Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LAHAN en Ds. A. LITTOOIJ.
6e Jaargang.
Vrijdag 6 November 1908
No 20.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
Drnkker-Dilgever
A. D. LITTOOIJ Az
PRIJS DER ID TERTENTIEN
Streven naar zekerheid.
Hervormingsdag.
per kalf jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
VREDE EN OVERVLOED.
Die uwe landpalen in vrede stelt,
Hij verzadigt u met het vette
der tarwe.
Ps. 147 1 14.
De dankdag voor ket gewas werd weer ge-
kouden. Niet in alle kerken van ons gewest,
maar tock in vele. Ook niet in alle plaatsen
met dezelfde opgewektkeid. Op onze dorpen
is de opkomst der gemeente veel beter dan
in onze steden. Dit ligt ook voor de hand,
meenen sommigen, want de landelijke bevol
king keeft veel meer belang bij een goed gewas
dan onze stedelingen, ja, zfl zouden haast zoo
ver gaan om te beweren, dat de laatsten er
niets aan hebben. Dock zjj voelen zelf zeer
goed, dat een dergelijke opvatting er niet door
kan. Dit is ook wel gelukkig, wijl zij kant
noch wal raakt. Daaraan mag het waarlijk
niet toegeschreven worden, dat de stedeling
minder trouw de gemeentelijke samenkomsten
bijwoont dan de lieden van het platteland.
Erkend moet worden, en dit is een ver
zachtende omstandigheid dat het maatschap
pelijke leven in een stad veel meer ingewik
keld is en dat ket menigeen b ezwaarlijk valt,
er een dag uit te breken.
Doch als er nu een innerlijke drang was, om
in 't- midden van de gemeente den Gever alles
goeds te danken, dan zouden allen, die noch
de voormiddag-, noch de namiddagbeurt kun
nen bijwonen, althans des avonds wel kunnen
komen om zich van dezen plicht te kwijten,
maar dit gebeurt niet. Er zijn nog al onder
scheidenen, die geen voet op zulken dag over
den drempel van het bedehuis zetten.
Waaraan ligt het Ligt het hierin, dat er
geen stof tot danken is. Dit zij verre, want
ook door ons land klinkt de roepstem van den
dichter: o Jeruzalem, roem den Heere, o Zion,
loof uwen God. Er was in zflne dagen reden
voor deze opwekking. De volkeren rondom
Kanaan prezen in hun lofliederen zoo luide
de goden, uit wier hand zij, naar zfl dachten,
alles ontvingen en zfl verhieven hun macht en
grootheid. Mocht dan Jeruzalem, mocht dan
Zion zwijgen en vergeten, dat alle lof en aan
bidding alleen toekomt aan Jehovah, die is,
die was en die komen zal Zou het volk, dat
Hem kende, weigeren Hem openlijk te heili
gen als den God der goden? Maar het is
thans ook nog zoo. Breed uitgemeten worden
de deugden van dezen en genen uitvinder, die
ons maatschappelijk leven heeft verrijkt, hoog
geprezen de verbeterde werktuigen, welke de
arbeid vergemakkelijken, maar wie spreekt
er tot gedachtenis van 's Heeren Naam Reeds
dit moest het ijvervuur der gemeente aan
wakkeren om luider dan ooit te voren de
deugden des Heeren te verkondigen.
Bovendien er is zooveel stof tot danken. Hij
maakte de grendelen uwer poorten sterk, Hij
zegent uwe kinderen binnen in u. Die uwe
landpalen in vrede stelt, Hij verzadigt u met
het vette der tarwe. Welk een overvloeiende
fontein was God destijds voor Zijn volk, welke
milde en kostbare weldaden ontvingen zij uit
Zijne hand. Maar is dit'bij ons ook niet zoo?
Kan ons volk in het voorjaar en in den zomer
zich niet wijden aan de werken des vredes?
