Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LIMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
6e Jaargang.
Vrijdag 18 September 1908.
No. 13.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0HHEHEHTSPBIJS
Drukker-Oltgeyer
A. D. LITTOOIJ Az
PRIJS DER AD YERTENTIEH
VARIA,
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van J5 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
DE LIEFDE DES HEEREN TOT ZION.
De Heere bemint de poorten van Zion
boven alle woningen van Jacob.
Ps. 87 2.
Moeilijk is het niet om te verstaan, wat de
dichter bedoelt met de poorten van Zion, want
wij weten nu eenmaal, dat Jeruzalem een sterke
stad was. Reeds haar ligging maakte haar
sterk en de kunst had hare hulp aan de natuur
bewezen tengevolge waarvan zjj bijna oninneem-
baar was. Hier en daar verrezen poorten, door
welke men de stad kon binnengaan. Wie van
de stad hield, bezocht haar, trad hare poorten
binnen, bleef er eenigen tijd vertoeven en ver
lustigde zich in haar schoonheid. Hij werd
niet moede haar te beschouwen, haar te be
wonderen en haar luide te prijzen. In zijn
oog was zij de schoonste plek van de gansche
aarde. Hoe verheugt hij zich, als hij haar in
de verte maar zag en uit zijn hart was het
gegrepen
Jeruzalem, dat ik bemin,
Wij treden uwe poorten in,
Daar staan, o Godstad, onze voeten
Jeruzalem is wel gebouwd,
Wel saamgevoegd, wie haar beschouwt,
Zal haar voor 's Bouwheers kunstwerk
[groeten.
Doch de dichter spreekt niet enkel van haar,
maar ook van de woningen Jacobs. De naam
is ons bekend. Jacob, de zoon van Izaak en
Rebekka, was de stamvader van het Israëlitische
volk.
Bij de woningen van Jacob zullen wjj moeten
denken aan alle overige steden, vlekken, dor
pen en gehuchten, waarin dit volk een ver
blijf had gevonden. Nu was het geheele land
Kanaan schoon en vruchtbaar, dierbaar aan
eiken rechtgeaarden nakomeling van den aarts
vader, want het was uit alle landen uitgelezen,
door God aan Ahraham en zijn zaad beloofd,
en aan Iraël in erfelijke bezitting gegeven, en
vandaar kwam het, dat wanneer een Israëliet
gedwongen werd in een ander land te vertoe
ven, hij altijd weer vol verlangen uitzag naar
het oogenblik, waarin hij den ge wij den grond
van het land der belofte mocht betreden, maar
het voldeed hem nog niet, als hij in Kapernaüm
of Hebron was. Eerst Jeruzalem gaf hem de
vervulling van zijn begeerte en stilde het vurig
verlangen van zijn hart, eerst in deze stad
erlangde hij rust. Hij had het gansche land
lief, hij had een open oog voor de bergen en
heuvelen, voor de stroomen en beken, voor de
dalen en akkers; hij kon een loflied zingen
op de woningen van Jacob en prijzen het groote
voorrecht, aan alle bewoners van Kanaan ten
deel gevallen. Maar Jeruzalem stond by hem
in de hoogste achting en had de eerste plaats
in zijn hart.
Dit is zeker wel duidelijk. Doch de dichter
spreekt hier uit, dat het zoo bij den Heere is.
