FEUILLETON.
Dat gaat niet goed, Bart
Blijmoedige Christenen.
den, object van de kerkelijke tucht zfln, dui
delijk uit van de veronderstelling dat de ge
doopte kinderen in H algemeenzoolang ze nog
niet tot jaren van onderscheid kwamen, wel
terdege behooren tot de geïnstitueerde Kerk.
De vraag toch, of wie geen lid van de geïnsti
tueerde Kerk is, voorwerp van kerkelijke
tuchtsoefening kan zijn, is ongerijmd.
En, dit aangenomen, is het dan zeer opmer
kelijk, dat de Synode in haar antwoord niet
zegt, dat gedoopten geen lid zijn van de geïn
stitueerde Kerk en daarom niet aan de kerke
lijke tucht onderworpen kunnen zijndat ze
zelfs niet zonder dezen grond uitdrukkelijk te
noemen, de macht en de bevoegdheid van de
ambtsdragers om over dezulken tucht te oefe
nen, ontkent; maar zich er toe bepaalt als
haar oordeel uit te spreken, dat tegenover hen
de „vermanighen genoeg sullen wesen*.
Blijkt zoo niet duidelijk, dat dit oordeel der
Synode, in de vraag die ons bezig houdt, het
gevoelen onzer Kerken en niet dat van Dr.
Wagenaar steunt?
Wat Br. Wagenaar verleidde om zich op
deze uitspraak der Synode van 1575 te beroe
pen is vermoedelijk het feit, dat de Doop daarin
genoemd wordt een algemeen getuigenis van
het Verbond Gods, en dat er van een band,
waarmeê hij aan de geïnstitueerde Kerk ver
bindt, met geen woord wordt gesproken. Hier
uit schijnt Br. Wagenaar af te leiden, dat de
Doop dan ook, volgens de Synode van 1578,
tusschen het gedoopte kind en de institutaire
Kerk geenerlei bizondere betrekking legt.
Ten onrechte, naar 't ons voorkomt.
Ook in het tweede lid toch, waar sprake is
van de belijdenis des geloofs en van de ge
meenschap des Heiligen Avondmaals, is van
zulk een band met het instituut geen sprake.
Ook zij worden, evenals de Doop, alleen tot
het Verbond Gods betrokken, waarvan ze een
bizonder getuigenis heeten, gelijk de Doop er
een algemeen getuigenis van is.
Toch sluit, volgens het gevoelen der Synode
wel terdege de gemeenschap aan het Verbond
Gods, waarvan de Sacramenten ook de Doop
elk op hun wjjze getuigenis geven, de ge
meenschap met de zichtbare geïnstitueerde
Kerk in. Wie dit artikel nauwkeurig leest, ziot
achter het Verbond duidelijk de zichtbare Kerk
als de kring des Verbonds.
Reeds in dat spreken van het wedergebracht
worden van afvallige Israëlieten, „door de
ghemeynschap des Paaschlams tot de ware
Kercke Israels11. Doch vooral in dat ,wederop-
ghenomenenworden van gedoopten, die tegen
het Verbond Gods gezondigd hadden, door
belijdenis des geloofs en door de gemeenschap
des Heiligen Avondmaals.
Dit „wederopgenomen worden" moet toch
stellig bedoelen de wederopname van gedoop
ten, die tegen het verbond Gods gezondigd
hadden, in de gemeenschap der Kerk. Maar dan
veronderstelt het ook, dat ze, eer ze „afvallig*
werden, tot de Kerk behoorden.
Het komt ons daarom voor, dat dit, overigens
in zijn logica zeker niet gemakkelijk te volgen
47ste artikel van de Synode van 1578, tegen in
plaats van vóór 't gevoelen van Dr. Wagenaar
pleit.
Ook historisch schijnt ons het standpunt van
onzen ouden vriend dus bezwaarlijk te hand
haven.
En ook de overige bedenkingen, die hfl aan
voert tegen de erkenning van de gedoopte
kinderen als leden der geïnstitueerde Kerken
en de daarop gegronde praktijk der zooge
Een verhaal door PEKAH.
1) HOOFDSTUK I.
Dat een eenvoudig woord, met ernst gespro
ken, somtijds een diepen indruk kan maken
en zeer heerlijke gevolgen kan hebben, is reeds
menigmaal in het leven duidelijk gebleken.
