De Samaritanen. Koopen en betalen. In 500 talen. Avondmaal is een Sacrament der blijvinge in de Gemeente ofte een bevastiging der aanne- minge die geschied is*. Als Van Mastricht, in zijn Theoretico-Prae- tica Theologia Lib. VII, Cap. I, 17, handelt over de Membra Ecclesiae particularis, zegt hjj dat by de geloovigen ook hun jonge kinderen als leden der (particuliere, plaatselijke Kerk moeten gerekend worden. Het zou niet moeilyk vallen deze enkele ci taten met nog tal van andere te vermeerderen. Met het oog op onze ruimte moeten we ons daarvan echter onthouden. Alleen voor Voetius, den vorst onder onze gereformeerde canonici, maken we een uitzon dering. Ook Voetius rekent overal waar hij in zyn Politica Ecclesiastica handelt over hen die tot de (geconstitueerde) kerk behooren, en die voor werp zjjn van de kerkelijke macht en van de kerkelijke tucht, de kinderen der geloovigen, die nog alleen den Doop ontvingen, tot de leden van het kerkelijk instituut. In Pars. I, Lib. I, Tract. I „over de geïnsti tueerde kerk* verdeelt hij in Cap. I, 2 de leden der kerk in „partes proprias* (de communi canten of geloovigen) en in „partes analogicas", waartoe hij o. m. ook rekent de „infantes fide- lium", d. i. de jonge kinderen der geloovigen. In Pars. I, Lib. I, Tract. I, Cap. II, stelt hjj sub 2 als quaest. VIII, de vraag: „o/ de jonge kinderen der bondgenooten leden zijn van de zichtbare kerk en behooren tot haar saamstel- lende deelen (e amque constituent). En, met verwijzing naar ons Doopsformulier, antwoordt hij daarop in bevestigenden zinal voegt hij er, in aansluiting aan Amesius, aan toe, dat dit niet zonder beperking te nemen is, inzoover ze n. 1. niet in staat zijn de gemeenschap der kerk te oefenen en niet tot al haar voorrechten kunnen worden toegelaten, vóór dat blijkt van hun wasdom in 't geloof. Incomplete leden noemt hij zemaar niettemin leden. En dan beroept hij zich voor dit gevoelen o. a. hierop, dat ze, ofschoon ze het actueele geloof en de actueele bekeering nog niet hebben, toch iets analoogs met de actueele en uitge drukte belijdenis des geloofs, belofte en verbin tenis (waardoor volwassenen in de zichtbare kerk worden ingelijfd) bezitten, n. 1. in de be lijdenis en de actueele en uitgedrukte verbintenis hunner ouders. Dat is dus dezelfde grond dien ook de Proff. Rutgers en Bavinck in hun bekend rapport aanvoeren. Men ziet derhalve dat „de fictie", waarvan de Zuider Kerkbode zeide dat ze door deze beide rapporteurs werd uitgevonden, ook den grooten Voetius reeds onder haar slacht offers telde. Evenzoo verzuimt Voetius niet in Pars. II, Lib. I, Tract. II, Cap. II, I, bij de verdeeling van de leden der kerk in groepen, ook uitdruk kelijk de kinderen te noemen. Geen wonder dat Voetius, in de 10de quaestio van ditzelfde hoofdstuk, op de vraagof de kerk omtrent de gedoopte kinderen geenerlei daden van zorg en gemeenschap heeft te oefenentenzij deze tot jaren van onderscheid gekomendie zelve gaan zoekenbeslist ontkennend antwoordt, en zegt, dat ze hen, als kinderen Gods en der kerk, heeft aan te sporen en te leiden tot de onder wijzing jn de leer, tot het bezoeken van de sa menkomsten der gemeente en, als de vereisch- ten daarvoor aanwezig zijn, tot belijdenis des geloofs en tot het gebruik van 't H. Avondmaal. Wie in Palestina geweest is, en gereisd is van Damascus of van Nazareth naar Jeruzalem, zal zich de stad Rablfis herinneren, die ligt in het enge dal, dat ingesloten wordt door 2 bergen, in het Oude Testament Ebal en Gari- zim genoemd. De naam Rablüs is ontstaan uit Flavia Neapolis, de