Hij bemint de poorten van Zion boven alle
woningen van Jacob, Hy geeft de voorkeur
onder alle plaatsen aan Jeruzalem. Eerst klinkt
ons dit een weinig zonderling in de ooren, en
wij gevoelen er behoefte aan om even na
te denken. Al spoedig is het ons helder,
dat hij tot deze uitspraak recht heeft. Israëls
geschiedenis leert het ons ondubbelzinnig. Gij
herinnert u om slechts dit eene voorbeeld
te noemen wat er voorgevallen is in de
dagen van Hiskia's regeering. Sanherib kwam
met zijne geduchte legerscharen ook naar
Kanaan, hij trok de grenzen over, als een ver
woestende stroom verspreidden zijn krijgers
zich over het gansche land, alle steden moesten
hare poorten voor hem openen. Alle tegenstand
was vruchteloos en het duurde niet lang, of
zfln soldaten omsingelden de hoofdstad. Het
scheen wel, dat ook Jeruzalem de poorten zou
moeten ontsluiten voor den geweldenaar, en
zich voor hem nederwerpen in het stof, want
er was geen macht, die haar redden kon, doch
een Engel was voldoende om het dreigend lot
te wenden, en het Assyrisch heir aan de vernie
tiging prijs te geven. Het gansche land was
verwoest, al de woningen van Jacob in puin-
hoopen veranderd, doch Jeruzalem bleef ge
spaard. Bleek toen niet duidelijk, dat de Heere
de poorten van Zion bemind boven al de wo
ningen van Jacob
Die liefde des Heeren tot Jeruzalem is eene
aanwijzing van de liefde, welke Hij koestert
jegens de Kerk.
Het aardsche Jeruzalem kon Hij overgeven
in de macht der heidenen, het laten vertreden
en dulden, dat de Turksche vlag er over
waait, maar dat komt, omdat zij slechts tijde
lijk een zichtbare voorstelling moest geven van
die gemeente, welke Hij liefgehad heeft van
vóór de grondlegging der wereld. Niet aan het
aardsche maar aan het hemelsche, niet aan het
zichtbare maar aan het onzichtbare, niet aan
het vergankelijke maar aan het onvergankelijke
Jeruzalem heeft Hij zijn hart verpand, en dat
heeft Hij als Zyn oogappel lief.
Sommigen hebben het gewaagd om by deze
uitdrukking te denken aan deze of gene Kerk,
die in de historie opgetreden is, en te meenen,
dat God die bepaalde Kerk boven alle andere
beminde, en ik durf niet te beweren, dat hun
geslacht reeds uitgestorven is. Zoo is er een
Godgeleerde in ons vaderland geweest die een
vurig minnaar was van de Hervormde Kerk
en een hevig tegenstander van de afscheiding.
Deze had eens den treurigen moed om te ver
klaren: de woningen van Jacob waren de ge
scheiden Kerken, maar de poorten van Zion
waren de Nederlandsch Hervormde. Zoo gaat
het, als men zich door kerkisme laat verblin
den en daarvoor moet ieder zich wachten. Laat
het ons genoeg zyn, dat de Heere Zyne ge
meente liefheeft, haar bemint boven al het
andere, want nu kunnen wy gelooven, dat Hy
altijd voor haar zorgen zal. Hy moge al het
andere aan de vergankelijkheid en den onder
gang overgeven, zelfs de zichtbare vorm, waarin
zich hier de Kerk openbaart, haar zelve zal Hy
bewaren en niet toestaan, dat zy eenige schade
beloopt.
Die liefde tot haar neemt nooit af, zy blijft
steeds dezelfde, en daarom mogen alle minnaars
van Zion zich verheugen. Hy toch bemint hare
poorten, Hy zal steeds by haar en met haar
zyn, en als gy hopen kunt, dat gy tot hare
burgers behoort, dan zult gy ook in die liefde
deelen. Er zyn zoovele harten, die verflauwen
in liefde, die voor u ophouden te kloppen,
maar dit mag uwe verkwikking en zalige ver
troosting zyn, dat Zyn hart nooit zal stilstaan,
en daarom zal het u steeds welgaan. Beant
woordt die liefde met een eeuwige, bestendige
en steeds aanwakkerende liefde.
Bouma.
Ter Synode.
