KERK, BELIJDENIS, ZENDING. DE TENTZENDING. Eens naar de stad. Vroeg oud. In 500 talen. z« henen moesten gaan in de geheele wereld en onderwijzen en dat beval de Heiland in hen immers ook aan de dienaren, die Hij voor dat werk verkiezen zou, want tot opbouwing en volmaking van het werk van Christus geeft Hy hen. Dus tot den einde toe. En dat de kinderen der kerk in dit bevel mede begrepen waren en er toe behoorden, is toch wel zeker en daarom moesten ook zij discipelen worden «gemaakt". Dit hebben de kerken der hervor ming, bijname tegenover de doopsgezinden breedvoerig uitgesproken en krachtig verdedigd. Ook blijkt, zooals broeder W. zelf in het boven aangehaalde uitkomen doet, waar hij overeen komstig het formulier des Doops, ook van het doen onderwijzen der ouders in betrekking tot hunne gedoopte kinderen spreekt, dat hij hiermede ook rekening houdt. Terecht. Immers ze doen onderwijzen, dat doen de ouders door en naar Gods wjjs bestel en vaderlijke zorge. Hij toch heeft tot bedie ning der heiligen en tot volmaking van het werk van Christus zijne knechten gegeven. Zooals ik onlangs gezegd heb, konden de ouders in den staat der rechtheid alles doen wat zfi moesten doen, maar sinds den val zfin ze van nature onbekwaam tot eenig goed en na wedergeboren te zijn, kunnen zij nog slechts ten deele wat zij moeten en struikelen zij in vele, en daarom heeft de Heere hun behalve Zijnen Zoon en den Heiligen Geest ook Zijne knechten en tal van genademiddelen ge geven gegeven, omdat zij onmisbaar waren, gegeven, opdat zij ze zouden gebruiken in het diep gevoel dat zij ze noodig hadden en met oprechte dankzegging des harten. Het een sluit het ander niet uit, maar in het een ligt vaak het ander opgesloten. Tot de roeping der ouders behoort ook in de bedeeling der genade, het gebruik maken van al de door God gegevene genademiddelen, ook ten behoeve der kinderen. Zoo ook is in den regel, die de uitzonderingen bevestigt, dat in het behooren tot, het ingelijfd zijn in Christus kerk als organisme tévens be grepen is, dat de gedoopten behooren toteene geïnstitueerde kerk. Immers zullen de kinderen gedoopt zijn, dan moeten de ouders onderwezen zfin in het Woord, belijdenis des geloofs hebben afgelegd, in de Kerk als organisme zijn ingelijfd en mede tot de Kerk behooren, die de ambten instelde, het Woord en de Sacramenten bediende en alzoo als een geïnstitueerde Kerk zich openbaarde. Zij hebben bij den doop plechtiglijk beloofd en zich verbonden, dat zfi, van de door God gegeven genademiddelen ten behoeve hunner kinderen zullen gebruik maken, ook dat moeten zij hunnen kinderen zeggen, alsmede dat ze aan de machten over hen gesteld onderworpen en gehoorzaam moeten zijn en ook, dat zij na genoten onder wijs belijdenis des geloofs behooren af te leggen, en dan eerst, naar de ordening Gods, van incomplete, complete leden der Kerke Gods worden. Dat professor Rutgers en Bavinck de «fictie", d. w. z. het verdichtsel, hebben uitgevonden, dat de kinderen door hunne ouders de keus en daad gedaan hebben, dat zfi zich hebben aangesloten bfi een «bepaald kerkelijk instituut en dat ze dientengevolge tot dat instituut behooren, na tuurlijk als minderjarige, onvolwassene, onmon dige leden". Dat dit het uitvinden van een fictie is, wordt wèl gezegd door br. W., maar niet bewezen. Vooral is het dit niet, als wij deze hunne woor den nemen en verstaan, zooals de Professoren ze gewis bedoelen en gebruiken en gelijk ze ook menigmaal gebruikt zijn en worden, wanneer van de kinderen, het zaad des verbonds, in dezen zelfden zin en in ditzelfde verband tot de ouders gesproken wordt. Ja het spreekt van zelf, dat deze hooggeachte broeders een fictie, een ver dichtsel hebben uitgevonden en de Kerken in Synode vergaderd aan de hand hebben gedaan, bijv. als wij de bij br- W. met vette letter ge drukte woorden nemen in den allereigenlijksten zin, in de .