Gtzepd, - en len zegen gesteld. FEPIHETON. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Onze „eigen Zending". Ten zegen voor anderen. Een sclioone dag in Ter Neuzen. Ik ben een zondig menscli. andere meer voor de kerken. Hier het juiste midden te vinden, is verre van gemakkelijk, en daarom dan ook niet altijd gelukt. Nog steeds is het ons gevoelen, dat in het Woord van God de Kerken voor- en bovenaan staan, omdat zij in het bijzonder de beloften Gods hebben aangaande de leiding en de inspiratie van den Heiligen Geest. Littooij. Het eerste punt, waarop ik de aandacht der lezers wenseh te vestigen, betreft het besluit van de Generale Synode, uitgelokt door een dringend verzoek van Zeeland's Kerken. In de Acta van Utrecht 1905, art. 23 lezen wy, dat aan het verzoek van Zeeland om ontheffing van de verplichting al het voor de Zending verga derde te storten in de Generale Kas voldaan wordt, onder de volgende voorwaarden a. dat de Pinkstercollecten, zoolang het niet tot «eigen Zending" gekomen is, worden gestort in de Generale Kas; b. dat ook hetgeen anders gewoonlijk door contributie enz. in de Generale Kas vloeide, haar blijve toekomen c. dat van hetgeen meer opzettelijk voor eigen Zending bijeengebracht wordt 10 wordt afgedragen aan de Generale Kas, en d. dat bijaldien het binnen drie jaren niet tot «eigen Zending" komt, al hetgeen byeen- vergaderd is, aan de Generale Kas ten goede kome. Bekend is het, dat Zeeland in die driejaren niet gereed gekomen is en ook zeker, dat onze particuliere Synode opnieuw gekomen is tot de Generale Synode met het dringende verzoek om uitstel tot 1911. Hoewel het laatste verzoek niet geheel ingewilligd is, hebben wij toch nog tijd tot 1910. Op dit besluit der Generale Synode wensch ik de aandacht te vestigen, en alle Kerken in ons gewest op te wekken om te doen wat zij kunnen, teneinde te komen tot het begeerde doel. Het is duidelijk dat wij ons hebben te haasten, want als wij niet klaar zijn op den vastgestelden datum, dan kan men er voor den eersten tijd gerust van afzien. Nu is het wel waar, dat wij nog twee jaar hebben, en dat er in dien tijd veel gebeuren kan, maar het is ook waar, dat die tyd o zoo spoedig weer tot het verleden zal behooren. De Kerkeraden, de Classes en particuliere Synode hebben alle gezegdwij willen tot eigen Zending komen, wij willen zelf een missionair- dienaar naar Java zenden, wij willen evenals andere Kerken een eigen arbeidsveld onder de heidenen en de Mohammedanen hebben. Ik neem dit aan, ik wil zelfs niet aan de ernstige bedoeling daarvan twijfelen, ja, ik vertrouw, dat allen dit oprecht meenen. Behalve het woord, dat gesproken is, blijkt dit ook uit de toe zegging van ongeveer vijfduizend gulden per jaar voor dien arbeid. Doch ieder kan weten, dat wij er met die gelden niet komen zullen. Die som moet heel wat hooger worden. Anders gaat het niet. Dit heeft aanleiding gegeven, dat er gezegd wordtgij kunt het maar tot vijf mille brengen en gij hebt er acht noodig, ziet gij dan nu nog niet, dat gij er niet komt Gij kunt het gerust overgeven want uwe kracht is onvoldoende. En zulk een uitspraak heeft zooveel voor. Zy wordt dan ook op een toon van gezag uitgesproken in de overtuiging, dat Een verhaal door PEK AH. 7) TWEEDE HOOFDSTUK. Bart was hierin voorop gegaan. Nu en dan moest hij wel even zwijgen, want als hij be gon te zeggen, wie en wat boer Hannes voor hem geweest was, dan geraakte niet alleen zijn hart