Schreven we verledene week dat het ons
harte goed deed te mogen hooren en te bemer
ken dat op de Synode eene goede stemming,
liefde en vrede heerschten, tot onze blijdschap
kunnen we thans constateeren, dat het zoo ge
bleven is tot den einde toe. Een naderen tot
en een zoeken van elkander werd op deze Sy
node gevondenzy stond geheel in het teeken
van broederlijke eensgezindheid. Werd naar
het sluitingswoord van den Praeses „vroeger
eene synodale samenkomst meermalen met
spanning, en niet zonder zekere onrust tegemoet
gezien, en waren in dien tijd de beraadslagin
gen niet zonder schokken", thans kon van déze
Synode getuigd worden„Maar de Heere onze
God was ons goed en wy waren door geeste
lijke banden hechter aan elkander verbonden
dan wy zelve wel gevoelden", 't Is dan ook
opmerkelijk zoo stil als deze Synode is voor
bijgegaan het was alsof zy niet gehouden
werd schier geen woord werd er over haar
gesproken, wat in geen jaren in die mate het
geval waszeker een gevolg van het feit, dat
er weinig zaken van algemeen belang waren.
Toch is deze Synode niet van belangrijkheid
ontblootimmers, op Donderdag 3 Sept., den
dag waarop de Synode gesloten werd, in de
9de of laatste zitting, werden nog twee voor
stellen betrekking hebbende op de Theol. School
te Kampen, ingediend die, tot verbazing van
velen, gemeenschappelijk aangenomen zyn, een
feit, waarvan we vóór de Synode vreesden dat
dit niet zou hebben gekund.
Het eerste voorstel werd ingediend door de
Br's. Bouma c.s.het gaat over de benoeming
van Hoogleeraren aan de Kamper-School, en
luidt
„De Synode besluite:
c. Aan de Curatoren der Theol. Sehool op
te dragen om, indien er vóór 1 Jan. 1911, één
of meer vacatures ontstaan in het college van
Hoogleeraren aan de Theol. School, zoo spoedig
mogelijk na het ontstaan der vacature en ten
minste binnen een maand, de kerk, die met de
samenroeping der Gen. Synode is belast, uit te
noodigen, dat zy, zoo spoedig als mogelijk is, en
in elk geval binnen zes maanden, de Kerken
n Generale Synode byeenroepe om over de
zaak der benoeming te beslissen.
b. Aan de roepende Kerk voor de e.k. Gene
rale Synode op te dragen, aan een evsntueele
uitnoodiging als sub. a is genoemd te voldoen.
Dit voorstel is met algemeene stemmen aan
genomen. Let wel: aangenomen is dus, dat als
een of meer vacatures ontstaan in het College
van Hoogleeraren aan de Theol. Schoolzoo spoe
dig mogelijk net het ontstaan der vacature en
ten minste binnen een maandde kerk die met
de samenroeping der Gen. Synode is belast, uit
ie noodigen dat zijzoo spoedig als mogelijk is,
en in elk geval binnen zes maanden, de kerken
in Gen. Synode bijeenroepe om over de zaak
der benoeming te beslissen11.
Het wil ons voorkomen, dat in hetgeen hier
voorgesteld en aangenomen werd veel meer
zit, en dat er eventueel veel meer uit volgen
kan, dan het zoo oppervlakkig sehynt. Toch
werd dit voorstel, na algemeen advies, met al
gemeene stemmen aangenomen. Inderdaad
verrassend
Even verrassend was het tweede voorstel.
Het werd gedaan door prof. H. H. Kuyper en
overgenomen door ds. B. Van Schelven. De
Bazuin deelt dienaangaande het volgende mede
„Dit voorstel wilde eerst de Synode doen over
wegen, dat verplaatsing van de Theol. Sehool
van Kampen naar Amsterdam wenschelyk is
en dan doen besluiten
„De Generale Synode draagt aan Curatoren
der Theol. School op, met de Hoogleeraren te
Kampen te overwegen of het wenschelyk en
doenlijk zal zyn de Theologische School te
brengen ter plaatse waar de V. U. gevestigd
is en machtigt Curatoren, bijaldien deze vraag
bevestigend beantwoord mocht worden, een
advies met de noodige toelichting en uitwerking
aan de Kerken toe te zenden".
Er werd gemompel gehoord, ook werden
woorden van verwondering en van vraag ver
nomen. Enkelen wilden van de Hoogleeraren
der School eerst weten, hoe zy over dit voorstel
dachten.