èerste beteekenis, namelijk dat de kinderen de keus en daad hebben gedaan, dat zfi zich in eigen persoon hebben aangesloten aan een bepaald kerkelijk instituut, hebben zij het zöö bedoeld, ja dan gaven zij hunne woorden eene beteekenis, die ze niet künnen hebben, en die ook zeker geen lezer, in ernste, er aan gegeven heeft. Want wij allen gelooven dat zfi wel weten wat fictieën zijn en met geen fictieë'n konden en wilden komen. Gewis zfi namen en bedoelden die woorden, zooals de catechismus soortgelijke woorden gebruikt en neemt. Bijv. hij zegt «Ze zfin, zoowel als de volwassenen in het verbond Gods en Zijne Gemeente begrepen, d. w. z., dunkt mij, vanwege de genaderijke beschikking Gods, krachtens en overeenkom stig het verbond der genade, dödr en in de ouders. Hun komen de beloften en de voor rechten ook toe door en in de ouders. Het luidt: IJ komt de belofte toe en uw zaad na u enz. Ook liggen zfi dientengevolge onder de verbintenissen en verplichtingen daarmede ge paard gaande. Dewijl zij naar Gods bestel, met hunne ouders in den regel ook deelen in de meerdere voorrechten, in den rijkeren zegen van het verbondGods, d. i. ook in de voor rechten, die tot de geïnstiueerde kerk behooren, gelijk van Yoetius dagen af al erkend is. Zoo is het dan ook geen fictie van evengenoemde pro fessoren en evenmin van professor De Cock, die mede tot de uitvinders heet te behooren integendeel deze professoren laten bedoelde kinderen de hoogere voorrechten die zij ver kregen, behouden, dewjjl een besluit als dat van de kerk te Middelburg (C) hun die voor rechten in het algemeen ontzegt of althans bij komen of bij vertrek doet verliezen, zooals Ds. Fernhout in de Utrechtsche Kerkbode verledene week, op grond van besluiten der Kerken, voor en na de vereeniging der Kerken geno men, nog aangewezen heeft. D. V. hopen we de volgende week het hier besproken advies van prof. Rutgers en Bavinck op te nemen. Littooij. IV. Thans willen we de schaduwzijde van de tentzending aanwijzen. Het is avond. Lang zamerhand raakt de tent goed bezet. Het wordt tjjd om te beginnen. Voor deze beurt zijn er twee sprekers. In welke hoedanigheid komen zfi hier? Om het woord Gods aan de schare te bedienen Neen, dat gaat niet, zal een Gereformeerde zeggen, want de beide sleutelen van het koninkrijk der hemelen zijn aan de gemeente gegeven, en een bediening des Woords los van de een of andere plaatselijke kerk kan hfi zich niet denken. Nu is het algemeen be kend, dat deze tentzending van geen enkele kerk uitgaat, met geen enkele kerk in verband staat en de mannen, die het woord er voeren hebben dan ook geen opdracht van eenige kerk ontvangen. Zulke mannen kan de tentzending op haar standpunt niet gebruiken. Dat is duidelijk. Bediening des Woords kan het niet zijn. Ofschoon de meesten, die er de menigte toespreken, dominé's zijn, toch komen zij er niet als ambtsdragers. Nu rijst de vraag, wat geeft hun het recht om er te spreken en daarop moet het antwoord gegeven worden, dat zjj dit recht ontleenen aan het ambt aller geloovigen. Elke geloovige heeft de roeping om zfin licht te laten schijnen en te woekeren met de talenten, welke de Heere hem toebetrouwd heeft. Er is dus niets tegen, dat verschillende mannen tot zulk een schare spreken, wanneer zfi daartoe de noodige gaven hebben ontvan gen, zelfs moet dit geprezen worden. Of iemand eenig ambt in de kerk bekleedt of niet, doet er in dit geval niets toe. Alle christenen heb ben dit recht en deze roeping en