Menig dienaar of dienares der wereld werd door
een eenvoudig woord of door een ernstige waar
schuwing van de doolpaden der zonde terug
gebracht en in het spoor der gerechtigheid en
op het pad des levens geleid. Een enkel trac-
taatje, somtijds zelfs met weerzin aangenomen,
of, zooals men dit noemt, „toevallig" in han
den gekregen, heeft niet zelden rijke en heer
lijke vruchten afgeworpen voor de eeuwigheid.
Een dergelijk voorbeeld willen we onzen lezers
ook door deze geschiedenis mededeelen.
In het dorpje A. woont sedert eenige jaren
een huisgezin, waarin de waarachtige vreeze
Gods gevonden wordt. Man en vrouwen dienen
naamde doopattesten, houden o.i. geen steek.
Daarover, D. V., in een volgend nummer.
Febnhout.
Het verblijdt mij, om het belang der zaak,
dat de kerk van Oostkapelle haar op de a.s.
Classis brengt, en dat zij naar wij vertrouwen
beslissing zal erlangen. Littooij.
UIT HLET LEVm
In den laatsten tijd zijn sommige Christenen
bijzonder op de spraak geweest. Het waren de
„jolige Christenen", die de tongen in beweging
brachten. Ik geloof niet, dat het gevaarlijk is
te zeggen, dat er „jolige Christenen" zijn. Op
wijzen met den vinger staat straf, en dat is
maar goed ook, want licht wflst men een ver
keerde aan. Maar dat er „jolige Christenen"
zijn, is toch een feit. Ge vindt ze onder chris
tenen van allerlei kerkelijke en politieke kleur,
van allerlei stand en leeftijd; bij voorkeur
evenwel onder de jongere generatie. Het zijn
Christenen met een veertje op hun hoed en
een roosje in het knoopsgat. Ze houden van
een grapje en hebben graag een pretje. En
met een „schep-vreugde-in-het-leven-gezieht"
wandelen zij liefst hun dagelijksch pad. O ze
ker, ze willen ook wel een handje helpen^du-
wen aan den met 's levens lasten zwaar bela
den wagen, maar dan moet ge het hun niet
euvel duiden, als ze er hun vroolijk liedje bij
fluiten en door hun kwinkslagen er de gezel
ligheid wat in trachten te houden. Wie wat
zwaar op de hand is, moet liever in hun
schuitje niet meevaren, want zij houden meer
van luehtig en kluchtigen als ze niet eens
hebben kunnen lachen, dan zijn ze niet uitge
weest.
Het is tamelijk nutteloos er over te twisten,
wie deze „jolige Christenen" ter wereld ge
bracht heeftmaar dat er aan deze Christenen
een reukje is, blijkt wel uit het feit, dat hun
vader en moeder niet te vinden zijn. Ze zijn
er evenwel, ook zonder vader en moeder, en
.ze waren er al lang, voordat ze kort geleden
op de praat zijn gekomen.
Maar jolige Christenen zijn geen blijmoedige
Christenenen jolige christelijkheid is geen
christelijke blijmoedigheid. Er zijn jolige chris
tenen, die niet blijmoedig zijnen er zijn blij
moedige christenen, die niet jolig zijn.
Een blijmoedig Christen leeft tusschen twee
contrasten. Eenerzijds staan tegenover hem de
jolige christenen. En anderzijds staan tegen
over hem de sombere christenen. Bfl de jolige
christenen vindt ge blijdschap zonder ernst.
Bij de sombere christenen ernst zonder blijd
schap. In den blijmoedige christen liggen
blijdschap en ernst harmonisch met elkander
vereenigdzfln blijdschap is ernstig, en zfln
ernst is blijde.
