Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanOs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAHAN en Ds. A. LITTOOIJ.
6e Jaargang.
Vrijdag 9 October 1908.
No 16.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
Drukker-Uitgever
A. D. LITTOOIJ Az
PRIJS DER ID YERTENTIEN
T ARIA.
De vinger geven, en de geheele hand nemen.
Beroepen.
Zeeuvs
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere
regel 10 eent meer.
IN Z10N GEBOREN.
Ziet, de Philistijn, de Tyriër met
den Moor, deze is aldaar geboren.
Ps. 87 4b.
Wel mag de dichter uitroepen ziet, en allen
opwekken om toch nauwkeurig te letten op de
waarheid, welke hij thans verkondigen gaat,
want waarlijk zy is ongehoord. Elk rijk is op
bewaring van zijn gebied gesteld en tracht het
te vermeerderen. Die zucht heeft helaas tot
sehandeljjke onrechtvaardigheid en vreeselijke
oorlogen menigmaal geleid en nog altijd houdt
dit streven aan en bezorgt aan de volkeren
vele bange uren.
Op zichzelf is het derhalve niet vreemd dat
ook Zion zijn grenzen wil uitzetten en zijn in
vloed vermeerderen. Maar ongehoord is het,
dat vreemden, die in geen enkele verhouding
tot haar stonden, burgers van haar worden.
Geschiedde dit, zooals het in andere rijken ook
plaats had en nog heeft door middel van de
wet, het zou onze aandacht nauwelijks verdienen.
Het kan wezen, dat als wij Paulus' verklaring
lezenik ben ook als burger van Rome
geboren, wij even opzien en nadenken over de
vraag, wat hij, de Israëliet, daarmede bedoelt,
maar zoodra wij door eenig onderzoek het ant
woord gevonden hebben, verwondert het ons
niet meer, wijl er niets buitengewoons in zit.
Maar hier wordt gezegd, dat de Philistijn, de
Tyriër en de Moor in Zion geboren zijn.
Reeds de namen verbazen ons. Wij kennen
den Philistijn, die in 't Zuiden van Kanaan aan
de kust van de Middellandsche Zee woonde, en
eeuwenlang een doodsvijand van het volk des
Heeren was. Altijd was hij er op uit om elke
gelegenheid aan te grijpen, teneinde het oude
Israël te verontrusten, in beroering te bren
gen en schade te berokkenen. Het is waar, dat
de Tyriër zich gunstiger heeft gedragen en
zelfs menigmaal groote diensten heeft bewezen
aan het volk uit Abraham gesproten, maar hij
heeft er toch nimmer aan gedacht om zijn goden
te verlaten en zich te wenden tot de schadu
wen van des Heeren vleugelen. Wat nog meer
zegt, hij heeft beproefd om den dienst van
den levenden en den waarachtigen God op Zion
te vervangen door den dienst zijner eigen goden
en alzoo den Naam van Jehovah aan de verge
telheid prijs te geven. Ook wordt nog genoemd
de Moor, die in Afrika woonde en soms zijn
schreden wendde naar Jeruzalem, maar meestal
was het bittere vijandschap, die hem een der-
gelijken tocht deed ondernemen. Opmerkelijk
is het dus reeds, dat dezen tot Zion in zulk een
vriendschappelijke verhouding zullen komen,
dat zij geheel breken met hun eigen verleden,
met hun nationalen trots en met hun eigen
afgoderij.
Maar het wonderlijkste is de wijze waarop
deze verandering zal plaats hebben. Gedurende
de Oude Bedeeling is het meermalen gebeurd,
dat heidenen tot het inzicht van de ijdelheid
hunner afgoden kwamen en tot het heldere be
wustzijn, dat dat Israël in het bezit van de
waarheid was, zoodat zij de gemeenschap met
hun eigen volk verbraken en zich bij Israël
lieten inlijven. Van dien tijd af werden zij
beschouwd en behandeld als leden van het volk
des verbonds, die deel hadden aan al de zege
ningen van Abrahams God, maar zij bleven toch
het stempel van hun vreemde afkomst behou
den en zjj werden dan ook steeds onderscheiden
van den nakomeling van Jacob. Hoewel zij
rechtens dezelfde plaats hadden als de Israëliet,
toch was er feitelijk altijd verschil.