wfi althans willen gaarne den drang eerbiedigen die iemand er toe brengt om in het openbaar voor de zaak van den Christus te pleiten. Als er schuld is ligt dit niet aan hen, die zich over de dwa- lenden ontfermen, maar wel bfi hen, die er heen leven, alsof zfi zeggen willen, wat gaat het mfi aan. Ieder moet zelf weten, wat hfi gelooven en hoe hfi leven wil. De fiver, die aanspoort om het verlorene te zoeken en het wederstrevige terecht te brengen verdient geen minachting, maar waardeering. Doch en dit is de moeilfikheid die beide sprekers komen daar om de zaak van den Christus aldaar te bepleiten, om zoo mo- gelfik vfianden van het Evangelie des kruises in vrienden te veranderen, en hoe geschiedt dit nu Een van hen zegt daar dingen, die naar het gevoelen van den ander de eere van den Koning in het rfik Gods te na komen, de waarheid aanranden, en een pleidooi zfin voor dwalingen, die de kerk van Christus bestreden en verworpen heeft. Naar zfin volle overtuiging zfin het, ofschoon misschien in een nieuweren vorm de oude pelagiaansche en arminiaansche dwalingen. Wat moet hfi nu doen Hem in t aangezicht weerstaan, zooals Paulus zfin me deapostel Petrus eenmaal deed, dit is niet zoo gemakkelfik, want behalve de opspraak, welke het verwekken zou, zou elke onpartijdige oor- deelen, dat hfi daarmede de noodige voorzich tigheid uit het oog verloren had. Immers, de tentzending heeft een soort van belijdenis, die beschouwd moet worden als een accoord van samenwerking. Die belfidenis is bekend, en men veronderstelt, dat ieder, die meewerkt, daar niet buiten zal gaan. Eerst, als iemand tegen dezen grondslag inging, hem ver zwakte, hem bestreed, zou men volkomen in zfin recht zfin het in 't publiek tfidens zoo'n samen komst tegen hem op te nemen. Doch zoolang ieder zich hcudt aan deze voorwaarde is het minstens gewaagd, zich daartegen te verklaren. En nu is die soort overeenkomst zoo ruim, dat alle loochenaars van de verkiezing en van de particuliere genade vrfiheid van beweging hebben. Men kan derhalve van te voren weten, wat er gebeuren kan en ieder is vrfi, of hfi wil medewerken of niet. Voor hen die beweren, dat zfi niet aan leerstellingen hechten, is de weg open en bestaat er geen zwarigheid Maar voor een Gereformeerde, die aan zfin belfidenis hecht, is het uiterst moeielfik, zoo niet onmo- gelfik. Het is wel jammer, maar het is nu eenmaal zoo. Bovendien komt er nog een tweede bezwaar bfi. Die tentzending heeft een soort belfidenis. Hoe is zfi er aan gekomen? Is het de belfi denis van deze of gene kerk? Weineen, het is een belfidenis, welke enkele mannen hebben opgesteld. Wfi weten het wel met de beste bedoeling, maar dit doet er niet toe. Het is een feit en dat feit beoordeelen wfi. Waarom namen zfi niet de oud-historische be lfidenis van hun eigen land, wat in Nederland zou zfin, de Gereformeerde Om de eenvoudige reden, dat velen dier heeren zich daarin niet vinden kunnen. Wfi begrfipen dit. Maar wfi betreuren het tevens, want wfi zien daarin een miskenning van de leiding des Geestes en van de ontwikkeling der waarheid en aan die mis kenning mag niemand steun bieden. Veeleer is het dure roeping in dagen als de onze om te staan naar de bewaring van wat in harden strfid gewonnen werd en naar ontplooiing van de zuivere beginselen. De verwarring is reeds zoo enorm groot, en voor verflauwing der gren zen bestaat nog altfid een ernstig gevaar. Toenadering eischt de nood der tfiden en voor samenwerking moet ieder zich laten vinden. Maar samenwerking is alleen mogelfik op een hechten grondslag en op een vaste basis. Wfi loopen anders gevaar, dat wfi de kleuren van onze vaandel laten verbleeken, en dit kan nooit goed