Ja, er zijn ook sombere christenen, die God
dienen met een zwart gezicht. Ze zijn meesters
in het zuchten, klagen en morren. Een lachje
is zonde, en een schertsend woord is uit den
booze. Hun gansche geloofsbelijdenis komt
hierop neer, dat de menseh zoo ellendig is, en
de wereld zoo boos. Er zijn maar bitter weinig
menschen, en er zfln maar luttele dingen,
waarin ze iets goeds ziendoch er is ontzet
tend veel, waarvan ze zeggen, dat het niet
deugt. Het meeste, wat in hun weegschaal ge
wogen wordt, wordt te licht bevonden. In
plaats van den met 's levens lasten zwaar be
laden wagen te helpen duwen, gaan zfl er
iever met al hun gewicht nog op hangen. Hun
in alle eenvoudigheid den Heere. Toch was dit
in vroegere jaren zoo geheel anders met deze
menschen gesteld. In heel de omgeving van A.
was Bart Romkes bekend als een lichtzinnig
jongmensch. Opgevoed en groot geworden in
een huisgezin en in een omgeving, waarin men
aan allen godsdienst vreemd was, leefde hfl
voort naar het goeddunken van zfln hart. Zflne
ouders, die in het dorp O. woonden, waren
menschen, die nooit ter kerk gingen en nooit
in den bflbel lazen. Dit was echter in het dorp
O. geen zeldzaamheid. Van de ongeveer twee
duizend inwoners, waren er zeker meer dan
vijftienhonderd, die evenzoo leefden. Er stond
wel een kerk te O. en ook was er wel een
predikant, doch wanneer men 's Zondags zeven
of acht menschen naar de kerk zag gaan, was
dit al het hoogste getal, 't Gebeurde ook wel,
dat er maar drie of vier gingen. Heel veel
beter is het er zelfs ook tegenwoordig nog niet,
want het aantal kerkgangers bedraagt er nog
nooit twintig. Welnu, in zulk een omgeving
was Bart Romkes geboren en opgegroeid. Geen
wonder dus, dat hfl ook van God en zfln dienst
niet wist. Vroolflk en levenslustig als Bart was,
was hfl bij alle wereldsche uitspanningen, die
gewoonlijk „uitspattingen" werden, altoos te
vinden.
Bart was, wat men noemt „een goede jon
gen". Slecht of gemeen in de beteekenis,
aangezicht staat strak van somberheid, en op
hun lippen ligt bet „wee en ach bestorven.
Het is niet gemakkelijk uit te maken, wie
van beiden aan de kerk van Christus de meeste
schade toebrengende jolige Christenen met
hun blijdschap zonder ernst, of de sombere
Christenen met hun ernst zonder blijdschap.
De ervaring leert, dat ze beiden ergenis geven
en dus ook beiden afbreuk doen aan het ko
ninkrijk Gods. Een Christen, die altijd vol
gekheid en ijdelheid zit, dwingt geen achting
afmen ziet in hem meer een comédiant» dan
een strijder en belijder uit overtuigingmen
geeft niet veel voor zfln beginselmen kan
moeilijk gelooven, dat zijn godsdienst hem vee
meer dan een spel is men vindt hem te lucht
hartig om te vertrouwen op zijn ernst en wel-
meenendheid.
Een Christen daarentegen, die altijd zwart
ziet en immer een klaagtoon doet hooren, wekt
ook niet tot jaloerschheid maar hij stoot a:
en maakt den dienst des Heeren niet aange
naam aan de consciëntie der menschen. Een
godsdienst, die in niets anders bestaat dan in
ontevredenheid, wantrouwen, minachting, kan
moeilijk de harten winnen en tot overgave
bewegen. Een godsdienst, die zooveel belooft
als de Christelijke, en die ten slotte het leven
doet opgaan in zuchten en klachten, kan den
indruk niet wekken, dat hij de eenig-ware en
alleen-zaligmakende is.
De blijmoedige Christen, dat is de ware
Christen. De blijmoedige Christen is ernstig,
veel ernstiger nog dan de somberste onder de
somberen. Hij kent de zonde en ellende van
zfln eigen leven, en gaandeweg dieper wordt
hfl aan die zonde en ellende in zijn leven ont
dekt. Hij gevoelt de nooden van zijn harthij
beseft de gevaren van zijn weg. Hfl waakt en
bidt. Hfl doet belijdenis voor het aangezicht
zflns Gods, en worstelt met zichzelven. Hij ziet
ook de zonde en de ellende der wereld, waarin
hfl leeften zijn oog is geopend voor de nooden
van zijn volk, en voor de gevaren, die het be
dreigen. Het leven is hem inderdaad ernst.
