Gezegend, - en len zegen gesleld. FEUILLETON. Al het volk profeten. Dat gaat niet goed, Bart! Oók een bewijs. De waarde van het kleine geloof. Beschamende getrouwheid. „Voor mfl luidt de hemelklok." voor 't feit dat een andere kerk weigerde hen te ontvangen. Ter wille van de geestelijke belangen der gedoopten moet op dit punt eenparigheid van handelen gezocht worden. Tot het „afsnijden" dat de Zuider Kerkbode voorstelt als de onver mijdelijke consequentie van onze opvatting, zal het daarbij W01 niet komen. Niemand onder ons, óók het rapport van de Professoren Ba- vinck en Rutgers niet, heeft daartoe nog gead viseerd. Moge het in onze kerken spoedig in deze gewichtige materie komen tot een eenparige praktijk zooals ze door de heiligheid van Gods Verbond, door 't wezen der kerk en door 't heil der zielen wordt geëischt. Fbrnhout." (1) Zoo is het. (2) Ook in onze bedoeling niet. (3) Zoo dachten wij er ook over. (4) Ja, en ambtelijk. (5) Als de zaak maar vast blijft. (6) Ook daarmee moet gerekend worden. (7) Wij evenzeer. Littooij. UIT HET LEVIflN, Men kent de geschiedenis. De kinderen Is raels hadden om vleesch geroepen. Ze waren met het manna niet tevreden. Bij het gemeene volksken, dat in hun midden was, was de mur mureering begonnenmaar al heel spoedig weende het gansche volk. Huisgezin aan huis gezin, een ieder aan de deur zijner tent, riep om vleesch, en bejammerde het gemis van de visschen, die men in Egypte om niet at, en van de komkommers, en de pompoenen, en het look, en de ajuinen en het knoflook. Eiken dag dat manna te eten begon hun te vervelen. Ze wilden verandering van spijs. Deze murmureering van het volk maakte Mozes moede. Hij kon aan de eischen van dat nooit tevreden volk niet voldoen. En daarom klaagt hij tot GodHeb ik dan al dit volk ontvangen heb ik het gebaard dat Gij tot mij zoudt zeggen Draag het in uwen schoot, gelijk als een voedstervader den zuigeling draagt^ naar dat land hetwelk Gij hunnen vaderen ge zworen hebt. „Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar." Op deze klacht van Mozes is de Heere in gegaan. Mozes kreeg hulp. Zeventig mannen uit de oudsten Israels werden uitverkoren en tot de Tent der Samenkomst gebracht. En de Heere zonderde van den Geest, die op Mo zes was, af en leide dien op de zeventig man nen, opdat zij den last des volks met Mozes zouden dragen. En het geschiedde, als de Geest op hen rustte, dat z\j profeteerden, maar daarna niet meer. Daar waren echter twee van de zeventig man nen niet gekomen tot de Tent der samenkomst, namelijk Eldad en Medad. Deze waren in het leger geblevennochtans had de Heere zijn Geest ook op deze mannen gelegd, en zij pro feteerden in het leger. Dit profeteeren van Eldad en Medad baarde groot opzien. Het was een ongewoon verschijn sel. Want immers Mozes was de profeet in het midden des volks. Op hem rustte de Geest des Heeren. Hij was de mond, door wien de Heere tot Israël sprakmaar dat gewone mannen, als Eldad en Medad, in het leger profeteerden, geljjk Mozes, dat was een opzienbarend ver schijnsel. Het profeteeren van de andere oud sten bij de tent der samenkomst was buiten Een verhaal door PEKAH. 