zfin. Van een eerlfike, besliste over tuiging gaat bezielende kracht uit, maar alle schipperen leidt tot verzwakking en eindigt in teleurstelling. Goede samenwerking juichen wfi toe, maar voor elke fusie zfin wfi bang. Toegeven op een ondergeschikt punt kan eisch zfin, maar van onze oude heerlfike belfidenis moet men afblfiven. Booma. Het was een breede straat, maar het viel niet op, want jonge krachtige frissche boomen verhieven er hunne bladerrfike kruinen. Heer- lfik straalde er het licht van de middagzon in. Er waren heel wat menschen, die zich voort bewogen. Daar naderde ook een man met twee jongens. Zfi zfin eens uit. Het gebeurde niet vaak. Bfi het krieken van den dag wacht hem eiken morgen de gewone landarbeid. Het is hem aan te zien. Hoewel hfi nog niet oud is, staat zfin lichaam reeds eenigermate naar het werk. Zfin gelaat is door de zon gebruind. Maar thans ligt er een glans van vergenoegdheid over. Met welk een genot blaast hfi de rook uit een steenen pfipje de heldere lucht in. Voor hem is het een schoone dag en dit komt waar- schfinlfik, omdat de kleinste van de beide jon gens, die hun beste kleeren aan hebben, voor 't eerst mee naar de stad is. Dit lfikt tenminste wel zoo. Het ventje kfikt naar alle kanten voor zich heen, en zfine vriendelfike oogen nemen het nieuwe en vreemde op. Dan ziet hfi weer tot den man op en terwfil er een vraag of een woord van verwondering over zfin lippen komt lacht zfin mond en zfin blikken. Zfin hart is zoo gelukkig en hfi geniet zoo ten volle. Die stemming werkt ook op den anderen knaap in, die meer geregeld en met vasten tred naast vader voortstapt, want hfi heeft blfikbaar schik in het kleine broertje. Straks komen zfi thuis bfi moeder en dan raakt de kleuter aan het vertellen. Het is'niet een geregeld maar nog minder een vervelend verhaal. Moeder luistert naar hem met oor en hart en hare blikken, die zoo strak kunnen staan wegens de vele huiselfike bezigheden en zorgen ontspannen zich en haar gemoed opent zich voor een stille vreugde, die haar zoo wel dadig is. Waarlfik er is nog wel poezie in het leven en de goedheid des Heeren is voor zfin men- schenkinderen groot. Boüma. UIT HET LEVJKN, Sommige menschen zfin vroeg oud. Nu kan dit hierin zfin oorzaak hebben, dat men in zfin jeugd hard heeft moeten slooven en daardoor vroeg versleten isof ook, dat men in zfin jonge jaren veel heeft geleden, en daardoor in zfin kracht gebroken is. Maar er zfin ook anderen, die vroeg oud zfin, omdat ze nooit jong zfin geweest. Ze waren al oude menschen, toen ze nog jonge jongens waren. Toen zat er al geen pit en geen vuur intoen misten ze reeds alle opgewektheid en levendigheid. Waar ze zaten, daar zaten ze; en waar ze lagen, daar lagen ze. Ze stelden zoo wat nergens belang in. Als een ander hard liep, dan zochten zfi een gemakkelfik hoekje. Van alle onnoodige inspanning bloven zfi liefst maar verschoond, en op een echte oude-man- netjesmanier schudden zfi het hoofd over al die drukte, welke de anderen maakten. Zooals ge iemand, die lang jong blfift, ge makkelfik kunt kennen, zoo valt ook iemand, die vroeg oud is, u dadelfik in het oog. Hfi heeft merkbare kenteekenen. Een van die ken- teekenen is zeer duidelfik waar te nemen. AUes is hem n.l spoedig te veel. Het is hem te veel om dit te doen, en het is hem te veel om dat te doen. Hfi doet wat hfi doen moet, nu ja, maar anders deed hfi het ook nieten hfi doet het dan ook al niet harder, dan noodig is. Hfi is als een trekpaard, dat loopt, zoolang het de zweep voelt; maar zonder de zweep doet het geen stap. Roep zoo'n oud jong mensch tot alles, waartoe ge wilt, maar ge zult hem nergens toe krfigen nergens heeft hfi lust inhet is