Maar zfln ernst is een blijmoedige ernst,
omdat hij gelooft aan overwinning, omdat hij
hoopt op zegepraal, ziende op de macht der
genade van God. Hfl ziet wel de zonde en de
ellende, maar hfl ziet niet enkel de zonde en
de ellende hfl ziet ook het verlossingswerk, dat
onwederstandelflk voortgaat, zoowel in zfln per
soonlijk leven, als in het leven der wereld.
Hfl is droevig, en nochtans blflde. Hfl is droe
vig om de dingen, die hfl ziet, doch die voor
bijgaan hfl is blflde om de diagen, die hfl
niet ziet, doch die gewisselflk komen. Het licht
en het leven wandelt hfl te gemoet, en daarom
verblfldt zich zfln hart te midden van de don
kerheden des doods, die hem van alle kanten
omgeven.
Blijmoedige Christenen zfln niet joligwant
daar is het aardsche leven te ernstig toe maar
blijmoedige Christenen zfln ook niet somber
want daar is hun hope te heerlflk voor. Ze
trekken als mannen ten oorlog. Ze beseffen
ten volle den ernst van den strfld. Alle lucht
hartigheid laten ze varen. Ze schatten den
vfland niet gering. Nochtans gaan ze goeds
moeds en onversaagd voorwaarts. Want door
Christus zullen ze overwinnen. Strijdende zin
gen ze het zegelied. Met vreugde lflden zfl
verdrukking. Ja, blijmoedige Christenen, dat
zfln de Christenen naar Gods hart. Zoo vindt
men ze in de Schriften geteekend. Zfl zfln de
bloem van het volk des Heeren.
Laman.
die men aan deze woorden gewoonlijk hecht
was Bart niet. Hfl was bijvoorbeeld geen
dronkaard of geen vechter. Integendeel. Wan
neer sommigen zflner kameraden zich te buiten
gingen aan drank of het op een vechtpartij
wilden toeleggen, waarschuwde hfl daartegen,
door te zeggen: „Neen jongens! we moeten
pret maken en pleizier hebben, maar dat gaat
niet, als ge u bedrinkt, en dat vindt ge ook
in vechtpartijen niet." En wanneer men dan
naar zfln woord niet hooren wilde, had Bart
al spoedig zulk gezelschap verlaten, en zich bfl
een ander gezelschap gevoegd. Ook het viel
ïem nooit moeilflk een ander gezelschap te
vinden. Ieder hield van Bart om zfln opgeruimd
ïumeur. Hfl kon grappen vertellen, waarom
een heel gezelschap schudde van kchen. Maar
hfl kon ook spotten; en dat ging er somtflds
op vreeselflke wflze naar toe. Doch dit hinderde
zulk een gezelschap niet. Hoe meer men in
zulke kringen van werelddienaars met God en
met Gods woord en met Gods volk spotten
con, hoe meer men er gevierd wordt. Welnu,
dit was ook met Bart het geval, en dit was
oorzaak, waarom hfl dan ook in dergelflke ge
zelschappen een zeer gewenschte verschijning
was. Er kon dan ook geen pretje in het dorp
wezen, of Bart was er bfl, en op de dorpsker
missen in de omgeving werd Bart nooit ge
mist.
Beste Vrienden.
Nu houd ik er mee op brieven te schrflven
daar heeft mfl toch de drukker juist het tegen
gestelde laten schrflven van wat ik bedoelde.
Gelukkig kennen ze mfl niet, anders regende
het protesten, nu echter zit ik veilig in mfln
bomvrfle kazerne. Anoniem schrflven heb ik
afgekeken van de groote bladen. Ik schreef in
mfln laatsten zin (teminste als mfln pen mfl
niet beet heeft gehad) dat ik dacht dat de op
leiding de a. s. dienaren des Woords meer op
de hoogte moest brengen met mystiek en my
sticisme. Als de menschen lezen Schorting-
huis, Erskine en al die praktikale sehrflvers
dan dienden ze te weten in hoeverre die nu
juist zfln.
Bestond de dienst des Woords nu alleen in
een tekstuitleggen, dan was dit niet noodig
tekstuitleggende moet de prediking leidinggeven
aan het zieleleven met al zfln vragen en twfl-
felingen, met zfln hopen en teleurstelling. Wat
is dat zieleleven ingewikkeld! Daar zfln wel
mensehen die een, twee, drie u kunnen zeggen
waar zaligmakend geloof is. Wie voorzichtiger
is en dieper graaft deinst terug voor het keur
meesterschap.