Daaruit blijkt ons, dat de dichter hier verder
gaat dan de taal dier dagen toeliet, en door de
schaduwen heen tast naar het ware Zion, naar
de Kerk des Heeren, naar het Jeruzalem, dat
boven is. Hy spreekt hier reeds de taal des
N. Testaments, en ziet, hoe de Kerk zich als
dan zal uitbreiden onder alle volken. Hij ver
plaatst zich reeds in den tijd, waarin het on
derscheid tusschen den Jood en den Griek,
tusschen den Barbaar en den Scyt zal weg
vallen, zoodat zy uit alle volkeren vergaderd
zullen worden tot de Kerk om in haar te wonen.
Welk een helderheid van blik en welk een
ruimte van hart
Geen vooroordeel uit bekrompenheid voort-
vloeiënde, staat hem in den weggeen voorin
genomenheid met eenig volk, uit misplaatst
patriotisme voortkomend, hindert hem. Hy ver
heugt er zich in, dat de vijandige Philistijn,
de hebzuchtige Tyriër en de vervreemde Moor
in Zion zullen wonen, ja dat zy in de Kerk
geboren zullen worden, tengevolge waarvan
het laatste verschil tusschen hen en den na
komeling van Jacob zal verdwijnen. Ofschoon
daarmede elk voorrecht van den Jood ophoudt,
en deze niets meer voor heeft op den vreemde,
toch is het hem geen oorzaak van droefenis,
maar van vreugde, en hy juicht in het heil,
dat dagen zal voor alle volken.
Dit is dan ook het wonderlijke, ja zeer on
gehoorde, dat iemand, die uit kracht van zyn
geboorte behoort tot de Tyriërs en de Mooren,
niet overgaan zal tot de Kerk, maar in haar
geboren wordt, zoodat hy uit kracht van deze
geboorte tot haar behoort en als een harer le
den beschouwd moet worden. Het is duidelijk,
dat deze geboorte niet zien kan op zyn na
tuurlijke uit zyne ouders, maar zien moet op
zyn geestelijke en hemelsche, welke naar Jezus'
woord geschiedt uit water en Geest. Nog voor
Nicodemus was dit raadselachtig, waarom hy
vroeg, hoe kan een mensch, oud zijnde gebo
ren worden, maar eeuwen van te voren had een
dichter uit zyn volk onder de verlichting van
den H. Geest daarvan reeds gezongen.
Blijkbaar valt hierop al het gewicht en wy
verstaan dit. Het is minder van belang, uit
welk volk, uit welk geslacht, uit welke familie,
uit welke ouders wy het levenslicht ontvingen,
maar van het hoogst belang is het, of wy het
leven door wedergeboorte hebben ontvangen,
dat in ieder, die het ontving een kracht wordt,
welke tegenover het leven des vleesches zich
plaatst, het bestrijdt, en het ten onder brengt.
Het wekt in den mensch de begeerte naar den
levenden Godhet werkt in hem de besliste
keuze om in 's Heeren wegen te wandelen en
het leert hem verlangen naar gemeenschap met
al het volk Gods. Bracht het u er ook toe om
te kunnen zeggen:
't Hijgend hert der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar 't genot,
Van de frissche waterstroomen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.
Botjma.
Als men de pas gehouden Generale Synode
heeft bijgewoond, kan men er getuige van ge
weest zijn en het gehoord hebben, dat boven
staand spreekwoord ook op die Synode ten
opzichte van het preeken van studenten be
vestigd werd.
Professor Lindeboom en andere afgevaardig
den legden er tenêiinste den nadruk op toen
het punt van 't preeken door studenten aan
de orde was, dat, om het misbruik hetwelk
vele studenten voortdurend maakten van het
verlof om te preeken, dit moest ingetrokken
en gansehelyk niet meer gegeven worden. Als
de jeugdige broeders door de professoren er
toe in staat gesteld worden, is het voor de
praetische oefening van de toekomstige diena
ren des Woords en om Gemeenten, die niet
beroepen kunnen een keer meer te helpen en
eens een „behulpsel" te geven, anders wel goed.
