Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H V. LAMAM en Ds. A. LITT001J.
6e Jaargang.
Vrijdag 20 November 1908.
No 22.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1BOOEMEHTSPRUS
Drukker-Uitgever
A. D. LITTOOIJ Az
PRIJS DER AD YERTENTIEN
VARIA,
Zeeuvsch
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
DOOR DEN HEERE GEREKEND.
De Heere zal hen rekenen in het
opschrijven der volken, zeggende
deze is aldaar geboren.
De overheden hebben registers, waarin zy de
namen van al de onderdanen opteekenen. Zy
weten alzoo, hoe groot het aantal burgers van
een land is, die zy van vreemden onderschei
den. Er zyn oogenblikken, waarin dat duide-
lyk uitkomt. Tydens deü oorlog tusschen Frank-
ryk en Pruisen gelastte de overheid, dat alle
Duitschers Parys moesten verlaten. Dit was
natuurlyk voor deze lieden zeer lastig en scha-
delyk, maar hoe onaangenaam het ook was, zy
moesten vertrekken, en maar zien, waar zy
tereeht kwamen. Zoo zal een overheid niet
handelen jegens haar eigen burgers, die rechten
hebben, welke zy ontzien moet. Op deze ge
woonte zinspeelt de zanger, als hy zegtde
Heere zal hen rekenen in het opschrijven der
volken, zeggende: Deze is aldaar geboren.
De stad Sion gelyk wy gezien hebben, breidt
zich aldoor uit. Zy wordt steeds grooter en
het getal harer burgers neemt steeds toe. Zy
wordt de koningin der steden, de moeder der
volken, de hoofdstad by uitnemendheid genoemd.
Andere steden komen op, bloeien een tijdlang
en nemen daarna af. Zy verschijnen en ver
dwijnen, zy blinken en verzinken. Maar Sion
heeft een onverwoestbare levenskracht, zy is
aan de wet der vergankelijkheid niet onder
worpen, zy blijft zich aldoor handhaven en hare
poorten staan by dag en bij nacht open, door
welke hare burgers steeds binnengaan. Zy heeft
ook een Overheid, gelijk elke andere stad, doch
'geen aardsche. Hoe machtig een koning ook
wezen moge, hoe trotsch een keizer zich ook
moge verheffen en handelen naar de spreuk,
dat zyn wil de hoogste wet is voor zyn land,
van Sion moet hy afblijven, over haar heeft
hy niets te zeggen, en als hy het waagt in
de bedwelming van zyn hoogheid haar te onder
drukken en haar bloei tegen te gaan, dan zal
dat uitloopen op zyn eigen schade.
Dit is een harer groote voorrechten. Zy
heeft geen enkele reden om de een of andere
stad te benijden wegens hare overheid. Hieraan
behoeft zy zich niet schuldig te maken. Zy
heft dan ook voortdurend hare waarschuwende
stem op:
Yest óp prinsen geen vertrouwen,
Daar men nimmer heil bij vindt;
Zoudt ge uw hoop op menschen bouwen
Als Gods hand hun geest verblindt,
Keeren zy tot de aarde weer,
Storten met hun aanslag neer.
Zij eerbiedigt den Heere, die gisteren en
heden Dezelfde blijft, die het leven van zich
zelf, door Zichzelf en in Zichzelf heeft. Hy is
haar Koning en Heer. Hy heeft haar gebouwd,
voor haar gezorgd, alle aanslagen, tegen haar
beraamd, verijdeld, haar uitgebreid, en over
haar zal Hy de wacht blijven houden. Welk
een weldaad Niemand kan haar groei en bloei
tegenhouden, niemand haar schade berokkenen,
niemand haar omsingelen en veroveren.
Gelijk Hy over deze stad waakt, zoo kent
Hy ook al hare burgers. Zoolang zy op aarde
is, houdt zy ook zelve hare registers, waarin
zy hare burgers opteekent, maar zy kan zich
vergissen. Zy kan op haar register namen in
schrijven van menschen, welke niet tot hare bur
gers behooren, en zy kan hen verwaarloozen, die
wel inderdaad recht hebben om als burgers be
schouwd te wordenmaar de Heere, die harten
kent en nieren proeft, laat zich niet door den
schyn misleiden en zal zich nimmer vergissen.