2) HOOFDSTUK I. .Bart, Bart!" sprak de ander weer, „als ge meent daarmee vooruit te komen, dan vrees ik dat ge uw doel nooit bereiken zult. We mogen Gods geboden niet verachten, maar we moeten die heilig houden." Bart haalde de schouders op, lachte even en reed voort, terwijl boer Hannes het hoofd schudde en nog zeide„Ik zeg je Bart! dat gaat niet goed Spoedig was Bart nu thuis, bracht zijn var kens in een daartoe bestemde schuur, en ging zijn woning binnen, waar ook al niet te be speuren was, dat het Zondag was, wjjl zijn vrouw bezig was met allerlei huiselijke bezig heden. „Gaat dat wel goed, vrouw sprak Bart, toen hij binnenkwam. Zjjn vrouw zag hem verwonderd aan, en vroeg: .Wat bedoel je, Bart?" het volk omgegaan, want men moet bedenken, dat die Tent sinds Israels zonde met het gou den kalf buiten het leger was gebracht. De andere oudsten hadden geprofeteerd voor de ooren van Mozeshet volk bleef er onkundig van. Maar Eldad en Medad profiteerden in het leger, ten aanhoore van het volk. Vandaar het opzien, dat ze verwekten. Een van Mozes' ge trouwen, Jozua, de zoon van Nun, ijlt dan ook met haast naar Mozes. .Mijnheer Mozes, zoo roept hij, verbied ze toch." Jozua zag in het profeteeren van Eldad en Medad een poging om Mozes naar de kroon te steken, hem van zijn plaats te verdringen als den profeet Gods onder Israël. Hy vreesde voor de ondermijning van Mozes' gezag, en beschouwde het profeteeren van Eldad en Medad als een daad van opstand, een aanmatiging van onbevoegden tot het ambt. Mozes wist echter beter. En hij antwoordt dan ook Jozua: Zijt gij voor mij ijverende? Och, of al het volk des Heeren profeten waren, gelijk deze Eldad en Medad, dat de Heere zijn Geest over hen allen gave. Deze wenseh en bede van Mozes is sinds den dag des Pinksterfeestes met de uitstorting des H. Geestes vervuld. Toen heeft de Heere zjjnen Geest gegeven over al het volk, en heb ben allen, die ware leden zijn van Christus' gemeente deel aaa de zalving des H. Geestes en dus ook aan de gave der profetie ontvangen. Niet bij wjjze van uitzondering legt de Heere van tijd tot tijd zoo eens zijn Geest op een enkelen Eldad of Medad in het midden der gemeente, maar wij belijden, dat de H. Geest woont en werkt in het hart aller geloovigen, in het hart van de ouden en de jongen, van de grooten en de kleinen, van de mannen en de vrouwen, van de jongelingen en de maagden, van de vrijen en dienstbaren, van de ouders en ook van hunne kinderen. Want er is geen onder scheid. Wie dit ontkent of bestrijdt, en met den vinger rondgaat om in de gemeente des Hee ren eens vier of vijf personen aan te wijzen, die men voor Eldads en Medads houdt, die toont daardoor zijn schuldige onwetendheid omtrent den aard der nieuwe bedeeling. In derdaad vindt men overal een zeker soort lie den, die precies kunnen zeggen, hoeveel of liever hoe weinig menschen in een stad of dorp bekeerd zijn. Maar zoo arm en droevig is het met de nieuwe bedeeling, waaronder wij leven, niet gesteld. De wensch van Mozes is vervuld. Mozes bad nietOch, of er een paar Eldads en Medads bij mochten komen, en dat de Heere zijn Geest over enkelen meer mocht geven Hij bad Och of al het volk des Heeren pro feten waren, en dat God zijn Geest over hen gave. De H. Geest woont en werkt niet in enkelingen, maar Hij woont in een volk. Daar is een gemeente, waarin Hij leeft en blijft le ven niet in een of twee bevoorrechten uit de gemeente, maar in een rijke verscheidenheid van ouden en jongen, mannen en vrouwen, van voorgangers en volk. En toch Toch blijft er ook in onzen tijd plaats voor de verzuchting van