maar ook zijn gemoed vol. Nadat alle anderen ook boer Hannes geluk gewenscht hadden, volgde eindelijk Klaas Haarsma, welke begon met zich te verontschuldigen, dat het hem niet bekend was, dat er een ju bilaris was anders was hij zeker dien avond niet gekomen, maar zou hij zijn bezoek tot later uitgesteld hebben. En na deze verontschuldiging volgde een gelukwensch, met zulke juiste gekozen woorden, maar toch zóó hartelijk dat hy hierdoor reeds bij deze eerste ontmoeting bij de meesten der bezoekers achting verwierf. Een enkele echter om der waarheid getrouw te blijven, moe ten wy er dit bijvoegen, een enkele echter mompelde zoo iets in zich zei ven van ge- het zoo en niet anders gaan zal. Zy is zoo eenvoudig en helder. Een kind kan er by. Als gy slechts vijfduizend gulden hebt en gy moet er acht hebben, dan is het voor ieder helder, dat het niet kan. Menigeen kan zich dan ook niet begrijpen, dat hier nog tegen spraak overblijven kan. Op het gevaar af, dat deze verstandige lieden, die zoo uitnemend rekenen kunnen, my voor een botterik schelden, kan ik hen nog geen gelyk geven, en ik wil even zeggen, waarom niet. Haast alle arbeid in het koninkrijk der he melen worstelt met schier onoverkomelijke moeielykheden. Vraag het eens aan onze ge meenten, of zy niet meer hebben kunnen uit geven, dan zy ooit hebben durven hopen. De uitgaven klommen aldoor en wy ontkennen niet, dat menige kerkeraad wel eens gevraagd heeft, hoe moet het terecht komen, maar menig maal is de vrees beschaamd, en elke berekening te schande geworden. Vraag het eens aan de besturen van onze christelijke scholen, of zy ooit gedacht hadden, dat zy zooveel jaarlijks zouden kunnen uitgeven, als hun later bleek, en ik twyfel niet, of zy zullen zeggenneen, dat hadden wy niet gedacht. En toch is het er gekomen. Wie had twintig jaar geleden kunnen zeggen, dat de gereformeerden van thans jaarlijks zooveel duizenden zouden kun nen offeren voor hun eeredienst, armen en andere doeleinden in onze provincie, en ik geloof dat ieder zal moeten toegeven, als ik zeg, dat nie mand dit kan. Nu dat is geen berekening maar geschiede nis en zulk eene heeft ons dunkt me ook iets te zeggen. Wanneer ons volk by die meerdere uitgaven achteruitgegaan was in stoffelyken zin, dan zou men moeten uitroepen ja dat is wel zoo, maar het ging dan ook, dat de kerken en scholen zijn gebouwd en onderhouden en in der armen nood werd voorzien, direct ten koste van den maatsehappelyken ondergang van hen, die er zich voorspanden. Dan zou het een baken in zee zyn om ons te waarschuwen. Doch nie mand zal dit beweren en daarom ben ik zoo vry die koele nuchtere, heldere rekening nog niet te aanvaarden. Zoolang de ervaring andere dingen leert, hecht ik nog niet alle waarde aan een tweetal sprekende cijfers. Hoe gaat het u Moeten wy elke hoop op «eigen Zending" laten varen Ik ben er nog niet aan toe, en een volgend maal geef ik daar van nader rekenschap. Bouma. Die schoone dag was Maandag. De voorstan ders van het Christelijk Onderwijs gedachten er aan, dat de Heere de Christelijke School een halve eeuw reeds in stand gehouden had. In den voormiddag werd een eenvoudige steen in dey, gevel der school geplaatst, waarin de jaartallen 1858 en 1908 gebeiteld zyn. De voor zitter van de schoolvereeniging, den heer Jae. Klaassen hield een treffende toespraak daarby. 