Hy rekent hen in het opschrijven der volken,
Hy kent ieder die inderdaad burger is, Hy gaat
niemand voorbij, Hy slaat niemand over, Hij
weet, waar ieder woont, en let op allen en op
elk in het bijzonder. Het leven der nieuwe
geboorte kan voor aller oog verborgen zijn,
maar voor Zyn oog ligt het bloot, en daarom
kan Hy zelfs van hen vaststellen, dat zy in
Sion geboren zyn. Anderen kunnen het leven
der wedergeboorte nabootsen, en het zoo nauw
keurig vertoonen, dat velen hen houden voor
burgers, doch de Alwetende weet den schijn
van het wezen te onderscheiden en zal hen niet
voor burgers houden. Zyn register bevat alle
namen van Sions zonen en dochters, er staat
er niet een te weinig en ook niet een te veel op.
Welk een bemoedigende gedachte. Wy leven
hier op een aarde, waar een arme Lazarus voor
de poort van een ryke ligt, waar een Obadja
hoveling is by een goddeloozen Achab, waar
een boetvaardige vrouw zich bevindt in het
huis van een hoogmoedigen Pharizeeër, waar een
godvreezende maagd dient in de woning van
een heiden, waar een godvruchtig jongeling
dagelyks verkeert in een omgeving, welke van
God en van Zijn Woord vervreemd is, m. a. w.
waar de goeden steeds met de boozen in aan
raking komen en de rechtvaardigen met de
onrechtvaardigen. Er is niemand die deze ver
menging kan doen ophouden, en die onfeilbaar
de Sionieten kan onderscheiden van de anderen.
Maar hoe verward de toestand ook wezen moge,
er is een wezenlijke vertroosting, want de Heere
kent allen, die niet uit den wil des mans, maar
uit den Geest geboren zyn en zy mogen ge-
looven, dat Hy hen kent en zy mogen zich in
bange oogenblikken op Hem beroepen, zeg
gende Heere, Gy weet alle dingen, Gij weet,
dat wy u liefhebben.
Er ligt ook een heerlijke voorspelling in. Hy
rekent hen in 't opschrijven der volkeren, zeker
ook, om eenmaal hun aller naam bekend te
maken. Als Zyne ure gekomen is, zal Hy alle
burgers van Sion eenmaal uit deze wereld doen
uitgaan, zooals Hy eens een Loth met zijn huis
gezin uit Sodom voerde. Zy behoeven niet be
vreesd te zijn, dat Hy er één zal vergeten, wyl
Hy aller naam opgeteekend heeft. Nu zyn zy
verstrooid over alle landen en onder alle vol
ken, maar eens zal Hy hen bijeenvergaderen
van alle einden der aarde, en Hy zal hen bren
gen tot de stad, welke fundamenten heeft, waar
van Hy zelf Kunstenaar en Bouwheer is. Zeer
groot zal de schare zijn, die uit den grond des
harten zal zeggen Onze voeten zyn staande
in Uwe poorten, o Jeruzalem 1 Jeruzalem is ge
bouwd als een stad, die wel te zamen gevoegd is.
Hoe zalig zal die ontmoeting zyn, wanneer zy
allen elkander zien van aangezicht tot aange
zicht, na zoo lang van elkander verwijderd ge
weest te zyn, -terwijl zy nu zich mogen verheu
gen met de gedachte, dat zy nooit meer uit
elkander behooren te gaan. Hoe heerlijk die
toestand, nu van eiken band ontslagen, van
elke heerschappij bevrijd, en uitsluitend Hem
dienend verheerlijkend, die hen uit eiken nood
en eiken dood heeft gered.
En zoo heeft dan deze waarheid ook een
ernstige boodschap aan u, om het u op 't hart
te binden, dat gy dit burgerschap van Sion
zoeken zult met al uwe kraehten. De aardsche
overheid voert u straks af van hare registers,
zy rekent u dan niet meer in 't opschrijven,
voor haar bestaat gy niet meer, en zelfs de kerk
teekent achter uw naam aan, dat gij gestor
ven zyt, en als de Heere u niet gerekend heeft
en verklaard, dat gy in Sion geboren waart,
wat zal dan uw lot, en waar zal dan uw plaats
zyn? Botjma.