Mozes. Al is er meer dan een enkele Eldad of Medad, op wien de Geest des Heeren rust, het is toch in ons kerkelijk leven nog steeds maar een kernin welke de kracht en de genade des H. Geestes kennelijk openbaar wordt, zoowel in belijdenis als in leven. Het aantal dergenen, die in de dingen van ,Wel", hernam Bart, ,ik bedoel, of dat wel goed gaat, dat je 's Zondags je zoo druk maakt met allerlei werken .Wel, nu nog mooier," antwoordde zijn vrouw. ,Je komt zelf pas van de varkens en hebt zelf al van den vroegen morgen af gewerkt, en moet je mij dan vragen of dat wel goed gaat? Ha! hahaAls boer Hannes, die oude dweper( dat nu nog zeide, maar jij, neen Juist ging op datzelfde oogenblik boer Han nes voorbij Barts woning. ,Zie," zoo ver volgde zij, .daar heb je zoo waar juist dien ouden stijfkop. Als hij op 't oogenblik hier bin nenkwam, zou hij misschien dezelfde vragen doen. Maar ik zou hem te woord staan, dat beloof ik je. Of als hjj jou gezien had met je varkenswagen, zou hij het willicht jou ook ge vraagd hebben .Hjj heeft mij gezien, en heeft het mij ook gevraagd," antwoordde Bart, slechts half ver staanbaar. ,En toen ik hem voorbij reed zeide ijj nog eens: .Dat gaat niet goed, Bart!" ,'k Wil het wel gelooven", antwoordde Barts vrouw. .Boer Hannes is ook zoo akelig vroom. Maar hjj heeft in elk geval niets met ons te maken. Hij heeft ons niet te gebieden, wat wij doen of laten moeten." .Neen," zei Bart, .dat is ook zoo. Maar hij zeide.God gebiedt dat wij den Sabbath moe ten heiligen." Gods koninkrijk nu eens met hart en ziel mee leven, is vergelijkender wijze klein tegenover het getal dergenen, die meer door sleur en ge woonte worden gedreven en zich van vele din gen niets aantrekken. Er wordt onder de Christenen zooveel half heid gevonden. Ik spreek nu nog niet eens van die Christenen, welke geheel en al aan het ongeloof zijn overgegeven. Ik spreek over de positieve, de orthodoxe Christenen, die voor de waarheid zijn, de Kerksche menschen. Wat vindt ge onder hen een halfheid, een laksheid, een zielloos meegaan, een gemis aan overtui ging, aan kloekheid, aan geestelijke kracht, aan ijver en welbewuste toewijding. Men gaat wel mede, maar men heeft geen hart voor de zaak. Het is altijd de kern, die de zaken moet drijven, en de dingen moet levendig houden. En de anderen gaan dan zoo zwakjes mee, en in sommige gevallen gaan ze zelfs in het ge heel niet mee. De verklaring van dit droevig verschijnse ligt ten deele in het ontzettend-ernstige feit, dat er kaf onder het koren is. Er zijn ook leden van Christus' kerk, die den Geest niet hebben. Wij zijn geen hartenkenners, en in schuchterheid der ziel onthouden we ons om het aantal van de doode leden der gemeente te bepalen, en evenmin zullen wij het wagen te oordeelen, wie levend en wie dood is. Wie dit doet, zet zich in hoogmoedige verwatenheid op Gods rechterstoel. Maar toch weten wjj, en de gedachte is smar telijk, dat er kaf onder het koren is, en dat er onder de huisgenooten Gods gevonden worden, die eenmaal zullen worden buitengeworpen. En anderzijds vindt men ook bij degenen, die door den Geest Gods levendgemaakt zijn, een betreurenswaardige traagheid en onaan doenlijkheid, een ziekelijke inzinking, een gees telijke verkwijning, die hen onbekwaam maakt om kloeke daden te doen en met kracht te ijveren voor den Heere en zijne zaak. Zoo blijft er dan slechts