Geruchten van oorlogen hebben wjj vernomen,
maar zonder dat het gevaar ons dreigde of
verontruste. Wij weten uit eigen ervaring
niet, welke schrikkelijke verliezen een oorlog
brengt, welke vreeselijke verwoestingen hij
aanricht. Hoe geheel anders was dit, toen ons
volk op den eersten nationalen dankdag in het
bedehuis saamkwam om den Heere te danken
voor een rijken oogst dien God op het vurig
gebed had geschonken. Onze vaderen wisten
uit eigen ondervinding, welk een geesel de
oorlog was, en kenden eveneens den nood,
welke uit mislukking van den oogst voort
kwam en het is mede daaraan toe te schrijven,
dat het geheele volk armen en rijken, geringen
en aanzienlijken, overheden en onderdanen ge
hoor gaven aan de uitnoodiging om den Heere
in 't openbaar te danken. Maar ons volk ge
niet jaar op jaar de zegeningen van den vrede
en verstaat blijkbaar niet meer, dat ook deze
uitnemende weldaad ons toekomt van Hem,
die alle de volkeren der aarde acht als een
druppel aan den emmer. Wij denken er haast
niet aan, dat het anders kon zijn. Wij leven
maar voort, alsof het zoo behoorde. Zie, niet
dat de menschen de kerken niet bezoeken is
het droevige, maar dat de opmerkzame harten
zoo veelzins ontbreken.
Hij verzadigt u met het vette der tarwe. Wij
kunnen het betreuren, dat onze Zeeuwsche
tarwe, overal vroeger geroemd, plaats heeft
moeten maken voor allerlei andere gewassen,
maar veranderen kunnen wij het niet. Nog
echter levert zij vooral ten plattelands een groot
deel van de voeding en geen ouder behoeft zfln
kind een boterham te weigeren, als het vraagt,
gelijk vroeger in zoo menig arbeidersgezin
voorgekomen is, zooals ouden van dagen zich
nog goed kunnen herinneren. Er is veel klacht,
maar nijpende aripoede is er weinig. En wie
is het, die voor allen zorgt, die eiken dag de
tafel toebereidt, die allen verzadigt Moeten
wfl niet met den dichter zeggen, dat het de
Heere is Gedenk aan de wegen, langs welke
en aan al de middelen, waardoor Hij ook dit jaar
onze velden kroonde met Zijn zegen,en mij dunkt
uw hart moet wel bewogen worden tot erken
telijkheid bfl het aanschouwen van die voort
durende zorg, welke u tegemoet treedt in eiken
regendroppel en in elke zonnestraal.
Mensehen mogen u kwalijk behandeld heb
ben, Hfl, de Heere, was U goed en mild, Hfl
gaf u eiken dag spijze om te eten en kleeding
om aan te trekken. Heeft het u aan iets ont
broken Keer met die vraag tot u zelf in, be
antwoord haar in oprechtheid en dan zult gij
u keeren tot Hem, die ook voor u de Sprink-
ader des heils is geweest. Verheug u niet over
de weldaden, welke hun deel zijn geweest,
zonder met dank in 't hart en op de lippen
op te zien tot uwen God en anderen op te wek
ken dat zij met u zullen instemmen in 't ver
heerlijken van Zijn Naam.
Bouma.
Dat is het doel van eiken godsdienstte
komen tot. zekerheid aangaande onze eeuwige
belangen. Er bestaat behoefte aan die zekerheid.
Diep in onze ziel gevoelen wfl zulk eene be
hoefte. We hebben aan dit leven niet genoeg.
We moeten voorbereid worden voor het toe
komstige. Het tfldelflke kan geen bevrediging
schenken, We moeten het eeuwige hebben.
Weliswaar houden vele menschen er weinig
rekening mee trachten anderen zulke gedach
ten weg te dringen, en durven sommigen zelfs
dat alles te loochenen. Maar niettegenstaande
er zulke menschen zfln, komt toch de gedachte
aan dat toekomstige en de behoefte aan zeker
heid voor die toekomst 'telkens weer op. De
menseh leëft in het besef of laat ik zeggen in
een vaag onbestemd besef van een leven na
dit leven van op de eeuwigheid aangelegd te
zfln.
Zelfs bfl de Heidenen komt dat uit. Wat al
voorstellingen hebben die heidenen van een
toekomstig leven. O, zeg gerust, dat het dwaze,
dat het bflgeloovige voorstellingen zflndat ze
geen waarde hebben, dat ze tot niets nut zfln.