Latijnsche naam voor het Oude Sichem. Aan Sichem zijn ten nauwste vele herinneringen uit de Israëlitische geschie denis verbondenhier ligt Jozef, de zoon van Jacob, begraven op de helling van de Garizim heeft Jotham, de Sichemiet, zyne bekende ge lijkenis van den doornstruik en den wijnstok uitgesprokenbinnen Sichem was het hof van Jerobeam, de koning van Israel. In de geschiedenis van het latere Jodendom neemt Sichem of Rablüs nog een bijzondere plaats in, als het godsdienstig middelpunt der z. g. Samaritanen. De Garizim (berg des zegens) droeg hun tempel, van welke de Samaritaan- sche vrouw Jezus aan de Jakobsbron vroeg, waar het goed was, te aanbidden, daar boven op den berg, of in den tempel te Jeruzalem. Tusschen de Samaritanen en de geloovige Joden bestond sedert de Babylonische balling schap bittere vijandschap. De Assyrische ko ningen hadden den adel en fie bezittende klasse uit het rijk Israel na de verovering van het land Assyrië meegevoerd; alleen het landvolk Hjj gaat nog verder. In Tract. II, C. VI handelend over het object van de kerkelijke potestas (het voorwerp van het kerkelijk gezag noemt hij ook de gedoopten. Febnhout. UIT HET LEVM, Het is een waarheid, die niet behoeft bewe zen te worden, dat men niets moet koopen, o: men moet het ook betalen. Dat staat zoovast als het feit, dat tweemaal twee vier is. En toch wordt er heel wat gekocht, dat niet betaald wordt. Nu eens hoort men van den een en dan weer van den ander dat hij tot over de ooren in de schuld steekt. Ge zoudt soms geneigd zijn om te gelooven, dat de eerlijke betalers uitzondering, en de slechte betalers regel zijn. Doch misschien is deze kleur wat al te donker om den huidigen toestand weer te geven. We willen nog gelooven, dat de goede betalers de kwade in aantal overtreffenmaar het aantal van die laatsten is niettemin legio. Menschen, van wie ge het niet zoudt verwach ten, zitten soms zoo diep onder de schuld, dat er geen betalen aan is. Dit heeft natuurlijk een oorzaak. Men noemt als een van de voornaamste oorzaken de om standigheid, dat de inkomsten van vele men sehen te gering zijn om de noodige uitgaven te dekken. En inderdaad soms zijn de verdien sten van sommige huisgezinnen zoo klein, dat men by de grootst mogelijke zuinigheid nog te kort komt, en men wel borgen moet in de hoop, dat men in betere tijden het achterstal lige zal kunnen betalen. Doch deze gevallen zjjn volstrekt geen ver goelijking voor het zoo veelvuldig voorkomende kwaad. Hoe komt het anders, dat het eene ge zin met dezelfde inkomsten rondkomt, en het andere niet? De feiten zijn er toch, dat een gezin met zware lasten zonder schuld blijft, en een ander gezin met veel minder zorgen, overal in het krijt staat. Het is in het minst niet waar, dat geringe verdiensten wel noodzaken schulden te maken, want juist onder de men schen met kleine inkomens vindt men in den regel de grootste soliditeit. Men noemt ook wel als een van de oorza ken de tegenspoeden, die men heeft ondervon den. En wederom is het niet te loochenen, dat in kwade dagen er meer moet worden uitge geven dan er inkomt. Doch ook deze gevallen zy'n bij lange na niet toereikend om het ern stige euvel te verklaren. Het verschijnsel doet zich zelfs voor, dat gezinnen die vele kwade dagen hebben gekend, nochtans met veel wor stelens aan hun verplichtingen trouw en eerlijk hebben voldaanterwijl andere gezinnen, die nauwelijks eenigen tegenspoed hebben onder vonden, rondom in de schulden steken. Neen, de oorzaak moet hierin worden gezocht, dat menigeen den eenvoudigen regel des le vens vergeet, dat