Feuilleton.
Kerk- en Schoolnieuws.
Officiëele .Berichten.
UIT HET LETM.
De sterkte des paards en de beenen des
mans.
Hoe natuurlek het ook schijnt,' dat wij God
als den oorsprong alles goeds met dankzegging
prijzen en van zijne goedertierenheden zingen,
daar zijn duizenden, die het niet doen, en nog
maals* duizenden, die het veel te weinig doen.
Als er roem onder de menschen gehoord wordt
dan is het meestentijds niet de roem van God
als er deugden worden verkondigd, dan zijn
bet doorgaans niet de deugden des Heeren.
De mensch is vooreerst zoo licht geneigd t©
roemen, gelijk de psalmist het dichterlijk uit
drukt in de sterkte des paards, d. w. z. te roe
men in de deugden van het schepsel, dat tot
zijn dienst gesteld is, of gelijk onze vaderen
het plachten uit te drukken, aan de middel
oorzaken toe te schrijven, wat toegeschreven
moet worden aan de eerste oorzaak, aan God,
zooals de hond op den steen bijt, die hem
toegeworpen wordt, in plaats van de hand te
grijpen, die den steen wierp, zoo rekent ook
de mensch meest alleen met het instrument,
waardoor het kwade of het goede hem
overkwam, en niet met den Heere, die het in
strument gebruikte en bestuurde. Het schepsel
wordt dan zijn God, en van dat schepsel zingt
hij den lof en roemt hjj de deugden, en op dat
schepsel zet hij ook zjjn gansche hart.
Zoo heeft nu ieder mensch licht eenig cre
atuur, waarop hij geneigd is zyn vertrouwen
te stellen en waaraan hij dan ook den wierook
zijne dankbaarheid brandt. De dichter stelt
ons wel enkel de ruiter ten voorbeeld, die
vertrouwt op de sterkte zijns paards, maar dat
sterke paard is het beeld van iederen afgod,
waar het menschenkind zijn heil van verwacht.
Bij dat vertrouwen op het schepsel komt
in de tweede plaats het vertrouwen op ons
zelf, of om met den psalmdichter te spreken
het roemen in de beenen des mans. Dan zijn
het onze eigenschappen, waar wjj onzen voor
spoed aan danken
Onze sterke krachten, onze wijsheid en kloek
zinnigheid, onze ijver en noeste vlijt, onze ga
ven en talenten van lichaam en ziel, van ver
stand en hart, worden dan de bron, waaruit
wij meenen, dat onze zegeningen voortvloeien.
En aldus zjjn schepselyergoding eenerzijds
en zelfvertrouwen anderzijds oorzaak, dat God,
die de eenige oorsprong alles goeds is, niet
met mond en hart in psalm en lied wordt ge
dankt, maar dat het schepsel in plaats van
den Schepper verheerlijkt en geprezen wordt.
Dit is de zonde der afgoderij, waarin niet enkel
het heidendom wandelt, maar waarin ook de
Christennatiën sehuldig liggen voor God.
De eene mensch bedrijft deze zonde in volle
bewustheid, door drieste loochening van de
Voorzienigheid Gods en schaamteloos rooken
aan zijn garen en offeren aan zijn net en eigen
kracht te stellen tot zijn Goden de andere
mensch doet dit met minder bewustheid, want
zonder zich rekenschap te geven, van 't geen
er kin hem leeft, schrijft hij, meedrijvend op
den stroom, zijn tegenspoed of zijn voorspoed,
klagend of roemend, aan de middelen, die hem
ontbraken of die hem dienden. Ook in deze
zonden zijn graden, maar hun wezen is één
men heeft lust aan de sterkte des paards en
zijn welgevallen in de beenen des mans.
Maar deze roem is een ijdele roem, want
God zelf heeft geen lust, zegt de dichter, in
de sterkte des paards en geen welgevallen in
bruik van de middelen veroordeelt; integen-
Een verhaal door PEK AH.
12) DERDE HOOFDSTUK.
Nog grootere dingen.
.Gaarne Tiemens 1 antwoordde Bart. „Mij is
zoo veel vergeven. Maar wat ik je raden zou
drink niet meer, en vraag voor al je zonden
vergeving bij God, die je boos opzet zoo ken
nelijk verhinderd heeft."