's Namiddags vergaderden de vrienden in de Kerk en na het openingswoord van den voor zitter spraken achtereenvolgens de heeren: A. Scheele, G. Mulder van Voorschoten, D. Mul der van Zierikzee, ds. van den Berg, ds. A. Scheele van Veere, Jansen, Hoofd der Chris telijke School te Driewegen, van Alten en H. Koelmans. Het was zeker een zeldzaam voorrecht dat maaktheid" van «mooi maken" en van «hoog moed ook in woorden". Gelukkig was dit dan ook slechts een en kele, verre weg de meesten kregen een zeer gunstigen indruk van Haarsmaterwijl ook tevens bleek, dat wat zy bij de «stadsjuffrouw" voor «hoogmoed" hadden aangezien, eigenlijk meer een zekere deftigheid en bescheidenheid was, die men by de andere dorpsbewoners niet vond. Uit den aard der zaak spreekt het vanzelf, dat zy dien avond meestal op den achtergrond bleven, en meer behoorden tot de stille toe hoorders, dan tot de sprekers. Dit was vol strekt niet omdat zy in dit gezelschap zich niet op hun gemak bevonden, maar meer om dat alles hen nog zoo vreemd was, en niet het minst omdat zy de deugd der bescheiden heid ook geleerd hadden in beoefening te brengen. De avond ging spoedig voorbij ei* de ure van scheiden was voor Klaas en zyne vrouw te spoedig aangebroken. Doch nu moest boer Hannes beloven, dat hy weldra ook eens by hen zou komen. En deze beloofde dat gaarne en voegde er bij „maar dan breng ik Bart ook mee." Dit was juist wat Klaas en zyne vrouw zoo gaarne wilden, maar wat zy niet durfden vragen, omdat by vroegere ontmoetingen alles zoo koud de ruim tachtigjarige A. Scheele, één der op richters van de Sehool, nog gewagen kon van de ryke weldaden, welke vijftig jaren aan die school verleend zyn. Hy heeft de school zien ontstaan, hy heeft haar stryd medegevoerd, hy heeft haar groei en bloei mede aanschouwd en wy kunnen ons voorstellen, dat hy met een bewogen hart Gods deugden heeft verkondigd. Ook was het goed gezien om aan de beide heeren Mulder de gelegenheid te openen, op deze vergadering te spreken. Immers, hun vader was het, die nu vijftig jaar geleden den hoogen moed had om zich aan de Christelijke Sehool te geven, hy was het, die door zyn ijver en volharding die school een goeden naam wist te bezorgen ook by de feilen tegenstanders en het zal hun een genot zyn geweest om uiting te kunnen geven, aan wat in hun hart leefde.Ook zelf kennen zy de moeite en den stryd, in de eerste jaren vooral aan dien arbeid verbonden, zelf hebben zy medegewerkt om die school in het leven te behouden en zy konden derhalve uit eigen ervaring getuigen, welk een zegen God op den arbeid huns vaders had willen geven. Ook de anderen hebben kostelijke gedachten uitgesproken, zoodat de uren voorbijvlogen en het noodzakelijk was dat ieder zich beperken moest. 's Avonds werd de feestrede gehouden door mr. Diepenhorst, Professor aan de Vrye Uni versiteit. Het was een passend woord en hy was in zyn kracht, zoodat de talrijke schare met onverdeelde aandacht luisterde. Hy begon met de begrafenis van Groen van Prinsterer en eindigde met zyn testament. Zyn peroatie was meesterlijk. Het kan niet anders of deze dag heeft de liefde tot het christelijk onderwijs verhoogd, de dankbaarheid voor Gods trouw vermeerderd, de achting voor de mannen, die in engeren of broederen kring voor de christelijke school hebben gearbeid, doen rijzen, en den moed ver levendigd om voort te gaan, teneinde het chris telijk onderwys al meer te doen beantwoorden aan zyn schoone en uitgebreide bestemming, welke het blijkbaar daar en overal in ons vaderland heeft. Bouma. UIT