men niets moet koopen of men moet weten, dat men het kan betalen. Is het, door het ellendige credietstelsel, niet terstond, dan toch zeker aan het einde des jaars. Men moet de tering zette nfnaar de ne ring. Dat is een oude, welbeproefde, heilzame regel, waar niemand, kooper en verkooper, ooit bedrogen mede uitkomt. Men had daar nimmer van moeten afwijken. Het is zoo'n klein verschil, of ik zegtwee- en de armen waren achtergebleven. In plaats van de weggevoerden werden Babyloniers naar Samaria gebracht, die zich vermengden met de achtergebleven Joden. En hierdoor ontstond een godsdienstwaarin dooreengemengd waren oud-Joodsehe en heidensch-Babylonische elementen. Oorspronkelijk meer heidensch, dan Joodsch, ging ze bij hare ontwikkeling al meer gelijken op het orthodoxe Jodendom, zonder dat daarom de vijandschap tusschen Joden en Samaritanen ophield. De Samaritanen namen ook de 5 boeken van Mozes aan, maar verwier pen de Profeten en de andere boeken des Ouden Testaments. Het meest belangwekkend is het Paaschfeest, dat voor de Samaritanen samenvalt met het Joodsche. Ze trekken dan naar den top van den berg Garizim en wonen daar in tenten. Een klein dorp van tenten herbergt het gansche overblijfsel des volks, nog ongeveer 130 zielen groot. In den Romeinschen tijd waren ze echter talrijk. Toen deden ze mede aan den grooten Joodschen opstand onder Vespasianus en Titus en verdedigden zich tegen de Romeinen bin nen eene verschansing, opgeworpen rond hun tempel op den Garizim. De Romeinen bestorm den den berg en sloegen, volgens Flavus Jo- sephus ongeveer 12000 Samaritanen neer. In tegenstelling met de Joden, die zich over de gansche wereld verspreidden, bleven de Sama ritanen in hun vaderland. Tegenwoordig zijn er geen Samaritanen meer, maal twee is vierof dat ik zegtweemaal twee is vijf. Het verschil is zoo kleinmaar als die laatste rekening regel wordt, dan komt er een revolutie in de wereld der getallen. Het is zoo'n klein verschil, als ik twintig gulden inkomen heb, en ik geef er een-en-twintig uit maar als ik dit blijf doen en anderen doen dit met mij, dan ontwricht ik de maatschappij door in haar samenvoegselen in te drijven de wig der oneerlijkheid. Men mag van twee maal twee geen vijf maken. En men mag niet meer koo pen, dan men betalen kan. Men heeft voor dezen eenvoudigen regel an dere in de plaats geschoven. Men zegt nuik moet leven overeenkomstig mijn stand; mijn uitgaven moeten evenredig wezen aan mijn stand en omdat mijn inkomsten te gering zijn om mijn stand behoorlijk te kunnen ophouden, daarom moet ik wel schulden maken. De grootste oorzaak, waardoor vele met schul den verzwaard zijn, ligt dan ook in de omstan digheid, dat velen te groot leven. Men betaalt een gulden en koopt voor een rijksdaalder. Men zet de tering niet naar de neringen het einde draagt den last. Men pronkt voor een tijd met vreemde veeren, en steekt een ander de oogen uit; maar over eenigen tijd komt het uit, hoe de vork in den steel zat. Voor sommige men schen is het dikwijls een raadsel, hoeveel ze met hun inkomen kunnen doenmaar van achteren wordt dat raadsel opgelost, als het uitkomt, dat ze hun inkomen hebben vermeer derd met het inkomen van den winkelier. In het licht van Gods Woord is het geen vraag hoe dit koopen zonder betalen moet worden genoemd. En in het midden van de gemeente van Christus in deze oneerlijke le venswijze een gruwel. Hoe kan men meteen gerust geweten ten avondmaal gaan, terwijl het boek van den winkelier voor Gods aange zicht ligt en roept om voldoening van onbe taalde schulden, die men niet