wel was het Bart ook al ter oore gekomen, dat Tiemens in de herberg niet meer kwam, en daarover verblijdde hij zich, wijl hem daaruit bleek, dat Tiemens zijne belofte hield en niet meer dronk. Tiemens vrienden hadden hem ook al eens bezocht en hem genoodigd in de herberg, doch dit had hij met de meeste beslistheid afgewezen en gezegd: „Neen, daar doe ik niet meer aan mee. Als Bart Romkes mij onlangs niet gevon den had toen ik van de markt kwam, was ik reeds dood geweest en ik heb mijn vrouw be loofd, niet meer te zullen drinken." „Wel kerel! drink dan koffie of bier!" had den zjjn vrienden gezegd. „Of een enkelen sorrel zal je toch waarlijk ook niet schaden, als je de maat maar houdt. Wij zullen wel zor gen dat ge u niet te buiten gaat." (Wordt vervolgd)*

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 2