hem alles te veel. Hfi zit liever, dan dat hfi loopthfi hangt en ligt liever, dan dat hfi staathfi slaapt liever dan dat hfi zich ergens voor inspant. Hfi vindt reuk nog smaak in dingen, waarin een ander geniet, en met belangstelling acht op geeft. Als ge zulke dingen opmerkt bfi een oud en afgeleefd mensch, dan kunt ge ze in hem ver- schoonen. Maar als ge zulke dingen moet zien bfi jonge menschen dan zou elk woord van verschooning een woord te veel zfin. En toch, zulke oude jonge menschen zfin er, evenals er jonge oude menschen zfin. Er zfin oude men schen met de frischheid, de levendigheid, de wakkerheid der jeugden er zfin jonge men schen met de loomheid, de onlust van den ouderdom. Dat moest met die jonge menschen toch al- zoo niet wezen. En het behoeft ook aldus niet te zfin. Bfi de jeugd behoort de frischheid, de opgewektheid. Als we jong zfin, dan behoort niets ons te veel te wezen, en moeten we tegen geen inspanning opzien. Een slappe jeugd geeft een dooven ouderdom. Het blad, dat in de lente groen is, wordt in den herfst geelmaar het blad, dat in de lente reeds geel is, is zwart, voordat de herfst gekomen is. We hebben in onze kringen behoefte aan flinke, degelfike, eenvoudige jonge menschen, jongelingen en jongedochters, die meeleven en belangstellen in alles, wat belangstelling ver dient. Ze zfin er, gelukkig 1 Maar ze zfin er nog veel te weinig. Die er zfin, zfin goud waard, evenals alles goud waard is, wat zeldzaam is. Een jong mensch, dat voortdurend moet wor den aangedreven, is eigenlfiks iets onnatuur lijks. Jonge menschen zfin als jonge paarden; ze loopen van zelfze hebben meer noodig den teugel dan de zweep. Der jongelingen sieraad is hun kracht. Een jongmensch dat meer de zweep behoeft dan den teugel is oud voor zfin tfid. Voorts vinden jonge menschen, die aan de frisehheid der jeugd ook paren den ernst van de vreeze des Heeren, genade bfi God en de menschen. Ze zfin de veelbelovende bloesems der kerk ze zfin de hope der toekomst. Ze hebben veel, en ze ontvangen steeds meer er bfi. Ze worden rfiker en rfiper. De anderen daarentegen hebben al niet veel, en hoe ouder ze worden hoe meer ze verliezen, wat ze nog hebben, tenzfi ze nog tfidig oprichten de trage handen en de slappe knieën, en den slaap en den onlust in de mogendheid des Heeren van zich doen. De jeugd is de kritieke leeftfid. De plooi, die zich in onze jonge jaren gezet heeft, gaat er ons heele leven niet licht geheel weer uit. Wie jong oud was, zal zeldzaam in zfin ouderdom jong kunnen wezen, In 't verleden ligt het heden, in het nu, wat worden zal. Lama». I. Reeds in vfifhonderd talen werd de Bfibel geheel of gedeeltelijk overgezet. Het leeuwenaandeel daarvan heeft het Britsch Buitenlandsche Bijbelgenootschap. Maar ook andere Zendingsgenootschappen werken krach tig mee. Het Nederl. Bijbelgenootschap is thans bezig de vertaling te bezorgen van het Oude Testament in het Niassisch. Een nieuwe druk van den Maleischen Bfibel nadert zfin voltooiing. Uit Ambon kwam de vraag om een Bfibel in Ambonsch Maleisch. Een Evangelie met plaatjes in het Soembaneesch kwam dit jaar van de pers. Welke bezwaren er dikwerf aan de overzet ting verbonden zfin, wordt zelden bedacht. Men klaagt, dat het Zendingswerk zoo lang zaam gaat, maar een van de grootste oorzaken daarvoor ligt in de taal. De heidensche volken en volkstammen zfin geheel vleeschelfik geworden en daardoor is hun gedachtenkring beperkt tot de dingen die zfi zien en de zonden, waarin zfi leven. Zfi hebben eenvoudig geen woorden voor hetgeen daar buiten ligt. Vandaar, dat een zendeling met allerlei moeielfikbeden te kampen heeft.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 2