Maar door het telkens en telkens optreden,
verzuimen de studenten den tyd voor hun
studie ter voorbereiding ten behoeve van de
bediening des Woords zoo zeer noodig.
Daarom besloot de Synode voortaan het recht
om op te treden voor de Gemeenten aan hen
te ontzeggen, zoolang als ze studenten zyn.
Eerst als de broederen beroepbaar zyn, wordt
het voortaan, na 1 Januari 1909, toegestaan.
Kerkeraden en studenten vergrijpen zich
alzoo aan de verordeningen der Kerken als het
dan nog plaats heeft.
Dus wyl voortdurend velen de geheele hand
tot hunne schade namen, is nu ook de vinger
teruggenomen. Ware het eerste niet door zoo
velen en zoo veelvuldig geschied, dan zou het
besluit tenminste niet zoo algemeen, ja wel
licht niet genomen zyn.
En als de studenten ten dezen opzichte ge
leerd hebben niet meer te nemen, dan zy over
eenkomstig de bedoeling van het verlof ver
kregen hadden, verkrijgen zy wellicht by ver
nieuwing wee?;, hetgeen hun thans ontnomen
is. Want waarom mogen verscheidene oefe
naars* wel ais „behulpsels" in onze Kerken
optreden en de toekomstige dienaren gansehe
lyk nietzoolang zy studeeren. Is het verschil
zoo Jgroot, dat de Kerken het eene verbieden
en het andere toelaten mogen
De geheele hand nemen als de vinger ge
geven wordt, geschiedt meermalen en in meer
dere opzichten dan wy zooeven herinnerd
hebben. Zelfs vele leden der gemeente Gods
maken er zich, ook op kerkelijk terrein wel
schuldig aan. Om iets te noemen. Het gebeurt
meermalen en op meer dan eene plaats dat de
manslidmaten der Gemeente, naar roeping en
plicht, bijv. meegeholpen hebben om de op
zieners der gemeente, de „regeerders" te ver
kiezen, en by hunne bevestiging mee ingestemd
hebben met de erkentenis en betuiging, datzy
tot hunne ambten door de Gemeente, mitsdien
door God geroepen zyn. En toch, zoodra het
niet naar hun zin gaat, dan zyn ze wel ge
neigd en gezind hun eigen werk te vernietigen
en zichzelven de regeermacht toe te eigenen.
Omdat de Kerkeraad de lidmaten gekend en
erkend hebben, d. i. by v. door hun het recht te
geven om personen te noemen en alzoo
onder de aandacht te brengen, die om iets te
noemen, als ouderling of als dienaar des Woords
voor hunne gemeente wel zeer geschikt zouden
kunnen zyn. Dus, hoewel die opzieners ver
koren zyn om de zaken dar gemeente te be
hartigen en uit te voeren, mitsdien het recht
hebben, om in gebondenheid aan het Woord
van God, de belijdenis en de verordeningen
der Kerk te handelen, raadplegen zy evenwel
mee^ dan eenmaal en in meer dan eene zaak
met de leden der Gemeente. En de opzieners
zyn dankbaar wanneer de leden hen geholpen
hebben en wanneer zy gelooven, dat ze hun
de gewenschte en verkieselykste wegen of per
sonen hebben aangewezen. Doch, let hier wel
op, zy mogen niet toelaten, dat de leden
hunne plaatsen gaan innemen en werk doen,
ja, zooals gezegd is de regeermacht zich toe-
ëigenen. Zy zyn en blijven de verantwoorde
lijke personen en moeten ten slptte naar hunne
eigene overtuiging en inzichten werkzaam zyn,
de gemeente besturen en regeeren.
De revolutie invoeren laten op het gebied van
het kerkelijke leven, neen, dat mogen ze niet
dulden. Het door den Heere gegeven en ge
wilde gezag moet door hen en door ons allen
gehandhaafd en in eere gehouden worden.
