Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds. L. BODHA, Ds. H. V. LAMAH en Ds. i. LITTOOIJ.
6e Jaargang.
Vrijdag 10 Juli 1908.
No. 3
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
iBOHlEMENTSFRIJS
Drokker-DItgeYer
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER 1DYERTERTIEI
VARIA,
„De eeuw van het hind."
ZeeuwsÉ
rkblad.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
DAVIDS ZEGEPRAAL.
IV.
Indien hij zich niet bekeert, zoo zal
Hij Zijn zwaard wetten, Hij heeft zijn
boog gespannen en dien bereid, en
heeft doodelijke wapenen voor hem
gereed gemaakthij zal zijne pijlen
tegen de hittige vervolgers te werk
stellen. Ziet, hij is in arbeid van on
gerechtigheid, en is gevangen van
moeite, hij zal leugen baren enz.
Psalm VH 13—18.
Zich bekeeren of omkomen, ziedaar de keus,
waarvoor de goddelooze geplaatst is. Eén van
beide, een derde is er niet. En dit is niet hard,
maar een bewijs van goedertierenheid. Waarom
blijft h\j nog gespaard Hy bekommert zich
niet om God, en de Heere heeft hem niet noo-
dig. H\j moge zich inbeelden nog beteekenis
te hebben, en het is best mogelijk, dat hij nog
tot eenig nut is voor zyn huisgezin, voor de
maatschappij, voor zyn vaderland, maar zijn
huisgezin, de maatschappij en het vaderland
hebben hem niet geschapen. Dat heeft God
gedaan en nu is de vraag, welke vrucht
draagt hij voor den Heere, hoe vergeldt hij den
arbeid, welken de voorzienigheid aan hem ten
koste heeft gelegd. Het is de Heere; die hem
het leven heeft geschonken, die hem van oogen-
blik tot oogenblik in stand houdt, die het
bloed door zijne aderen laat vloeien, terwijl hij
op zijne beurt de weldaden niet opmerkt, voor
de goedheid, welke daarin uitstraalt de oogen
sluit, en de ontfermingen, welke hem tot ver
nedering willen leiden, met ondankbaarheid
miskent. O, als wij daarop letten, stijgt onze
verbazing ten top, dat deze goddeloozen ge
spaard blijven, want al werden zij eensklaps
allen uitgeroeid, wat schade zou dit zijn 1 Wat
merken wij er van, als een worm vertreden
wordt in 't stof de groote, openbare gang van
het leven stoort er zich in het minst niet aan,
en nog minder is het voor den Heere, die over
een onmetelijk heelal gebiedt, en Zijne men-
schenkinderen bij millioenen telt, als de godde
loozen uitgeroeid worden.
Ieder neme het ter harte, wijl wij ons nergens
op verheffen kunnen, en indien de lankmoe
digheid des Heeren ons niet tot bekeering
leidt, zoo zullen wij eens vergaan met alle
werkers der ongerechtigheid.
Het moge lang duren, maar God zal Zijn
zwaard wetten dit staat vast. Welke vreese-
lijke dagen zijn aanstaande, als een machtig
vorst zjjn zwaard scherp maaktaller hart ver
wacht met spanning de dingen, die komen
zullen en zouden wij dan geen vreeze gevoelen,
waar de koning, wiens troon boven de sterren
is, zjjne wapenen gereed maakt. Door het ge
loof gesterkt, ziet David, dat de Rechter des
hemels en der aarde den boog gespannen heeft,
ja Hij heeft alreeds den pijl op de pees ge
bracht. En die pijl mist nooit zijn doel. Dat
alle onbekeerden beven, en den Heere te voet
vallenVreeselijke dagen breken aan, vermits
de Heere ten strijde zal trekken.
Hij zal zijn haters wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid doen zuchten
Hoe trotsch zijn vijand wezen moog'
Hij zal voor zijn ontzaglijk oog,
Al sidderende vluchten.
Nu geeft de dichter nog eene treffende be
schrijving van den goddelooze. Ziet hij is in
arbeid van ongerechtigheid en is zwanger van
moeite, hij zal leugen baren. Eene duidelijke
afbeelding. Gij moet haar maar eens met op
merkzaamheid beschouwen, en gij zult zeggen
de gelijkenis is sprekend. Zij, die buiten God
leven, hebben het niet gemakkelijkzij, die de
rechtvaardige vervolgen, zijn niet te benijden.
