Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redaetie vanDs. L. B0QM4, Ds. fl. W. L4M1N en Ds. 1. L1TT00IJ.
6e Jaargang.
Vrijdag 23 October 1908.
No 18.
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az
„De oplossing.
Troost
Zeenws
iBOHIEMEHTSPRIJS
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
Drukker-Uitgever
MIDDELBURG.
PRIJS DER 1DYERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
ALS EEN VAN HEN.
Ten dage als gij tegenover stond, ten
dage als de uitlanders zijn heir ge
vangen voerden en de vreemden tot
zijn poorten introkken en over Jeru
zalem het lot wierpen, waart gij ook
als een van hen.
Obadja vs. 11.
Duidelijk wordt hier Edoms misdaad getee-
kend. Maar niet zoo duidelijk is het, bij welke
gelegenheid die misdaad gepleegd is. De ver
klaring weifelt, want de een denkt aan de
verwoesting van Jeruzalem door Nebucadnezar,
den Koning van Babel en de ander aan de
verovering van die stad door de Poilistijnen,
Arabieren en Mooren in vroegere jaren. Voor
de zaak zelve maakt dit geen verschil. Van
alle kanten zijn er vijanden gekomen, zij om
singelen de heilige stad, zij dringen de poor
ten binnen, zjj sabelen neer wat weerstand
durft te bieden. De straten van Jeruzalem
bieden een schouwspel van jammer en ellende
aan. Zoo groot is de smart, dat elk hart schier
breekt. Het bevreemdt niet dat de Philistijnen
die aartsvijanden van Israël zich verblijden,
dat de woeste zonen van Arabies woestijnen
zich verlustigen in den rijken buit, welke hun
'in den schoot is gevallen, dat de donkerelbe-
woners van Afrika geen medelijden hebben
met Jacobs nakroost, maar dit is het grievende,
het pijnlijkste, dat de zonen van Ezau zich
mengen onder de veroveraars, hen^helpen in
het doorzoeken van elke schuilplaats, en alles
aanwenden om het aantal krijgsgevangenen te
vermeerderen, hoewel zij weten, dat deze]man
nen straks tot slaven werden verkocht. Israël
heeft aldoor onthouden, dat Ezau een broeder
van Jacob was, en nimmer heeft het het berg
volk uit het land van Seïr trouweloos behan
deld.
Toen waart gij als een van hen, gij merkt
het, daarover toornt de profeet, daarover spreekt
hij al zijn heilige afkeer uit. Dat het broeder
volk tot zulk een daad kwam, dat het zich liet
verlokken om met de vijanden gemeene zaak
te maken, dat het zijn wraakzucht bot vierde
aan een overwonnen bevolking en zijn kennis
van Israels land en wegen gebruikte om de
reeds aanzienlijke verliezen te vermeerderen,
dat is het, wat uit het leed naar boven deed
opzien met de vraag, of de Rechter des hem'els
en der aarde dit kwaad straffeloos dulden zou.
Wij verstaan dit, want dat de vijanden ons
tegenwerken, kunnen wij begrijpen, en zich
verheugen over onze nederlagen, dat is o zoo
gewoon in het leven. Wie zou zich daarover
verbazen, wie zou zich daarover vertoornen
Maar als zij die ons verwant zjjn, aan wie we
nooit iets in den weg gelegd hebben, ons het
leven moeielijk maken en met de vijanden
samenwerken om ons in het beste, wat wij
hebben, te treffen, dat kunnen wij ook niet
hebben, dat wekt onze verontwaardiging op en
bezorgt een verdriet, dat wij onder geen woor
den kunnen brengen.
En toch hoe menigmaal gebeurt het. Lees
de geschiedenis van 's Heeren volk en op me
nige bladzjjde staat het geschreven, dat zjj die
het naast stonden, met de vijanden hebben ge
heuld en hunne broederen hebben verraden.
Als Israel sterk was, onderwierp Edom zich
aan zijne heerschappij, doch nooit gewillig.