over een kerndie levenskracht openbaart, en door woord en wan del den naam des Heeren verheerlijkt en zijn Koninkrijk houdt. Van die kern gaat de actie uit op politiek gebied. Die kern ijvert voor den arbeid der Zending. Die kern heeft gestreden voor het Christelijk onderwijs. Het maatschap pelijk vraagstuk, het werk der barmhartigheid, de strijd tegen de ontucht, voor dit alles heeft die kern een oog en een hart. Als er té offe ren viel, zij offerden dubbel en driedubbel, om dat de anderen de hand op den zak hielden. Zoo is het altijd geweest. Een kleine kring, die voor alles stond en alles moest doen, om dat de anderen weinig deden en soms ook niets. Wij danken God voor die gezonde en levens krachtige kern. Zelfs in de slechtste tijden heeft de Heere gezorgd, dat er niet enkel basten waren, maar ook een pit, hoe klein dan ook. Ja, zoo donker kan de toestand der kerk niet worden, of er is toch altijd een bundelken der levenden, dat in God kloeke daden doet en de getrouwigheden bewaart. Maarwe bidden en wenschen met Mozes, dat al het volk profeten wordendat allen mochten wezen vurig van geestdat een ieder met hart en ziel mocht leven in de din gen Godsdat aller leven ware een betooning van Geest en kracht. Dat zou een heerlijk ker kelijk en Christelijk leven zijn. Misschien al te schoon Laat ons een ieder voor ons zelf met jaloerschheid er naar jagen Lama». „Ha, ha!" lachte nu zijn vrouw, „den Sab bath heiligen. We zyn toch geen Joden. Die praten immers ook van hun Sabbath Joden zijn we niet, hernam Bart, maar wat zijn we dan Christenen zijn we toch ook niet want dan zouden we ook moeten doen, gelijk de christenen." „Ja hoor, ik weet daar niemendal van", sprak zijn vrouw„maar 't kan me r.ok weinig sche len, of wij Joden of Christenen zijn. We zijn in elk geval menschen. En als je, om Christen te wezen zoo akelig vroom moet wor den als boer Hannes is, dan hoop ik er voor bewaard te blijven." Hiermee eindigde voor ditmaal het gesprek. Bart's vrouw zette 'hare werkzaamheden voort, Bart dronk nog een kop koffie, en ging toen nog eens zijn varkens bezien. Doch het was hem weer, als hoorde hy de woorden van boer Hannes„dat gaat niet goed, Bart Bart geraakte zoozeer in gedachten verdiept, dat hij van alles wat rondom hem voorviel, weinig meer vernam. Die woorden van Boer Hannes kon hjj niet meer kwijt worden. Hjj had ook niet gehoord, dat zijne vrouw al twee maal aan hem geroepen had, dat het eten ge reed was. Doch toen zij voor de derde maal, en nu aan de schuurdeur riep„Kom je Bart antwoordde hij„Ja, ik kom dadelijk Binnengekomen, vond hij het eten gereed, en Toen Diderot eens wild en woest zjjn onge- loovige denkbeelden uitsprak en daarbjj in dolle drift schold tegen God en menschen, tegen Christenen en heidenen, zeide Franklin tot hem „Ik meende al de bewijzen te kennen voor het bestaan van Godéén had ik nog te leeren kennen. Hem te haten, Hem te bespotten, zie daar, mede een manier, om te bewijzen, dat Hjj bestaat, want het is niet mogeljjk, iets te haten, dat niet bestaat, of waarvan men wezenlijk gelooft, dat het niet bestaat. In dit woord ligt reden tot beschaming voor de Christenen, want helaas, de vijanden zjjn vuriger, krachtiger in het bestrijden van God en zjjn zaak, dan de meeste geloovigen in het beljjden van den naam des Heeren. Een eenvoudige vrouw, die steeds in bekom mering was over haar