Hun hart kent geen rust. Het is vervuld van
onrecht, 't welk hen tot arbeid noopt. Zij kun
nen niet stil zijn; immer worden zij voortge
dreven. Zwanger worden zij van moeite. Is het
niet eene hachelijke uur, als de vrouw in
barensnood is Wordt van de spankracht harer
sterkte dan niet alles gevergd Zoo de man,
die zijn naaste er onder wil hebben. En het
kind, dat hij voorbrengt, gelijkt den vader. Hij
zal leugen baren. Dat is de vrucht, waarvoor
hij zich al die moeite getroost. Het maakt de
schandelijke laagheid van zjjn hart openbaar,
zoodat Engelen en menschen zien kunnen, wie
hy is, en zij zullen zieh met afkeer wenden van
hem, die zulke booze plannen heeft beraamd,
en met brandmerk zal zijn naam staan in de
geschiedrol zjjns volks.
Een ander beeld. Hij heeft een kuil gedolven
en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in
de groeve, welke hij gemaakt heeft. Hier ver
schijnt de goddelooze in de gestalte van een'
jager op wilde dieren. Niet openlijk, maar be
dekt gaat deze te werkniet ridderlijk, maar
met list. Hij ontziet daarbij geen moeite, want
het graven van een kuil in de harde aarde is
niet licht. Zoo handelt de goddelooze. Met
sluwheid gaat hij te werk. Niet met open vizier
bindt hij den strjjd aan. In 't geheim delft hij
een kuil. Hij wil zieh een bezwaarlijken arbeid
getroosten, als hij zijn doel maar bereiken kan.
Of zjjne handen daarbij vuil worden, of hij
zijne kleederen bevlekt, deert hem niethij wil
zijn' medemensch tot den ondergang brengen-
Maar het zal hem tegenvallen eene pijnlijke
teleurstelling zal het eind van zijn arbeid zijn.
Hij heeft wind gezaaid en storm zal hij oogsten.
„Maar hy is gevallen in de groeve, die hij ge
maakt heeft". Ziedaar het loon op zijn' arbeid,
ziedaar de uitkomst van zijn listen. De Heere
vangt de goddeloozen in de kuilen, welke zy
voor een' ander gedolven hebben.
Niemand zal medelijden met hem hebben.
Elk die het ziet, zal zich verblijden. Hij heeft
zijn verdiend loon ontvangen, zal men zeggen.
Met de toorts, waarmede hy het huis van zijn
buurman in brand wilde steken, heeft hy zyn
eigen woning in vlammen doen opgaan. Zyne
moeite zal op zijn' kop wederkeeren, en zyn
geweld op zijnen schedel nederdalen. Is het
niet, als of gij hier voor u hebt de geschiedenis
van zoovelen, die vroeger en later door boos
heid en geweld tegen de rechtvaardigen op
traden, en alles deden, wat zy konden, om hen
van de aarde te verdelgen. Wat gevolgen heeft
Saul bewerkt door zyne vervolgingen tegen
David. Wat vrucht heeft Achab geplukt van
zyne wreedheid tegen Naboth, den Jizreëliet.
Wat voordeel hebben de Sanballaths verkregen
van hunne lastertaal tegen Israël. Wat is het
einde geweest van de snoodaards, die tegen de
gunstgenooten des Heeren het zwaard hebben
getrokken.
David heeft het juist gezien. Toen hy zyne
oogen afwendde van zyne listige vijanden, en
ze ophief naar den eeuwigen Rotssteen, zag hy
by het licht, dat van Gods onkrenkbare recht
vaardigheid afstraalde, het einde van alle aan
slagen der boozen, en hy greep weder naar zyne
harp om de snaren te tokkelen. Terwijl hy
daar neder zit in de schaduwen van zyne schuil
plaats begint hy te zingen. De angst is voorbij,
de vrees verdwenen, alle onrust geweken, en
een heerlijk lied vloeit van zyne lippenIk
zal den Heere loven naar Zyne gerechtigheid,
den Naam des Heeren, des Allerhoogsten
psalmzingen.