De vraag„Mogen doopleden hun kinderen
ten doop heffen", beantwoordde Ds. J. D. Wie-
lenga, pred. te De Leek, thans te Middelburg,
in een referaat gehouden voor de classis Enu-
matil, 18 October 1905. Op verzoek van de
classis werd dit referaat voor de gemeenten,
behoorende tot haar ressort, gedrukt by J. H.
Kok te Kampen.
By gelegenheid van de intrede van Ds.
Wielenga te Middelburg zeide Ds. Bouma, dat
hy ZEerw. kende en waardeerde uit dit referaat.
Het doopen van kinderen van ouders, die
geen belijdenis des geloofs hebben afgelegd,
maar slechts „doopleden" zijn, is in het Noor
den van ons land sinds vele jaren en menig
maal geschied. Het geschiedde, dewijl de
ouders door den Doop lidmaten van onze Ge
reformeerde, geinstitueerde kerken waren, doch
bezwaar hadden belijdenis des geloofs af te
leggen en aan het Avondmaal te gaan. Yelen
dezer leden gingen evenwel tot het huwelijk
over en kregen kinderen. Yoor deze kinderen
nu vraagden zy de toediening van den Doop
en kwamen er mede tot den Doop. De be
zwaren van de kerkeraden in betrekking tot
deze toediening namen in de laatste jaren lan
ger hoe meer toe, zelfs dermate dat verschei
dene kerkeraden haar weigerden te<loen plaats
hebben.
Zy verlangden, dat bedoelde ouders eerst
belijdenis van hun eigen geloof zouden afleggen.
Gaarne werden dan hun kinderen gedoopt
en de ouders als doop-ouders toegelaten. Yoor
ons volk in het Noorden is de behandeling
van deze quaestie van beteekenis. Daarom ver
wondert het ons ook niet, dat de classis Enu-
matil verzocht het goede, degelijke antwoord,
door Ds. J. D. Wielenga in zyn referaat ge
geven, in druk te doen verschijnen. Hoewel
de quaestie in het Zuiden niet op gelijke
wyze aan de orde is, evenwel is het ook voor
ons niet van belang ontbloot er kennis mee
te maken, waarom we het hieronder laten af
drukken. Littooij.
„Daarom nalatende het beginsel der
leer van Christus, laat ons tot de vol
maaktheid voortvaren, niet wederom
leggende het fundament van de
leer der doopen
Hebr. 6 1 en 2.
Byna 18 eeuwen is het geleden, dat deze
krachtige taal door den apostel Paulus werd
neergeschreven. Maar hoewel sinds dezen grond
legger van Christus' kerk, de machtige den
kers als Augustinus en Thomas Aquinas, Oal-
vyn en Luther, Voetius en Kuyper, en vele
anderen met hen, in den bodem der godgeleerd
heid hebben ingegraven, toch martelen de kin
deren der 20ste eeuw zich nog af over de leer
der doopenen door deze aloude twistzaak
worden hun hersenen gepijnigd, de gemeenten
geprikkeld, en hun eigen eonscientie's veront
rust.
Daar wy kinderen zyn van onzen tyd, mogen
wy ons niet aan zyne vragen onttrekken. Het
past ons niet ons boven het veelzins lage peil
hoogmoedig te verheffen, zonder er ons mede
in te laten. Integendeel, op ons rust de taak
te trachten, de gemeenten tot het ideale stand
punt op te voeren, opdat zoo spoedig mogelijk
in eigen boezem de strijdbijl over „de leer der
doopen" worde begraven.