„Ja, zie je, of God dat nu verhinderd heeft,
weet ik niet. Het is volstrekt niets vreemd dat
iemand, die te veel gedronken heeft, tegen de
wereld slaaten dus is mijn dronkenschap oor
zaak, dat ik verhinderd ben je kwaad te doen."
„De Heere kan door allerlei middelen wel
een booze daad verhinderen", hernam Bart„en
ten slotte gebeurt er niets buiten Gods bestel.
Het was ook Gods bestel, dat ik je gisteren
avond aan den weg moest vinden."
„Ja maar, dat is toch heel iets anders, Bart
indien het tenminste waar is, dat God zich met
alle dingen bemoeit."
„Dat is zeker waar, Tiemens!" hernam Bart.
„Er valt geen muscbje op de aarde, zonder den
de beenen des mans. Niet dat God het ge-
deel heeft hij zelf ze gegeven. Schepselver-
achting is evengoed zonde als sqhepselver-
goding.
Maar als enkel op het schepsel gezien wordt,
en God wordt vergeten als er enkel op het
schepsel vertrouwd wordt en om Gods zegen
niet gevraagd als er enkel in het schepsel
geroemd wordt en de lof des Heeren wordt
niet vernomendan heeft God geen lust in
de sterkte des paards en de beenen des mans,
dan toornt Hij tegen de goden, die de mensch
voor zijn aangezicht heeft, en dan dreigt Hij,
dat Hij den lust hunner oogen van hen zal
nemen, opdat zij zullen verstaan, dat noch hun
arbeid, noch hun gaven, noch hunne middelen
zonder Zijnen zegen hun gedijen.
Geeft Israels geschiedenis op zoo menige
bladzijde hier geen overvloedige voorbeelden
van? Werd het niet, wanneer het ten strijde
trok met paarden en wagens, en ruiters en
krijgers, met bogen en schilden, door den vijand
verslagen; omdat het zich niet sterkte in God,
maar steunde op de macht van het leger
En heeft het niet met een hand vol kloeke
mannen, maar vertrouwend op God, de heir-
scharen der vreemden op de vlucht gedreven
De sterkte des paards en de beenen des mans
in Gods gunst gebezigd, kunnen den mensch
tot uitnemenden en overvloedigen zegen zijn
maar wie ze gebruikt met verbeurte van Gods
gunst, staat verre ten achter bij dien, die over
kleine middelen beschikt en over kleine krach
ten, maar deze dan ook bezigt onder den
zegen van God.
Het is beter God te danken met weinig
goed, dan God te vergeten door de veelheid
van goed, want weinig in zijn gunst is beter
dan veel in zijn toorn. Niet de veelheid van
goed, maar de grootheid van Gods gunst, maakt
rijken die gunste Gods is niet het deel der-
genenen, die van hun goed hun God maken,
maar wel van degenen, die van God hun
goed maken die ook met elke weldaad en
en met iederen zegen, met alle middelen en
gaven eindigen in Hem, uit wien, door wien
en tot wien alle dingen zijn, en die dan ook
dankend moet worden geprezen.
Worde dit ook op den a. s. dankdag niet
vergeten.
Laman.
BEROEPEN
te Stellendam ds. A. Taal te Krimpen a/d Lek.
te Kielwiudeweerds. I. Tonckens te Lange-
slag.
te Warns en Stavorends. J. C. Rullmann te
Garijp.
BEDANKT
voor Zweeloods. G. de Jager te Bruinisse.
voor Oostermeer: ds. C. J. van de Boom te
Hantum.
voor Westergeest: ds. N. G. Kerssies te den
Ham.
voor Fijnaartds. V. K. Kuyvenhoven te Ambt
Vollenhove.
voor Garrelsweer: ds. E. A. Groenewegen te
Westmaas.
Middelburg. Zondag 1.1. hield ds. Bouma
eene gedachtenisrede bij de herdenking van
het 50-jarig bestaan dier gemeente naar aan
leiding van Jesaja 26 13.
Middelburg. Zondag had de bevestiging en
intrede van ds- J. D. Wielenga, beroepen tot
predikant bij Kerk A alhier plaats. Als be
vestiger trad op dr. B. Wielenga uit Arnhem,
wil van God, en zelfs ook de haren onzes hoofds
zijn alle geteld."