Dezen verwijderden zich toen, op een wenk
van den Voorzitter, eenige oogenblikken om te
beraadslagen (Prof. Bouwman was niet aan
wezig.)
Nadat de Hoogleeraren van de Theol. School
weder zyn gekomen in de Vergadering en door
één hunner aan Ds. v. Schelven mededeeling
was gedaan, dat, de (straks genoemde) over
weging der Synode moest vervallen (wyl het
anders reeds vast zou staan dat de School zou
worden verplaatst) leest Ds. v. Schelven het
daareven medegedeelde voorstel nog eens, maar
nu ontdaan van de (eerst) voorafgaande over
weging, nog eens voor.
Hierop verklaren de Hoogleeraren van de
Theologische Sehool, dat er bij hen nu de
overweging is ingetrokken, geen bezwaar
bestaat, om deze opdracht aan Curatoren te
verleenen. Dienovereenkomstig besluit nu ook
de Synode, conform dit aldus gewijzigde voor
stel, met algemeene stemmen.
Dat er alle kans bestaat, dat het College
van Curatoren zal uitspreken dat „het wensche-
Ijk en doenlijk is de Theol. School te brengen ter
plaatse waar de V. U. gevestigd is', gelooft,
dunkt my, ieder die, met de kaart van het
land bekend, eenigszins den gang van zaken
weet. Ook met betrekking tot dit voorstel wil
het mij voorkomen dat er veel meer inzit en
eventueel uit voortvloeien kan, dan men by
oppervlakkige lezing zou vermoeden. Om maar
eens iets te noemen. Bedriegen ons onze voel
horens niet, dan kan van de aanneming van
dit voorstel het gevolg zyn
a. dat het privilege om voorsprong en bate
te hebben van het Geref.-Gymnasium te Kam
pen voorby is meer nog
b. dat dan door de studenten naar voorkeur
kan gebruik gemaakt worden zoowel van de
eene als van de andere opleidingja, het kan
zelfs een middel worden
c. dat de kerken zich niet langer de kosten
getroosten van tweeërlei opleiding, maar dat
deze ineenvloeit nu de kerken zooveel zeggens
schap hebben ontvangen over de Opleiding
ook aan de Theol. Faculteit der V. U.
Verscheidene adviseerende en stemhebbende
leden van de Synode wilden de Opleidings
kwestie geheel buiten de bespreking van het
bewuste „Verband" laten, vooral de broederen,
die inzake de oplossing van deze kwestie het
verst van elkander stonden doch telkens bleek
by de bespreking dat hun dit niet gelukte.
Eveneens kwam genoegzaam uit dat, evenals
in de Kerken, zoo ook de groote meerderheid
der Synode, deze oplossing wilde en wenschte,
en deze gelegenheid aangreep om haar te ver
krijgen. En wat o.i. ook nog duidelijk bleek,
is het feit dat de kans geboden is is het
niet terstond, dan na korten tyd de ver
vulling van dezen wensch te erlangen. Daarom
kunnen wy ons dan ook volkomen vereenigen
met wat een der Redacteuren van Friesch
Kerkblad inzake dit voorstel Van Schelven
schrijft: „Ziedaar dan ter elfder ure nog een
Synode-besluit, dat ons belangrijker toeschijnt
dan al wat de Synode gedaan heeft, gedurende
de drie weken dat zy vergaderde".
Het recht en het zeggensschap der Kerken
inzake de Opleiding is, zonder dat evenwel
aan het recht der wetenschap te kort is gedaan,
door de Prof. Bavinck, Kuyper en Biesterveld,
alsmede door vele leden der Synode, krachtiger
gehandhaafd dan wy ons van te voren hadden
durven voorstellen. En dit toch was in den
grond het verschil tusschen de Professoren
en de andere leden der Synodeeen verschil
punt waarover men sinds jaren gedisputeerd
en dienovereenkomstig geschreven en voorstellen
gedaan heeft. Zoowel de kerken als de weten
schap worden hier op aarde door personen
vertegenwoordigd, en nu ijvert de eene groep
van personen meer voor de wetenschap en de