Zoodra het de gelegenheid kreeg, om het
juk van den schouder te werpen, deed het
dit, en nauwelijks vrij, zag het om zich
heen, of het niet doenlijk was zjjn haat te
koelen. Het leefde op, als Israel onder den last
van tegenspoeden gebogen ging; het ademde
vrijer, als Kanaau overstroomd werd door vij
andelijke heirlegershet daalde van zijn bergen
af om het verslagen broedervolk te vertrappen.
Daarom staat dat Edom met die donkere
kleur geteekend en is er niemand, die er voor
durft te pleiten. Doch nu moet gjj niet mee-
nen, dat dit kwaad alleen voorgekomen is bij
dit volk, en dat het met dit volk van de aarde
verdwenen is. Wat zou het gelukkig zijn Maar
Edoms misdaad komt steeds weer aan het licht.
Denk maar aan de historie van de vervolging,
waaraan Christus' Kerk zoo vaak bloot stond.
In zulke dagen waren er Nero's die bekend
stonden als vijanden, die niets liever wilden
dan Gods volk uitroeien. Ieder wist dit, ieder
rekende er op. Niemand verbaasde er zich over.
Maar dan vereenigden zich ook altijd weer met
de vijanden mannen en vrouwen van wie men
het in de verste verte niet vermoedde en zjj
boden hun hulp om die kerk te vertreden. En
tot hen richtte die kerk het verwijt: „Toen waart
gij als een van hen", en zij legde in dit woord
de kracht van de bittere teleurstelling welke
haar zoo griefde.
En wat nu voorvalt op die breede erve, dat
komt ook voor in het persoonlijke leven. Vele
Christenen weten daarvan te spreken. Dat de
vijanden hen aanvielen, om hun schade te be
rokkenen, dat zij de handen ineensloegen om
hen des te gevoeliger te treffen, neen, dit was
niet het smartelijkste in hun strijd, .maar dat
zij op wier steun zij billijk konden rekenen,
hen afvielen, tegenover hen gingen staan, hen
tegenwerkten, hun kwaad aandeden en zich
verheugden over hunne tegenheden, dat heeft
hen bitter gesmaakt en deed het verwijt op
komen „Toen waart gij als een van hen", en dit
verwijt wil niet zoo gemakkelijk uit hunne ziel
wijken.
„Toen waart gij als een van hen". Is het nooit
op u zelf van toepassing geweest Zijt gjj
nooit geweest in een kring, waarin smadelijk
gesproken werd over den Naam, over de wegen
des Heeren en hebt gij dan steeds tegen deze
lasteraars luide getuigd? Of hieldt ge u soms
stil, liet hen maar begaan en naamt ge mis
schien de houding aan, dat ge het vrjjwelmet
hen eens waart Hebt ge u nooit bewogen in
een gezelschap, dat uitvoer tegen het volk des
Heeren, en allerlei hoon over hen uitgoot En
zjjt gij daartegen opgekomen en hebt gij uwe
afkeuring onbewimpeld uitgesproken Of is het
wel eens geschied, dat gij meelachtet over die
zoutelooze aardigheden Bedenk u eens en als
gij dit eens goed doet, zou het wel kunnen
zijn, dat gij van uzelf zeggen moet: „Toen was
ik ook als een van hen".
Belijd uwe schuld voor Hem, die mildelijk
geeft en niet verwijt en bewaar dit woord in
uw hart. Het sta voor uw oog in al zijn kracht,
als de verzoeking u aanvalt om u onder de
vijanden te brengen, opdat gij ook uwe hand
zoudt opheffen en uw woord zoudt richten tegen
hen, die de Heere liefheeft met een eeuwige
liefde. Botjma.
VARIA,
Prof. Bouwman schrijft in De Bazuin het
navolgende
Ds. Littooy is onvermoeid in het zoeken naar
een oplossing van de opleidingskwestie. Steeds
heeft hij zich op dit standpunt geplaatst, dat
hij de voorkeur gaf aan een Eigen Inrichting
voor de opleiding tot den dienst des Woords,
niet omdat deze volstrekt geboden is, maar
omdat in de geïnstitueerde kerken meer waar
borg voor de toekomst is dan bij eene ver-
eeniging, omdat „wij in de geïnstitueerde
kerken Gods den besten waarborg bezitten,
dien wij in deze bedeeling verkrijgen kunnen".