HET 1EVEN, De meeste menschen in de wereld zyn nog wel tot de bekentenis van Petrus te brengen, dat zy zondige menschen zyn. Maar het is ook hier de toon, die de muziek maakt. Als twee hetzelfde zeggen, zeggen zy nog niet hetzelfde, want het is niet om het even, hoe men het zegt. Het is een kunst, die velen nooit leeren om het zoo te zeggen, dat er een diep gevoel van zonde uit spreekt. Hierin ligt al het ver schil, of ge het zegt met uw lippenof met uw hart. Een belijdenis van zonde kunt ge, indien ge maar wilt, ook nu nog eiken dag te hooren krijgen maar menschen met een diep gevoel van zonde behooren in onze dagen tot de zeldzaamheden. Er is wel overtuiging van zonde, maar het komt niet tot verbreking over de zonde. Gelijk heel het geestelijk leven aan oppervlakkigheid lijdt, zoo gaat ook dekennis der zonde zoo weinig diep, dat het gemoed, indien al niet geheel onbewogen, er dan toch onberoerd onder blijft. Er komt geen nood in de ziel. Met de bekentenis, dat men een zondig mensch is, slaapt men 's avonds rustig en stil- lekens in, en even rustig en stillekens staat men er 's morgens weder mede op. Vandaar en stroef toegegaan was. En nu hadden ze ook den moed om te zeggen, dat hun huis ook voor de anderen openstond. Van dien tijd af werd het huisgezin van Haarsma, dat vroeger door ieder gemeden werd, door velen bezocht en het gebeurde na dien avond nooit meer, dat Klaas of zyn vrouw alléén naar de kerk gingen, maar ze hadden altoos gezelschap aan anderen, en vooral aan boer Hannes en Bart. De laatste vooral zou nooit meer naar de kerk gaan zonder eerst by Klaas aan de ramen of aan de deur te roepen; «Gaat het volkje mee?" Van alle gesprekken melding te maken, kunnen we niet, en we zouden dit ook niet willen doen. Toch willen we nog een be schrijving geven van een gezelligen avond, ten huize van Klaas doorgebracht, waar we ook boer Hannes en Bart met hunne vrouwen aantreffen. Vertrouwelijk by elkander gezeten, moest Bart nu eens een en ander uit zyn leven vertellen, en vooral omtrent zyne ver andering. Bart deed dit gaarne en deelde mee, wat wy reeds weten en eindigde met te zeggen«Hoe meer ik over alles nadenk, hoe grooter mij de wonderen van Gods genade worden want er kunnen groote zondaars zyn, maar zóó brutaal goddeloos als ik was, zyn ze er niet. En dikwijls moet ik zeggen «Wat vrucht toch had ik toen van die dingen, waar- dan ook, dat de behoefte aan de vergeving der zonde zoo weinig gevoeld wordt. En vandaar dan ook, dat menigeen jarenlang voortleeft, zonder te komen tot den vrede door het geloof. Het gevoel van zonde is niet diep, dus de nood klimt ook niet hoog, en het kan derhalve met de redding ook nog wel eenig uitstel lijden. Of heeft men soms al een oogenblik van krach tiger schuldbesef, de indruk is weer zoo spoe dig uitgewischt, om slechts eene groote onge voeligheid achter te laten. Over het algemeen kan men niet zeggen, dat de zonde den men schen tegenwoordig zwaar weegt. Althans men wordt het niet zoo gewaar. Misschien zou het ook nog wel weer meevallen, indien we achter het voorhangsel van menig menschenleven konden zien. Misschien weegt ook in dezen tijd de zondenlast den een of den ander zwaarder dan hy laat blijken, Maar met het verborgene kunnen wy niet rekenen. Petrus maakte er geen geheim van, dat hy zich een zondig mensch gevoelde. Hy sprak het uit; en hy sprak het uit op een toon, die duidelijk verried, dat hy uit volle overtuiging sprak. Sommige