Een klein deel van de doopkwestie in haar
geheel hebben wij te bespreken. En dan moet
wel deze vraag door ons beantwoord of ouders,
die nog doopleden zyn, hun kinderen ten doop
mogen houden. Drieërlei hebben wy bij het
beantwoorden dezer vraag na te gaan:
I. Wat de Schrift ons zegt.
II. Wat de geschiedenis getuigt.
III. Wat de praktijk ons leert.
Wanneer wy het woord „doopleden" gebrui
ken, doen wy dit alleen, omdat de praktijk dit
woord heeft ingeburgerd. Het woord moet echter
afgekeurd, waar deze naam den dragers rechten
toekent, die zy niet bezitten. Er ligt in opge
sloten, dat zy tot op zekere hoogte regelmatige
leden zyn. Zy waren dit echter, toen zy nog
in onmondigen toestand verkeerdendoor hun
voortdurend leven in ongehoorzaamheid en
weigeren in het aanvaarden van hun doop, heb
ben zy zich den naam „leden" onwaardig ge
maakt, en hebben, in consequentie, dus ook de
rechten der gewone lidmaten niet. Waar echter
de usantie (het gebruik) dit woord ons doet
verstaan, blyven wy het gebruiken, en verstaan
er dan onder de volwassenen, die door hun
doop in zekere connectie staan tot de kerk als
instituut. (Zie de Acta van de Synode v. Midd.
1896, pag. 121).
1. Waar wy de genoemde vraag hebben te
bespreken in het licht van Gods Woord, mag
wel allereerst onderzocht, of de kinderen van
ouders, die nog altijd in ongehoorzaamheid leven
wel recht hebben op den doop.
De Schrift leert ons in dezen, dat de doop
een sacrament is, d. w. z. een heilig en zichtbaar
teeken en zegel van de weldaden van het ge-
nadeverbondniet van het geloof, niet van de
verzekerdheid des geloofs, of iets dergelijks,
maar van het verbond der genade met al zyn
weldaden. Daaruit volgt dus, dat de doop, zoo
wel als het Avondmaal, is voor de gemeente
des Heeren, voor de bondelingen, voor hen, met
wie God het verbond der genade heeft opge
richt. By hen, die buiten het verbond staan,
kunnen de weldaden niet worden beteekend en
verzegeld. Verzegelen onderstelt toch het aan
wezig zyn van hetgeen verzegeld wordtin
casu het verbond c. a. En waar dit niet het
geval is, daar kan ook van verzegeling geen
sprake zyn.
Waar hebben wy nu het verbond te zoeken
God in Zyn vrijmacht heeft dit gebonden aan
volken, geslachten en familiën. Het verbond
is niet gesloten met één, en nog eens één, en
later weer met één individumaar het is één
groot geheel, waarin men begrepen is krachtens
geboorte. Wanneer 2 rijken zich nauw aaneen
willen sluiten, gaan de vorsten of regeeringen
van die beide rijken in verbond. Niet sluit de
koning van het eene ryk een verbond met ieder
onderdaan van het tweede ryk maar de onder
danen zyn in hun overheid begrepen deze doet
het voor hen.
Dezen weg nu bewandelt ook God. Want
God heeft het verbond der genade niet opge
richt met afzonderlijke personen, doch met de
gemeente als één geheel. Hy treedt in connec
tie met volken, geslachten en familiën. En waar
men in zulk een geslacht of familie of volk
geboren wordt, daar is men door zyn geboorte
in het verbond begrepen, en heeft men krach
tens zyn geboorte recht op de verzegeling van
de weldaden van het genadeverbond. Waaruit
vanzelf volgt dat de kinderen der gemeente niet
aan den doop mogen worden onttrokken.
Aanstonds doet zich hier echter de vraag
voorzyn alle kinderen, die in de kerk als
instituut geboren worden, bondelingen? Een
wedervraag kan ten antwoord dienen het volk
van Nederland is een christen-natie; zyn nu
alle Nederlanders christenen, en hun kinderen
met hen Deze gevolgtrekking is onjuist te
noemen. Nu, hetzelfde geldt veelzins van de
kerk als instituut. Niet alle leden zyn ware
ledenzy zyn niet allen ware bondelingen.
Slechts dan hebben wy ze als zoodanig te be
schouwen, zoo zy zich, tot onderscheid van jaren
gekomen, als geloovigen in woord en daad
openbaren.
En wat kenmerkt nu de ware bondelingen
Dit, dat zy het verbond, dat God met hen sloot
in hun vaderen, en beteekende en verzegelde
in hun doop, aanvaarden. God belooft, en de
bondeling gelooft. En wie niet gelooft, maakt
God tot een leugenaar, verbreekt het verbond,