Ds. Littooy schrijft thans in „Zeeuwsch Kerk
blad" dat het mogelijk is dat in de aangeno-
meu motie van Schelven „ook inzit of daaruit
voortvloeit, dat men een eigene Inrichting der
kerken voor de opleiding tot den dienst des
woords behouden wil, door ten behoeve voor
de opleiding van de praktische vakken der
Theologie deze te laten en te geven". De ker
ken hebben dan altijd bij eventueele verbre
king van het contract met de Vereeniging
voor H. O. een eigen inrichting by de hand,
en kunnen slechts uitbreiden. In deze richting
schijnt Ds. L. de oplossing te verwachten.
Ik kan niet zeggen dat deze wjjze van op
lossing mij toelacht. Afgedacht van de kwestie
van het beding zou ik vragen Welk soort van
inrichting heeft Ds. L. op het oog? Welke
vakken moeten gerekend onder de praktische
vakken
Om praktische redenen ga ik hierop thans
niet verder] in. Van harte hoop ik dat het
teedere en gewichtige vraagstuk van de oplei
ding niet opnieuw een twistappel worde in het
kerkelijke, leven. Dit behoeft ook niet, wanneer
maar oprechtheid en vertrouwen bij het behan
delen van dat vraagstuk voorzit.
Meer aangenaam was het mij evenwel ge
weest dat de motie van Schelven niet op de
Synode was ingediend. Maar het is geschied
en of dit goed was zal de toekomst ons leeren.
Het vraagstuk van de opleiding is dan weder
aan de orde, maar in geheel anderen vorm
dan tot nog toe. Laat men er vrij en blij in
een goeden toon over spreken.
Maar bij het behandelen van deze teere en
voor het kerkelijke leven zoo gewichtige ma
terie is, evenals in heel het kerkelijke leven,
oprechtheid, waarheid en vertrouwen noodig.
Zonder eerlijkheid wekt men geen vertrouwen,
zonder vertrouwen bereikt men geen goede
oplossing.
De stemming in het kerkelijke leven moet
hooger worden. Wij moeten vooruit. De Heere
kan ons dit geven. Stjjge daartoe het gebed
omhoog tot voor Gods troon, opdat Hij geve
wat goed en noodig is, en ons beware voor de
zonde. Laat ons bidden, werken en wachten.
BoUWMAïf."
Met wat professor Bouwman in het boven
staande (Bazuin, 9 October) schrijft, stemmen
wij van ganscher harte in, vooral waar Z.H.Gel.
schrjjft: „Bij het behandelen van deze teere
en voor het kerkelijke leven zoo gewichtige
materie is, evenals in heel het kerkelijke leven,
oprechtheid, waarheid en vertrouwen noodig.
Zonder eerlijkheid wekt men geen vertrouwen,
zonder vertrouwen bereikt men geen goede
oplossing." Ik ben niet altijd er even gerust
op geweest, dat allen die wel meewerkten aan
het oplossen en wegnemen van de quaestie, er
evenzoo over dachten. Ik meende soms reden
te hebben om te vreezen, dat de politiek in
den niet loyalen en echt christelijken zin van
het woord, weieens haar invloed er bij kon
doen gelden. En ik bid God, dat de vereffe
ning niet op zjjn Bulgarijseh zal plaats hebben.
Met hetgeen eenmaal na langdurige samen-
spreking, als voor 's Heeren aangezicht over
eengekomen is, wenseh ook ik dat rekening
zal gehouden worden. Maar evenzeer, dat de
behoefte aan oplossing en wegneming der twee
heid in dezen recht zal gevoeld, ridderlijk ge
openbaard en eendrachtelijk zal verwezenlijkt
worden.
Veel is reeds tot onze blijdschap op en door
de laatstgehoudene Generale Synode toege
geven in den geest van hen, die de opleiding
door de kerken begeeren. En kan nu op een
volgende Synode de opleiding ook door de
Kerken met die der Vereeniging voor Geref.