„Ja, ja, zoo redeneerde myn schoonmoeder
ook altoos; maar dan zei ik: „Och mensch!
hou op met je .gezeur!" „want ik kan zulke
dingen niet begrijpen, en ik laat me ook niet
zoo spoedig iets wijsmaken, wat ik niet begrijp.
Maar dat kan ook alles niets schelen, Bartik
moet zeggen, dat je beter bent, dan ik. Had
ik jou gisterenmorgen gevonden in een sloot,
gelijk j\j mij gisterenavond gevonden hebt, ik
had je laten stikken."
„Nu Tiemens, dat geloof ik nog niet van je,"
sprak Bart. „'k Heb altijd nog wel wat betere
gedachten van anderen, dan van mijzelvenen
ik kan ook nog niet gelooven, dat je mü ook
niet helpen zoudt, als ik in gevaar was."
„Ja, nu zou ik het zeker doen, maar gisteren
zou ik het niet gedaan hebben, dat verzeker
ik je. Ik zal je nu nog meer vertellen, Bart
Ik heb reeds lang er over gedacht op een of
andere wijze je te benadeelen. Toen in het voor
jaar je schuur vernieuwd werd, en je woning
geheel werd verbouwd, heb ik op een zekeren
nacht getracht heel je- boel in brand te steken,
'k Had 's avonds al zoo eens overal goed uitge
zien en het terrein goed opgenomen. Daarna
was ik naar de herberg gegaan en had aardig
wat gedronken, 't Was reeds bijna middernacht,
toen ik de herberg verliet, omdat de veldwachter
die tot tekst gekozen had Mattheus 13 52.
Aan het einde der bevestiging leidde ds. Littooij
zijn opvolger bij de gemeente in met het woord
van Paulus„Zoo nu Timotheus komt, ziet
dat hij buiten vreeze bij u zij, want hij werkt
het werk des Heeren gelijk als ik", 's Avonds
deed ds. J. D. Wielenga intrede met de woor
den van 1 Petrus 124 en 25. Bij beide beurten
was het kerkgebouw overvol.
Poortvliet. Zondagavond nam ds. J. Meulink
afscheid van de gemeente naar aanleiding van
Philippenzen 1 vers 27. Na de prediking hield
hij een toespraak tot gemeente en kerkeraad
en uitdrukkelijk tot de catechisanten. Door
ds. Dekkers, van Anna Jacobapolder, die dezen
dag hier voorgegaan had, werd Z.Eerw. in
een hartelijke toespraak bedankt namens de
ringbroeders. Tot afscheid zong de gemeente
den scheidenden leeraar staande toe Ps. 1334.
Het kerkgebouw was overvol.
Ter Neuzen. Zondagnamiddag nam ds. J.
van den Berg afscheid van zijn gemeente met
de woorden uit Philippenzen 1 3. Aan het
einde sprak ouderling H. van Wijck Z.Eerw.
een hartelijk woord van dank en vaarwel toe
namens kerkeraad en gemeente waarna den
scheidenden leeraar staande werd toegezongen
Ps. 121 4.
Goes. Aan den heer A. S. J. Dekker, alhier,
is opgedragen de vervaardiging van een nieuw
pijporgel ten behoeve der Ned. Herv. Gem. te
Simonshaven en de vernieuwing van het groote
orgel in het kerkgebouw a./d. Looiersgracht
te Amsterdam.
Ds. Doorn. Toen Ds. Doorn van 's-Graven-
hage Zondag gereed stond om naar de kerk
te gaan werd Z.Eerw. plotseling onwel. Hij
liet zijn familieleden nog roepen, doch eer deze
er waren, was hij reeds overleden. Hij was
een hoogst beminnelijk man en ernstig predi
ker, uitnemend samenbinder tusschen de kerken
A en B, in wier vereeniging hij zich hartelijk
verblijd heeft.
Ds. Doorn was 24 April 1836 geboren. Hij
diende de Chr. Afgescheiden, later Chr. Geref.