Alleen maar, dit blflkt er toch uit, dat zfl nog
eenig besef hebben van een leven na den dood.
God heeft den menseh zoo geschapen, dat hfl
niet genoeg heeft aan deze aarde en er niet
genoeg aan kan hebben, al beeldt de menseh
het zich soms in. God heeft den menseh op de
eeuwigheid aangelegd.
Daarom is er bfl de heidenen ook nog een
streven, en jagen om tot zekerheid te komen
voor het toekomstige leven. Vele offers brengen
ze veel moeite getroosten ze zich veel arbeid
en inspanning hebben ze er voor over, om maar
zeker te zfln, dat ze het geluk zullen deelachtig
worden na dit leven het geluk, dat zfl zich op
hun wflze en op zeer verschillende wflze voor
stellen. Heel hun godsdienst toont dat; voor
zoover wfl dan van godsdienst kunnen spreken
bfl die volken. Ja alle godsdienst hangt daar
mee saam en loopt daarop uit. Dat is mee het
doel van eiken godsdienst. Zucht tot zelfbehoud,
tot eeuwig zelfbehoud spreekt zich uit in allen
godsdienst, 't Is een gevolg, een overblflfsel,
eene nawerking van het geschapen zfln naar
Gods beeld. De menseh is op godsdienst aan
gelegd op het dienen van God. Dit is wel
door de zonde verbasterd, maar toch niet geheel
uitgeroeid. Hoe diep ook gezonken, die trek
komt toch telkens weer boven. De menseh is
geneigd aan een hooger Wezen te gelooven,
aan het bestaan van een God of van goden te
denken. De Zendingsgeschiedenis heeft merk
waardige voorbeelden daarvan doen zien. Men
heeft wel eens van een volk of van een volks
stam gedacht, dat ze te diep gezonken waren
om nog eenig godsdienstig leven te kennen of
ook om er zelfs vatbaar voor te zflnmaar de
ervaring heeft geleerd, dat dit een vergissing
was en dat het Evangelie van Christus ook op
hen zfln gezegenden invloed verkreeg.
Komt, dan overal godsdienst voor onder de
menschen, hoe ook verbasterd, in al dien gods
dienst openbaart zich een streven om tot zeker
heid te komen voor het leven na den dood.
Daarin gaat het om het hoogste en heiligste,
dat de menseh kent. Daarin verzekert hfl zich
of tracht hfl zich althans te verzekeren van zfln
onvoorwaardelflk en blflvend bestaan. Dat raakt
de diepste behoeften en de heiligste belangen
van den menseh. Slechts daar, waar men alle
geloof aangaande het eeuwig bestaan heeft uit
geschud, kan van geen godsdienst meer sprake
zfln. Als er geen eeuwig voortbestaan meer
erkend wordt, maar de menseh zich moet be
perken tot dit tfldelflke levenals er geen
hemel meer bestaanbaar geacht wordt, maar
deze aarde het één en het al zfl waarvoor wfl
hebben te zorgen als er geen God is, Die van
eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelfde is (Ps.
902), en Die als de Eeuwige den menseh ook
voor het eeuwige heeft geschapen dan, neen,
kan er geen religie zfln, geen dienen van God,
geen behoefte aan en geen streven naar zeker
heid. Dan wordt alles losgewoeld wat de H.
Schrift heeft vastgesteld. Dan zouden wfl kun
nen zeggen laat ons eten en drinken en vroo-
lflk zfln, want morgen sterven wfl, en dan is
't gedaan. Dan zinkt bfl den dood alles in het
niet weg en van den menseh die geleefd heeft
op deze aarde, ook van den Christen, die geloofd
heeft in Zfln God, zou er niets overblflven..Geen
toekomst zou er zfln Hoe arm staat dan de
menseh.
Zoo wordt het wel door sommigen voorge
steld. Zoo leert het Gods Woord echter niet.