Hooger Onderwijs, vereenigd worden, en alzoo
samenwerken, dan zal dit tot vreugde van velen,
tot eer van God en tot zegen van de toekom
stige dienaren des Woords en der Kerken zijn.
Want waar liefde woont, gebiedt de Heer den
zegen, Daar woont Hij zelf, Daar wordt Zijn
heil verkregen, En 't leven tot in eeuwigheid.
Maar, waar prof. Bouwman vraagt„Welke
vakken moeten gerekend onder de practische
vakken", daar luidt mijn antwoord professoren
hebben voor eenige jaren reeds, toen de quaestie
van een gemeenschappelijke opleiding aan de
orde was, deze onderscheiding gemaakt en ge
zegd, dat de practische vakken aan de School
der Kerken konden blijven. En nu zijn het
juist de professoren, waartoe prof. Bouwman
ook behoort, het best in staat zijn en het
meest aangewezen om deze zijne vraag, aan
mjj gedaan, te beantwoorden. Want móest ik
zulks doen, dan zou ik zeggenalle weten
schappelijke vakken moeten ook practisch be
handeld worden en voor het practische leven
dienstbaar worden gemaakt, bijv. Dogmatiek,
Symboliek, Homiletiek enz. Littooij.
UIT HET LEVDN.
Tegelijk met de smart is ook de troost in
de wereld gekomen. Het leven is rijk aan
smarten, maar het is ook rijk aan vertroostingen.
Tegenover het vele kwade, dat ons overkomt,
staat nog zoo oneindig veel goeds, dat ons
verkwikt. Onder welk gemis we ook treuren,
er is nog zooveel reden van dankbaarheid, wan
neer we zien op al wat ons overig bleef. Geen
verlies is zoo groot, of het wordt toch eeniger-
mate vergoed, door hetgeen ons daartegenover
weer werd geschonken.
En gelijk we nu de smart te wijten hebben
aan onze eigen zonden, zoo hebben wij den
troost te danken aan de genade van God. De
zonde heeft de ellende te voorschijn geroepen.
Waren er geen zonden, er waren ook geen
wonden. Het verlies van de gerechtigheid en
de heiligheid bracht ook het verlies van de
zaligheid mee. Toen de mensch ophield goed
te zijn, hield hij ook op het goed te hébben.
Door moedwillige overtredingen van Gods gebod
hebben wjj ten eenenmale het recht op Gods
gaven verbeurd.
Maar nauwelijks was de zonde in de wereld
gekomen, of daar werd ook geopenbaard de
genade van God, de Goddelijke ontferming. En
die genade van God liet den zondaar nog veel
behouden van hetgeen hjj door zijn zonde had
verbeurd. Het vonnis der verderfenis werd niet
terstond ten volle voltrokken en de straf werd
vooralsnog uittermate verzacht. De barmhar
tigheden Gods roemen tegen Zijne oordeelen.
En daardoor is deze wereld niet enkel een we
reld van smart, maar ook een wereld van troost.
Er is stof tot droefheid over velerlei gemis,
maar ook stof tot blijdschap over menige goede
gave en aangename gift.
De middelen, waardoor de Heere den men-
schenkinderen vertroosting biedt in hunne
smarten zijn van verschillenden aard. Het leven
van den een is rijker aan genietingen dan dat
van den ander. Bij dezen overtreft de troost
de smart, bij genen overtreft de smart de troost,
en bij den derden wegen smart en troost tegen
elkander op. De eene mensch ondervindt veel
kwaads en weinig goeds, de ander weinig kwaads
en zeer veel goeds, en een derde krijgt het
kwade in gelijke mate met het goede te smaken.
Maar onvermengd komt het goede zoowel als
het kwade in dit aardsche leven niet voor. Alle
smart wordt verzacht, en alle leed wordt ver
troost. En evenzeer is in ieders vreugdebeker
een bittere druppel. Er is in ieder menschen-
leven een tjjd om te lachen en een tijd om te
weenen, een morgenstond van gejuich en een
avondure van geklag.
Verzachting van smart is echter nog geen