Kerk en Geref. Kerkeneerst te Deventer
1865 tot 1873, te Heerenveen 1873 tot 1875, en
sedert 8 Aug. 1875 te 's-Gravenhage.
Hij was te Kampen een studiegenoot en
speciale vriend o a. van ds. Littooij, ds. Wiers-
ma en (nu wijlen) ds. A. H. Gezelle Meerburg.
Ds. Doorn was vice-president van de jongste
Synode der Geref. Kerken te Amsterdam.
Met hem viel reeds het derde lid van de
laatst gehoudene Generale Synode.
J. 1. Zondag was voor de gemeente van Mid
delburg A een gezegende dag. Zy mocht het
voorrecht hebben des morgens haar beroepen
Leeraar ds. J. D. Wielenga, van De Leek tot
haar gekomen, te zien bevestigen door ZEerw.'s
broeder dr. B. Wielenga van Arnhem met een
leerrede over Matth. 13 52. Bovendien trad
nog haar geliefde Oud-Leeraar, ds. A. Littooij,
voor haar op, om zijnen ambtsopvolger bij haar
in te leiden met een toespraak over 1 Cor. 16
vers 10. Des avonds verbond haar nieuwe Lee
raar zich aan de gemeente met een predikatie
over 1 Petrus 1 24 en 25, en traden ook nog
op ds. Bouma en dr. Wagenaar, om namens
de Kerken der classis en de zusterkerken B.
en C. eenige hartelijke woorden tot gemeente
en Leeraar te richten.
Zegene de Heere het werk van den nieuwen
kwam zeggen, dat er gesloten moest worden.
Doch die veldwachter liep met mij mee, en
daarom kon ik dus myn plan niet uitvoeren.
Doch ik dachtdat hindert niet, dan doe ik
het den volgenden nacht. Doch toen ik den
volgenden avond ongeveer ten half twaalf uit
de herberg kwam, met geen ander doel, dan
mijn boos plan ten uitvoer te brengen, werd
ik weer verhinderd. Juist op het oogenblik,
dat ik wat droog hout en krullen met een lu
cifer zou aansteken, begon het zoo vreeselijk
te stortregenen, dat er geen gedachte van was,
dat het zou willen branden
„Dus dat heeft de Heere toen ook al tot twee
maal toe verhinderd!" sprak Bart.
„Och, Bartje praat telkens, dat de Heere
dat verhinderd heeft, maar dat zie ik nog niet
in. Was ik den eersten avond minder dronken
geweest, dan zou de veldwachter niet met mij
meegeloopen zijn. En den tweeden avond werd
het eenvoudig verhinderd door den regen."
„Maar wie beschikte het dan zoo, dat het
juist op dat oogenblik begon te regenen Tie
mens Tiemenshoe is 't toch mogelijk, dat
je in dat alles nu niet des Heeren hand wilt
zien. Doch ik wil je nu toch eens vragen, Tie
mens wat heb ik je toch misdaan, datje tegen'
my zulke booze plannen kunt koesteren
„Misdaan, Bart? Misdaan? Wel man je
hebt me niets misdaan, maar ik was nu een-
Leeraar tot eere Zyns Naams en tot heil der
gemeente.
Namens den Kerkeraad,
L. Sühüman, wn. Scriba.
De stille avondure van 28 Oct. 1908 was voor
de Kerk van Oostkapelle een blijde ure. In een
gloedvolle en bezielende rede, wydde onze ge
liefde leeraar ons nieuw kerkgebouw tot den
dienst des Woords in, naar aanleiding van de
spreuk in den gevel aangebracht: „De Heere
zegene u uit Sion, die den Hemel en de aarde
gemaakt heeft". ZEerw. bracht een woord van
dank aan de bouwcommissie, bouwlieden, als
mede aan den opzichter, dhr. Toebes, die allen
eer van hun werk hebben. Alsmede richtte
Z.Eerw. een woord van dank aan alle ambts
broeders en deputaten, die in grooten getale van
hun belangstelling blijken gaven, alsmede tot
wethouder en raadsleden. De burgemeester was
wegens werkzaamheden tot zyn spijt afwezig.
Namens de. classis sprak ds. Boeyinga een
recht gemoedelijk woord, in verband gebracht,
met den Tempelbouw onder Zerubabel.