Daar ontdek ik alweer een fout in mfl zelf:
ik kan slecht bfl mfln onderwerp blflven, ik
zou u toch wat schrflven over dien schooldag
te Kampen. Wfl moesten dan luisteren, 't Was
voor vele menschen anders moeilflk. De kost
was veel te zwaar. Als de commissie dat on
derwerp heeft opgegeven, heeft ze in dezen niet
oordeelkundig gehandeld en dr. Keizer uit Tiel
had zich heusch wel wat mogen toeleggen om
het minder lang en meer smakelflk te maken
hfl wist voor welk publiek hfl sprak. Maar
anders, hfl had studie gemaakt van zfln onder
werp, een belangrflk onderwerp inderdaad. Het
referaat zal wel in druk versehflnen. 'tls het
waard.
Waarover ging het dan wel Over art. 171
van de Grondwet. Dat artikel luidtDe trac-
tementen, pensioenen en andere inkomsten van
welken aard ook, thans door de onderscheidene
godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars
genoten wordende, blflven aan dezelve gezind
heden verzekerd. Aan de leeraars, welke tot
nog toe uit 'slonds kas geen of een niet-toe-
reikend traetement genieten, kan een tractement
toegelegd of het bestaande vermeerderd worden."
Dientengevolge betaalt het rflk jaarlflks voor
„Eeredienst" bflna twee millioen. In 1907
f 1,965,000.
Aan de Herv. kerk alleen bflna f 1,300,000
en verder aan de Roomsche kerk, Luth. kerk, Re-
monstrantsche, Doopsgezinde, Oud-bisschop,
Clevné, en aan de Joden. Alleen de gereformeerde
kerken ontvangen van dat alles niets. Zfl
mogen wel voor de anderen betalen. Zulk
eene offieieële bevoorrechting is in strfld met
het neutrale karakter der overheid en de ge
lijke bescherming die de grondwet aan alle
kerken toezegt. De overheid heeft aan geen
enkele kerk of aan alle kerken steun te bieden,
't Beste was allicht dat art. 171 bfl grondswet-
herziening geschrapt werd.
Nu ben ik al weer bezig om mfln eigen in
zicht u mee te deelen. Dat was ook gemak-
kelflker dan te zeggen wat dr. Keizer vertelde.
Hfl vertelde zooveel, 't Was te lang en dan
onthoudt men minder. Ik heb wel eens men
schen ontmoet die gaarne hadden dat de pre
dikant lang preekte, 't Is waar dat geslacht
is bflna uitgestorven. Sommige menschen
willen de kerk wel weer uit als ze wat ge
zongen en rondgekeken hebben. Dat is een
Een ambacht had Bart nooit geleerd, maar
als knaap reeds zat er een koopman in hem.
Hfl kocht jonge hanen, konflnen en jonge gei
ten, en verkocht die weer met winsten ten
gevolge daarvan kwam hfl met allerlei menschen
in aanraking, en vooral ook met boeren. En
dat niet alleen op het dorp O., maar ook op
vele andere dorpen in die omgeving. Het ge
beurde dan wel, dat hfl daardoor menigmaal
bfl deze of gene kwam, waar men juist aan
den maaltfld was. En vroeg men dan„Bart eet
je mee?" dan kon men er van verzekerd zfln,
dat hfl zonder zich te bedenken „ja" zeide.
Niet zelden gebeurde het dan, dat hfl bfl der
gelflke gelegenheden, wanneer hfl in een gods
dienstig huisgezin terecht kwam, in den Bflbel
ïoorde lezen en hoorde bidden. Op deze wflze
wist hfl, hoe het in godsdienstige huisgezinnen
toeging; want gelflk we reeds zeiden
thuis hoorde hfl daar nooit iets van. Doch in
plaats van daardoor er toe geleid te worden om
ook Gods woord te lezen cf te bidden, gebruikte,
of liever „misbruikte" hfl zulke gelegenheden
om later, wanneer hfl onder zflne vrienden was,
des te beter te kunnen spotten met Gods woord
en met het gebed, en den godsdienst en de gods
dienstige menschen in een belachelflk daglicht
te stellen. Hierdoor had hfl zich vele vrienden
verworven, en was hfl zulk een gewenschte
verschflning in dekringen der spotters.