menschen maken er evenmin een geheim van, maar de toon, waarop zy over hunne zonden spreken, wekt niet zelden twyfel op aan de hartgron digheid van hun belijdenis. By den een ont breekt aan deze belijdenis alle innigheiden de ander doet zyn best om er innigheid en zalving in te leggen, zonder dat hem dit ge lukt. Wat men niet gevoelt, kan men ook niet weergeven met gevoel, wel met een imitatie van gevoel. Nu is het evenwel gemakkelijker op een verschijnsel te wijzen, dan de oorzaken van dit verschijnsel aan te geven. Het is lichter te zeggen, dat de zonde over het algemeen den menschen niet zwaar weegt, dan te verklaren, waarom ze niet diep gevoeld wordt. Waarom is het, dat de menschen zoo weinig verbreking kennen over hunne zonden, ook al belyden ze, dat ze zondaren zyn? Ik zou hierop in de eerste plaats dit ten antwoord willen geven, dat by vele menschen gemist wordt den verborgen omgang met zichzelf Men let van dag tot dag op duizenderlei din gen, maar men let veel te weinig op zichzelf. Men struikelt telken dage in vele, maar men struikelt, zonder dat men het weet. Ons avond- maalsformulier zegt het zoo schoon, dat een iegelijk bedenken moet zijn zonde en vervloe king. Vele menschen zyn beter op de hoogte met de zonden van hun naaste, dan met hun eigen zonde en bederf. De kennis der zonde is vaak zoo oppervlakkig. Ze bepaalt zich door gaans tot de gedachtenis aan enkele groote overtredingen en misslagen, waarbij het gewe ten luide getuigd heeft; maar buiten die en kele ernstige feiten ziet men in zichzelven geen kwaad. Men denkt aan de slechtste oogenblik- ken in zyn leven, maar men vergeet, dat de mensch ook in zyn beste oogenblikken zonder zyn beste werken een zondaar is. Om dit te zien, zou noodig zyn een verborgen omgang met zichzelfen daartoe komt het by de meeste menschen niet. In de tweede plaats wordt ook al te zeer ge mist de verborgen omgang met God. In een donker vertrek ziet ge geen vuil, maar als het licht ontstoken wordt, dan komt ook de onrein heid in het gezicht. Hoe verder de mensch zich van God verwijdert, des te minder valt hem zyn zonde in het oogmaar hoe dichter hy nadert tot God, des te klaarder wordt hy ont dekt aan de bezoedeling, die hem bedekt. Als Petrus belijdt: ik ben een zondig mensch; over ik my nu schaam Haarsma's vrouw had met tranen aange hoord wat Bart uit zyn leven meedeelde, en Haarsma zelf had gezegd: «Romkesl ge zyt ons tot beschaming. Onze opvoeding was zoo gansch anders dan de uwe, en ons leven was ook eerst met die opvoeding in overeenstem ming. Doch daarop is een tyd gevolgd van verachtering en verslapping, en indien de Heere ons op dien verkeerden weg niet had staande gehouden, we zouden zeker nog verder afge weken zyn, en waar zou dan het einde zyn geweestDoch de belijdenis van u en uwe vrouw en uw doop heeft de Heere als mid del gebruikt, om ons staande te houden en terecht te brengen. Maar het heeft ons slapelooze nachten gekost. En wat waren we menigmaal in twijfel en in vreeze! Doch de Heere betoonde de getrouwe te zyn, niettegen staande onze ontrouw. En toen wy hartelijk onze ontrouw voor God beleden, nam Hy onze booze daden goed gunstig weg. Toen eerst konden we, na langen tyd, weer onzen lievelingspsalm zingen «Loutre goedheid, liefdekoorden, Waarheid zyn des Heeren paan, Hun die Zyn verbond en woorden Als hun schatten gadeslaan. Wil my, Uwen Naam ter eer,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 2