Daarin wordt ons een uitzicht geopend op
eeuwige heerlflkheid, op het eeuwige leven, op
volkomen zaligheid. De Schrift leert ons be
hoefte gevoelen aan zekerheidze wekt die
behoefte op in ons hart, maar zegt ook, dat we
tot die zekerheid kunnen komen. Zfl dringt er
dan ook op aan, dat we streven zullen naar
die zekerheid, dat we er naar jagen, en naar
grflpen zullen. „Strfld den goeden strfld des
geloofs, grflp naar het eeuwige leven, tot het
welk gfl ook geroepen zflt". Zoo roept Paulus
Thimotheüs toe, (1 Tim. 512) en Petrus zegt
„Benaarstigt u om uwe roeping en verkiezing
vast te maken, want dat doende zult gfl nim
mermeer struikelen. Want alzoo zal u rflkelflk
toegevoegd worden de ingang in het eeuwig
Koninkrflk van onzen Heere en Zaligmaker,
Jezus Christus". (2 Petr. 1 10, 11.)
Zaamslag. R. Hamming.
31 October 1517.
Door de nevel-straten van de avond-stad gaat
een stoere monnik, door jongeren omringd,
naar de slotkapel, wier slanke lflnen verva
gen tegen de donkere lucht. Een rol papier,
waarop in dichten letter 95 stellingen zfln
geschreven, wordt gespreid over de zware deur,
waarop het stevig wordt bevestigd door de
krachtige slagen van een zwaren hamer. Dof
klinken de slagen door de leege ruimte van
het heiligdom, en het is, alsof bfl iederen slag
het altaar waggelt en dreigt om te vallen.
Als „de 95 stellingen* zfln vastgespflkerd,
keert de kleine stoet terug, ernstig, als in ver
wachting van groote dingen, die komen geest
driftig, als na het verrichten van een daad,
die moed eischte.
En morgen zullen de scharen, die komen
tot het feest van Allerheiligen, lezen het woord
van den monnik, die het in gebedsworsteling
opstelde, omringd door de mystieke stilte
van het klooster, zonder vermoeden, dat het
zou klinken over hooge bergen en wflde zeeën
tot in verre landen.
31 October 1908.
Door de nevel-straten van de avond-stad liep
ik langs een kerk van Rome, waar ik intrad,
door geen enkele beweegreden gedreven, in
spontane opwelling. In groote devotie pre
velde de gemeente na het gebed van den gees
telijke, die geknield lag voor het altaar. In
gonzende eentonigheid dofte het „Bid voor
ons!" door de hooge ruimte, totdat de rozen
krans was afgebeden. En nadat in stillen eer
bied was gebogen voor „ons Heer', geborgen
in de zilveren monstrans, welke de priester
omhoog hield, klonk de zegengroet van den
priester: „Pax vobiscum!", welke het koor
beantwoordde met het gewone„Et cum spiritu
tuo
Op den volgenden dag werden „Alle hei
ligen* herdacht, die bidden voor destrfldende
kerk bfl God in den hemel.
Nog staat de Roomsche Kerk in groote kracht
Wel heeft Luthers woord een oogenblik trilling
gebracht in haar grondslagwel hebben dui
zenden bfl duizenden heil gezocht buiten de
„alleen-zaligmakende-Kerk*wel is haar in
vloed, waardoor ze over keizers regeerde, ge
broken maar de leer, door de Hervorming be
streden, wordt nog verkondigd en beleden
maar de dwalingen, in de 95 stellingen weerlegd,
worden nog aangemerkt als wil van God maar
de eeredienst, beschuldigd van verkilling des
harten, wordt nog met praal geleid.
En de volgelingen van Luther De leer van
„door het geloof alleen!' wordt door slechts
weinigen meer begrepen.
En het werk der Hervormers? Niet velen
zfln het, die op den herdenkingsdag God dank
ten voor het feit, dat het licht van een zuiver
Evangelie weer werd geplaatst op den gouden
kandelaar. Groot is het aantal van hen, die
verwerpen de leer der vaderen; die verachten
het geloof, dat zich buigt voor Gods Woord
die in de Hervorming slechts kennen een daad,
waardoor de vrflheid van den geest zich ont
wikkelde.