zelve, klaagde er over tot haar leeraar, dat haar geloof zoo klein en zoo zwak was. Zóó zelfs, dat menigmaal de vrees haar beving, of zij het geloof wel waar lijk deelachtig was. De leeraar vroeg haar daarop „Als uw ge loof zoo klein is, dan is het ook de moeite niet waard om het te bezitten. Iets, dat groot behoorde te zjjn, en nu zoo wegkruipend klein is, beteekent niet veel. Zoudt gjj dat kleine geloof dan maar niet missen en prijsgeven willen Dit woord raakte de juiste snaar aan. „O neen," riep de vrouw met aandoening uit, „voor heel de wereld zou ik het niet willen missen „Zoo", hernam de leeraar, „dan is dat kleine geloof toch wel van groote beteekenis, als gjj het niet zoudt willen prijsgeven, zelfs niet voor heel de wereld.' Dat gesprek was de vrouw tot zegen. Dan kende voor wat God geschonken had, werd het nu haar dageljjksch gebed, dat de Heere haar het geloof vermeerderen mocht. „Die zielen vangt, is wjjs", zegt de Schrift. Een prediker, die op zjjn weg een jong meisje ontmoette, dat zeer luidruchtig enjjdel was, wendde zich tot haar en zeide „Meisje, ik bemerk, dat gjj de jjdelheden liefhebt. Weet gjj wel, dat gjj in den dienst der wereld en der zonde lachend naar het ver derf loopt?" De predikant ging terstond verder, nadat hjj de jonge dochter gegroet had. Eenige jaren later ontmoette zjj den predi ker weer. „Dominé, kentu mjj nog? Weet u zich niet te herinneren, dat u op zekeren morgen eens een meisje hebt aangesproken over haar jjdel- heid en luidruchtig lachen? Dat meisje ben ik. Uw woord trof mjj in het geweten, 't Is mjj tot zegen geworden. Ik heb naar den Heere leeren vragen in schuld belijdenis en gebed om genade". t Was een bljjde tijding voor den predikant. Zjjn woord was geweest als een pjjl van den boog, die door 's Heeren Geest het hart en het geweten trof. Dat het volk des Heeren toch meer getrouw ware ieder in eigen omgeving. Daar zou ongetwijfeld zegen op rusten. Een dochtertje van negen jaar was zeer ernstig krank. De geneesheer had geen hoop op her stel gegeven. Zjj kon nog maar een paar da- als naar gewoonte, schikten Bart en zjjn vrouw aan, en begonnen te eten zonder eerst te bidden. „Dat gaat ook niet goed," dacht Bart. Als boer Hannes er bjj was, zou hjj zeker weer hetzelfde zeggen. Hoe het kwam, Bart wist het niet, maar het eten smaakte hem niet zoo goed als anders. Doch ja, hjj wist het wel, want het klonk hem nog gedurig in de ooren „dat gaat niet goed, Bart Zjjn vrouw bemerkte ook al spoedig, dat er iets aan haperde, en vroeg„Is 't niet goed gegaan met de varkens O, zeker! antwoordde Bart, die een poging deed om opgeruimd te schjjnen en voor zijn vrouw te verbergen wat hem bezig hield. „O, zeker, het gaat goed met de varkens." Het gesprek wilde echter niet vlotten, gelijk dat anders het geval was. Zijn vrouw zag hem nog al eens weer aan en schudde het hoofd, en toen Bart na het eten weer naar de schuur ging, sprak zij bij zichzelven„Wat die kerel toch schelen magHij is anders nooit zoo stil, en hü zit gedurig bij de varkens in de schuur. Er is zeker een zieke bij of iets dergelijks, wat hij voor mij niet weten wil. Maar ik zal het toch wel te weten komen. Wacht, ik ga ook even naar de schuur." En de daad bij het woord voegende ging zij onhoorbaar naar de varkens- schuur, en terwijl zij de deur opende, hoorde

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 2