Te Utrecht nu gaat men o. i. niet den goe
den weg op. Daar wordt deze week in Irene
(een gebouw voor het houden van samen
komsten) eene vergadering gehouden van lid
maten der Gereformeerde Kerk aldaar. Het
schynt dat verschillende leden zich niet ver
eenigen kunnen met het door den kerkeraad
der gemeente voorgestelde drietal predikanten,
ter beroeping van een vierden predikant. Men
zegt, dat deze leden een ander predikant op
het drietal wenschen geplaatst te zien. Hier
over nu vinden we in de Utrechtsche Kerk
bode in eene advertentie niet alleen een op
roeping door sommige leden tot eene samen-
spreking van de leden der gemeente, maar ook
een stuk van ds. Fernhout, van den volgenden
inhoud, dat we tot leering van onze lezers met
instemming overnemen. Littooij.
Men vraagt ons, of een Kerkeraad niet ge
houden is, by de beroeping van een Dienaar
des Woords, den wensch der Gemeente te vol
gen, voorzoover deze haar begeerte den Ker
keraad kenbaar maakte.
De vrager acht, dat het dienend karakter van
de ambten in den Kerkeraad het niet anders
gedoogten dat een Kerkeraad, die zich ten
deze niet door de begeerte der Gemeente liet
leiden, zich schuldig zou. maken aan heer-
schappy-voeren over het erfdeel des Heeren.
Deze vraag is belangrijk genoeg om ernstig
en breed behandeld te worden.
Omdat we daarvoor evenwel thans geen tyd
en ruimte hebben, en onze vrager bovendien
aandringt op een spoedig bescheid, moeten
we ons, voor het oogenblik, bepalen tot een
kort antwoord.
Trouwens, daarmee kunnen we onder ons,
gereformeerden, ook volstaan.
Want een open vraag is ze onder ons niet.
Artikel IY van onze Kerkenordening zegt, dat
niet alleen de beroepingdoch ook de verkiezing
van een te beroepen Dienaar des Woords, ge
schieden zal door den Kerkeraad en de Diakenen
Had de Kerkeraad zich daarbij te regelen naar
den wensch der Gemeente, dan had de Kerken
ordening, zonder twijfel, de verkiezing in han
den der Gemeente gelegd, en enkel de beroeping
aan den Kerkeraad toegewezen.
De Kerkeraad kan by de verkiezing dan wel
de leden der Gemeente in de gelegenheid stellen
om van hun begeerte te doen blijken en mee
te werken in de verkiezing, b.v. door hen in
staat te stellen vóór het opmaken van de no
minatie de aandacht des Kerkeraads op be
paalde Dienaren te vestigen, of hen uit een
door den Kerkeraad gesteld twee- of drietal,
den man hunner keuze te doen aanwijzen
en bestaat dergelijke regeling, gelijk b.v. in de
Kerk van Utrecht, dan moet de Kerkeraad die
ook naar Art. IV, Kerken-Ordening, behoorlijk
in acht te nemen maar de keuze zelf doet
altoos de Kerkeraaden moet altoos de Ker
keraad doen.
Dit ligt fn zyn ambt. Het ambt mag in
Christus' Kerk stellig niet heerschen. Het moet
dienenDoch het moet dienen, zooals een ambt
altoos dient. Niet door te volgenmaar door te
leiden; niet door zich te laten besturen, maar
door zelf te sturen.
Ook inzake de beroeping van een Dienaar
des Woords, een handeling die voor den op
bouw en den welstand der Gemeente van zoo
groot gewicht is, omdat hij zelf voor Christus,
den Koning der kerk verantwoordelijk blijft
voor de keuze, kan en mag de kerkeraad haar
nooit in handen leggen van de Gemeente.
Daarmeê zou hy zyn ambt verloochenen en
de door Christus gestelde verhoudingen, om-
keeren. De kerkeraad dient de Gemeente, maar
in gebondenheid aan Christus.
Dienaar der Gemeente is hy, maar knecht
van Christus. Daarom kan 't gebeuren, dat hy,
om de Gemeente te dienen en aan Christus ge-