had behoeven te maken, indien men zonder grootschheid des levens en wereldlijke pracht gewandeld had, en in eenvoudigheid des harten vergenoegd was geweest met het brood van zijn beschei den deel. Hier geldt ook: wie onwaardiglijk eet, die eet en drinkt zichzelven een oordeel. Men kan den naaste zijn geld niet onthouden en tevens zich verzekerd houden van de liefde Gods en de genade van Christus. Het is boven alles noodzakelijk, dat ook in dit opzicht de consciëntie van de gemeente des Heeren niet inslape, zoodat men dit kwaad beschouwt, als ware het geen kwaad. Als van een lid der kerk kan worden gezegdvan dien man of die vrouw krijg ik nog zooveel geld, en zij denken aan geen betalendan is dit een vlek op heel de gemeente. Waartoe wordt gy een Christen genaamd, dan opdat gij u verre houdt van al de kwade practijken, waarom de toorn Gods rust op de kinderen der wereld? En welk een zegen rust er ook op het in eere houden van die eenvoudigen regelkoop niets, indien ge het niet kunt betalen. Mis schien kunt ge dan in vele dingen met an deren niet concurreerenmisschien moet ge in eenvoud en zuinigheid uws weegs gaan maar ge kunt gaan met opgerichten hoofde, omdat niemand een cent van u te eischen heeft en men overal gaarne aan u verkoopt, dewijl uw eerlijkheid en soliditeit onverdacht zijn. Het is beter laag bij den grond te leven maar dan ook te zjjn, die ge zytdan hoog behalve te Rablüs. De Paschadienst wordt op den top van den berg gevierd, waar volgens de overlevering het oude heiligdom stond. Daar is een ringmuur, eenige voeten hoog, van ruwe steenen opgetrokken, waar binnen de manne lijke leden der gemeente zich verzamelen. Slechts Samaritanen mogen binnen dezen kring komen. Zooals ook te Jeruzalem en te Bethle- lem Turksche wachten staan, om fanatisme te onderdrukken vroeger kwamen uit gods diensthaat dikwerf moord en doodslag voor zoo zijn ook bij het Paaschfeest der Samaritanen op de Garizim Turksche soldaten tegenwoordig, om vreemdelingen te verhinderen, binnen den ringmuur te komen. De soldaten vatten dezen wachtdienst gemoedelijk op en zijn bij de plech tigheid belangstellende toeschouwers. Des mid dags komen de Samaritanen bijeen, en de hooge- priester, gekleed in een lang afhangend kleed van groene zijde, leest de Paasehgebeden voor. Dan worden de Paaschlammeren geslacht. De geslachte dieren worden aan stokken gehangen, die door 2 mannen op de schouders worden genomen. En zoo worden ze geopend en ver der bereid. De rechterschouder, de lever, het hart en de ingewanden worden verbrand. Bo ven een kuil wordt een rooster gelegd en daarop worden de offerstukken verbrand. De tot maaltijd bestemde overblijfselen wor den geroosterd op verhitte steenen in een soort van oven. Ongezuurd brood en bittere kruiden zy'n gereed gelegd en wanneer het roosteren te vliegen, en toch eigenlijk niets te zijn. Een zilveren horloge, dat ge eerlijk verdiend hebt, is grooter sieraad, dan een gouden remontoir, door u, om het maar zacht te zeggen, van den winkeliergeleend. En een eenvoudig stuk kleeren, dat betaald is, kleedt schooner dan het sierlijkst gewaad, dat versleten is voor de leverancier zjjn geld van u heeft. Dit zijn eenvoudige waarheden, die helaas, velen hebben vergeten, ofschoon wij ze toch van kindsaf hebben geleerd. Mogen die oude waarheden weer meer in gedachtenis en in eere komen. Dat zal den Heere aangenamer zijn dan menigten van offeranden en het roe pen van Heere, Heere. De Christenen be hooren het zout der aarde te zyn, en niet mede af te glijden met de wereld op een weg van zonde en bederf. Laxaiv. -lil. (Slot.) Laat mij nu nog iets mededeelen Tan de gezegende werking, die het Woord van God heeft onder de wildste volkeren. 