Hier ziet gij het einde van alle angst, welke
het hart van den rechtvaardige vervult, als de
goddeloozen hem zoeken te benadeelen. Zy is
even als de blijdschap der boozen tijdelijk.
Eindigt deze in bittere smart, alle vreeze, die
ons uitdrijft naar den Heere lost zich op in een
lied des lofs.
Gy gelooft ditgij rekent er op, gij acht het
boven alle verdenking verheven, maar kunt gij
het David ook nazeggenIk zal den Heere
loven. Dit deel is voor mij weggelegdhet zal
my niet ontgaan. O dat is goeddit uitzicht
is zoo bekoorlijk.
Nog een enkel woord. Zooals David gehan
deld heeft, hebben alle de heiligen gehandeld.
Zy hebben allen dezelfde ervaring opgedaan.
Op aarde zynde, werden zy dikwerf onrecht
vaardig beschuldigd en aangeklaagd, en die
woorden drongen als pijlen in hun binnenste,
maar in die bittere uren zochten zy beschut
ting bij den Rechter der ganschen aarde, en
zy bleven staanzy lieten hunne zaak niet
los. Maar aan de spitse dier mannen ziet gij
boven allen uit den Zoon van David, die te
vens Davids Heer is,'onzen oversten Leidsman
en voleinder des geloofs. Onder allen is Hy
het hevigst aangevallen, het felst belasterd,
het schrikkelykst verguisd, terwijl er niemand
was, die Hem verdedigde, niemand, die voor
Hem pleitte. Nochtans de zaak, waarvoor Hy
leefde en werkte, leed en streed, was volkomen
rechtvaardig. Zeker, dat de geheele wereld
tegen Hem samenspande, dat de macht der
duisternis Hem trachtte te overweldigen, heeft
Hem bange uren bezorgd dat geen rechter
op aarde zyne zaak durfde te handhaven, en
zelfs zijn vurigste jonger Hem verloochende,
dat heeft zyne ziel met droefenis en zyn mond
met klachten vervuld, maar Hy heeft geen
oogenblik gewankeld, en zich aan geen wan
trouwen schuldig gemaakt. In 't midden van
de vreeslykste worsteling heeft Hy gezongen
Vader, Ik heb Uwen Naam verheerlijkt. In
Hem komen persoonlijke en zaakgereehtigheid
samen, en in den mantel Zyner gerechtigheid
gehuld zal er eenmaal een volk staan, dat by
het aanschouwen van den ondergang aller
vijanden zingen zal van goedertierenheid en van
recht.
Als gij iemand weet, die lijdt onder het on
recht, als een volk verdrukt wordt, als de zaak
van Jezus onrechtvaardig wordt beoordeeld,
wees gij dan een pleitbezorger bij de menschen,
en toon u in alles wars van alle onrecht, maar
bovenal bij God opdat ook door uw getuigenis
en door uw gebed het recht blinke als de hel
dere middagzon. Bouma.
Onze tyd wordt in velerlei opzicht genoemd
en kan genoemd worden de eeuw van het
kind. Immers wat voor de kinderen wordt ge
daan en uitgegeven, is zeer veel. Het mag
daarom ons zeker niet te veel zyn te onderzoe
ken naar en te schrijven over hunne rechten
en verplichtingen, in de eerste plaats r.p ker
kelijk en geestelijk gebied, alsmede over hetgeen
de ouders, de ambtsdragers der kerken Gods,
de Overheid en anderen aan hen verschuldigd
zyn. Ook Br. Wagenaar heeft ons in de laatste
Kerkbode verrast met het in verwachting ge
geven Artikel II over „Doopleden". Doch nog
altijd staat onze broeder met zyne medeambts
dragers, althans voor zoover het openbaar werd,
alleen in deze zoo gewichtig en belangrijk ge
worden quaestie.
ZEerw. vangt dienovereenkomstig dan ook
thans zyn schrijven aan met de woorden
„We waagden het om bedenking te opperen
tegen het in onze Kerken algemeen aangeno
men denkbeeld, dat de kinderen der geloovigen
alleen door 't feit van hunnen doop behooren
tot, lid zyn van een kerkelijk instituut.