Ds. Koopmans sprak als oud-consulent dezer
kerk, en voerde ons op het veld der herinne
ringen, wydde nog een woord van nagedach
tenis aan wijlen ds. Wolf uit Brussel, die in
1890 op 2 Nov. voor 'teerst in 'toude kerk
gebouw het woord bediende en drong aan op
éénheid der Kerkengroepen, helaas ook hier
nog bestaandeen eindelijk sprak dr. Wagenaar
een kostelijk en roerend slotwoord hier en daar
het gesprokene resumeerend, de nadruk leggend
op de noodzakelijkheid en de gebiedende eisch
der eenheid van Christus Kerk en sloot dit
recht hartelijk samenzijn dezer volle kerk in
een roerend dankgebed aan God. Soli deo Gloria.
Namens den Kerkeraad der Ger.
Kerk van Oostkapelle,
K. Mblis, Scriba.
Bruinisse. Tot blijdschap van Kerkeraad en
Gemeente maakte ons geliefde Leeraar, ds. De
Jager, Zondag 1.1. aan de Gemeente bekend,
dat hy voor het beroep naar Zweeloo had be
dankt. De toespraak van een der broeders
ouderlingen en de zegenbede Ps. 134 3 door
de gemeente haren Leeraar toegezongen, waren
van die blijdschap de vertolking.
Namens den Kerkeraad
der Geref. Kerk,
N. J. Bastmeijer, Scriba.
Terneuzen 26 October 1908. Het was op den
dag van gisteren voor den kerkeraad en de
gemeente een gewichtvol oogenblik. Onze ge
liefde Leeraar ds. J. van den Berg, beroepen
predikant te Feijenoord, nam na eenen ongeveer
zes-jarigen arbeid in onze gemeente, zegenend
van dezelve afscheid, naar aanleiding van Filip-
pensen 1:3. De kerkeraad en gemeente kon
geheel met deze tekstwoorden instemmen. Ook
dankt zy den Heere onzen God voor al den
arbeid die ZEerw. in ons midden mocht ver
richten, en spreekt daarbij dsn wensch uit, dat
hy in de gemeente van Feijenoord dat goede
moge wedervinden wat hy in Terneuzen ach
terliet.
Namens den kerkeraad en de gemeente werd
den scheidenden Leeraar toegesproken door
ouderling H. van Wyck, die verzocht dat de
gemeente ZEerw. toezong Ps. 121 4, welke
daaraan staande voldeed.
De kerken uit de omgeving waren door hunne
deputaten vertegenwoordigd.
Een talrijke schare was tevens opgekomen
om de afscheidsrede by te wonen.
maal op je verbolgen om je vroomheid. En daar
kwam nog iets anders bij. Toen ik wist datje
je huis gekocht had, en zag dat je dat heele-
maal liet verbouwen en ook een nieuwe schuur
liet bouwen, toen dacht ik ja Bart,
je moet niet boos worden, als ik het nu eens
precies zeg, zooals ik het toen dacht toen
dacht ikhet gaat dien vromen kinkel toch
maar wat goed. Hy is met niets begonnen, en
gaat maar goed vooruit in de wereld, en my
loopt in de laatste jaren zooveel tegen. Het was
dus eigenlijk lage jaloezie van me."
„Ja, Tiemens! de Heere vernedert dezen en
verhoogt genen
„Daar hebt je 't nu weer„De Heere". Neen
Bart, dat is niet zoo.Jouw ingetogen leven brengt
je vooruit, en myn drankzucht brengt me ach
teruit. Zóó is het, en daar heeft, naar myn
meening, de Heere niets mee te maken.
Maar ik beloof je, Bartik zal niet meer
trachten jou te benadeelen. Als alle vrome
mensehen zóó waren als jij, dan geloof ik, dat
ik ook nog vroom zou willen worden."
„Ik wenschte wel, dat je in oprechtheid God
leerde vreezen", hernam Bart. ,'t Zou voor je-
zelven en voor je vrouw en kinderen een grooten
zegen zyn. En nu zou ik je dit nog wel eens
goed duidelijk willen maken, Tiemensmaar
je ziet, myn paard staat ingespannen, 't Wordt
meer dan tijd, dat ik heenga, indien ik weer