't Is Darwindie in zjjn „Reis van een na tuuronderzoeker rondom de wereld" deze woor den schreef, die men zal dat moeten toe stemmen uit zijn pen gevloeid dubbele be- teekenis voor ons hebben „Zij die de werkzaamheden der Zendelingen in wilde natuurlanden afkeuren of bedillen, vergeten of willen het met opzet vergeten, dat mensehenoffers, dat de macht eener afgodische priesterschap, dat kindermoord enz. enz. enz. dat dit alles door den beschavenden invloed der Zending afgeschaft is en dat onmatigheid, wildheid en onkunde verminderen. Het is de laagste ondankbaarheid, wanneer men dit ont kent. Moest het hun overkomen, dat zjj gevaar liepen aan een onbekende kust schipbreuk te lijden, ze zouden niets vuriger wenschen, dan dat de leer der Zendelingen tot de bevolking dier kust mocht doorgedrongen zijn". Welnu, dit veelzeggend getuigenis van Dr. Darwin wordt door de geschiedenis ten volle gestaafd. Laat mij een enkel bewijs geven. De groep der Fidsji-eilanden bevindt zich in de stille Zuidzee. Ze vormen tesamen een landstreek, welker oppervlakte bijna zoo groot is als die van Zwitserland. Die eilanden zijn bevoorrecht met een zuiverheid van klimaat en een rjjkdom van plantengroei, dat het een paradijs genoemd zou kunnen worden, hadden er helaasde menschen niet een hel van ge maakt. Niet dat het de bewoners dier eilan den ontbrak aan schranderheid en vlugheid. Integendeel! Maar ze waren eeuw aan eeuw gehuld in den donkersten nacht van bijgeloof en afgoderij. Het Kannibalisme was bij hen tot zulk een afschuwelijk uiterste geklommen, dat men huivert het neer te schrijven. 't Was op de Fidsji-eilanden, dat de zoon van een opperhoofd aan een zendeling 872 steenen wees, naast elkander op een rjj ge legd, ter herinnering dat zy'n vader acht hon derd twee en zeventig menschen vermoord had. 't Was daar, dat de ouders hunne kinderen levend begroeven, zoodra ze ziek werden en deze hetzelfde deden, als hun ouders hen tot last werden in dagen van lyden. Hoor nu het getuigenis van iemand, die de Fidsji-eilanden bezocht. „Ik zou wenschen zoo schrijft deze dat zy, die er steeds op uit zjjn, de Christe- geëindigd is, (ongeveer te middernacht) verza melt zich de mannelijke gemeente weer binnen den ringmuur. De geroosterde dieren worden dan uit den oven getrokken. Het verloop van den maaltijd geschiedt geheel naar de Heilige Schrift de vrouwen mogen er niet aan deel nemen en blijven binnen de tenten. In minder dan 10 minuten is al het vleesch gegeten. Vrou wen en kinderen eten hun deel binnen de tenten. Na den maaltijd worden alle overblijf selen zorgvuldig opgezocht en verbrand, opdat niets overblyve tot den morgenzooals het Oude Testamentische voorschrift luidt. Daar de Samaritanen slechts onder elkander huwen en daardoor alle familiën reeds sedert langen tijd in nauwe bloedverwantschap tot elkander staan, zoo zyn de uitzichten, om een zelfstandig volk te blijven, begrijpelijkerwijze niet zeer gunstig. Het is een handig volkje, dat het uitnemend goed verstaat, uit de nieuws gierigheid van vreemdelingen munt te slaan, door tegen behoorlijke vergoeding alle mogelijke verhalen over hunne geschiedenis en godsdienst te doen. Hun Synagoge, waarin ze de 5 boeken van Mozes bewaren, is een klein, leelyk gebouw. En hunne woningen zyn in niets onder scheiden van die der Mohammedaansche be volking van Rablüs. Overgenomen uit („Die Gartenlaube").

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 2