O. i. worden de kinderen door den doop in
gelijfd in het lichaam van Christushebben ze
in hunnen immers onvernietigbaren doop het
teeken en zegel van hun behooren by het ver
bond Gods.
Vergis ik my niet, dan is dit de beschouwing
der voor ons kerkrecht zoo veel beteekenende
Synode van Dordrecht van 1578."
Zooals Br. W. weet, is „bedenking te oppe
ren tegen het in onze Kerken algemeen aan
genomen denkbeeld", niet in strijd mit, maar
overeènkomstig onze presbyteriale kerkregee-
ring. Wy toch gelooven niet onvoorwaardelijk
wat de kerken belijden, doch als die van Berèa
leggen wy onze gedachten alleen gevangen
onder de gehoorzaamheid van het Woord des
Heeren.
Maar overeenkomstig het vrijwillig aangegaan
kerkverband, brengen wy, Gereformeerden, onze
bezwaren in, zoo wy die hebben, waar zulks
behoort, tegen de in onze Kerken zelfs algemeen
aangenomen denkbeelden. Doch of het goed
en recht is, dat een algemeen aangenomen
denkbeeld,een usance, iets dat gebruik geworden
en door de Kerken uitgesproken is, met en na
advies der professoren Rutgers en Bavinck, door
de Synode te Middelburg en ook wat de zaak
aangaat door verschillende Synoden vroeger en
later, of het goed en recht is ten dezen te be
sluiten, gelyk de kerkeraad van Middelburg C,
naar eigen bekendmaking, aan allen die het
aangaat heeft gedaan, daartegen wagen wij op
onze beurt bedenking te opperen.
Het komt ons voor, dat dit niet is naar de
H. Schrift, de beljjdenis en onze presbyteriale
kerkregeering.
De geesten der profeten toch moeten den
profeten onderworpen zyn. En heeft een ker
keraad „bedenking tegen hetgeen algemeen
aangenomen is," dan immers moet hij met zyne
bedenkingen komen èèrst op de classis, daarna
op de provinciale, en dan nog, zoo noodig, op
de generale Synodale vergadering.
Is de kerkeraad dan evenwel nog onbevre
digd, dan behoort hy zich onder protest te on
derwerpen en indien hem dit mogelijk is, zich
op Gods Woord te beroepen. Dit nu is ten
dezen opzichte niet geschied. De kerkeraad
nam en publiceerde een besluit, dat, naar be
kentenis van br. W., van het algemeen ge
voelen afwijkt, erger nog, dat rechtstreeks
tegenover de algemeen aangenomen bepalin
gen staat. Bepalingen, meermalen door de
Synode, op advies van de prof. Rutgers en
Bavinck, dr. Hania en anderen gegeven. Ver
gis ik my of bezie ik het, zooals ik meen, goed,
dat dit een en ander niet is goed te keuren,
maar moet betreurd worden, omdat het in stryd
is met de door onze Kerken aangenomen Ker
kenorde.
Ook zegt Dr. W. in dit artikel H
„Zelfs schrijft zich de kerkeraad niet het
recht toe om de gedoopten te onderwijzen. Hy
legt dien plicht alleen op de ouders.
De ouders laten aan hunne kinderen
't Verbond verzegelen, uit overtuiging dat
ze in Christus geheiligd zyn en lidmaten zyn
Zyner Gemeente, in organischen zin.
De ouders beloven en nemen zich voor
hunne kinderen, omdat zy er vader (moeder)
van zyn naar hun vermogen te onderwijzen en
te doen onderwijzen.
Nu hebben prof. Rutgers en Bavinck in hun
beroemd raport, de fictie uitgevonden, dat
de kinderen door hunne ouders de keus en
daad gedaan hebben dat ze zich hebben
aangesloten bij een bepaald kerkelijk instituut
en dat ze dientengevolge tot dat instituut be
hooren, natuurlijk als minderjarige, onvolwas-
sene, onmondige leden*.
Neen, niet de kerkeraad schryft zich wille
keurig het recht en den plicht toe om de ge
doopte kinderen te onderwijzen, dat doet en
zeker spreekt dat veel sterker de Heere
door en in Zyn Woord, 't Is toch aan de ambts
dragers door den Koning der Kerk bevolen, dat