Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redaetie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAHAI en Ds. A. LITTOOIJ. 6e Jaargang. Vrijdag 3 Jnli 1908. No. UIT HET WOORD. ^Vabia. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. 1B0IHE1EMTSPRIJS Drnkker-Ultgever A. D. LITTOOIJ Az. PR US DER ADVERTENTIE!! Zeeuwsen per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. DAVIDS VERTROUWEN. III. De Heere zal den volken recht doen Kicht mij Heere naar mijne gerechtig heid en naar mijne oprechtigheid, die bij mij is. Laat toch de boosheid der godde- loozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij die harten en nieren proeft, o rechtvaardige God enz. Psalm VII 912. Davids begeerte is vervuld. Hij heeft in den geest den Rechter Zijn Troon zien beklimmen, zich gereed makend om het recht te handhaven. Nu verdwijnen voor hem de donkere wolken, en de zon straalt weder licht en vreugde op zijnen eenzamen weg. Met welk eene blijdschap beluistert hij de aankondiging: „De Heere zal den volken recht doen." En gewis, hiernaar mag ieder wel hooren, die gesard, geplaagd en verdrukt wordt, want welk eene kracht er schuilt in dit vertrouwen, zien wij bfl de Boeren in Afrika. Wat al onrecht is hun aangedaan; het eene was ternauwernood geleden, of het andere was weder in aantocht. In den laatsten tijd werden hun de duimschroeven al vaster aangelegd. En er was geen rechter, op wien zij zich konden beroepen, niemand, die hun recht deed. Maar wat hield hen dan staande? Het vertrouwen, dat er Eén leeft, die het recht handhaaft. En zie, waar zij eindelijk gedwon gen waren om hun goed recht prijs te geven of er voor te strijden, daar trekken zij uit met eene kalmte, die ons verbaastdaar strijden zij met een beleid, dat de verwondering der volken verwekt; daar gaan zfl de toekomst tegen, zonder zich door angstige vreeze te laten ver ontrusten, ofschoon zij de geduchte macht van hun tegenstanders kennen. Zij bidden met David „Richt mij Heere naar mijne gerechtig heid en naar mijne oprechtheid, die bij mij is." Wat eene weldaad is het, een oprecht hart te mogen bezitten, en dit den Heere te kunnen toonen. Wanneer wij de kronkelende paden der zonde bewandelen, en door onrechtvaardige middelen ons doel pogen te bereiken, durven wij voor Gods aangezicht niet te komen, en kunnen wij ons niet beroepen op Zijne alwe tendheid. Wij kunnen in dit geval naar het schijnt zwak staan in deze wereldzoodat ieder zegt: waarom geeft hij het niet op, want hij zal het op den duur toch niet kunnen volhou den het ontmoedige niet, wijl de Rechtvaar dige gewisselijk recht doen zal den uitverko renen, die dag en nacht tot Hem bidden. Het is deze waarheid, welke hen doet aan houden bij den Troon der genadeLaat de boosheid der goddeloozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige. Voor den Christen is het goed, dat hij verdrukt wordt, want daardoor krijgt zijn gebed meer diepte. Anders weet hij ook wel, dat er veel onrecht op aarde is, maar het gaat nog te veel buiten hem om. Hij ziet het, maar het raakt hem zoo niet. Maar wie als David geplaagd wordt, staat er bij stil, en zoo gaat zijn oog er voor open, en hij aanschouwt, welk eene geweldige kracht de boosheid op deez' aarde ontwikkelt. Met den man naar Gods hart lijdt hij er ondermet Loth kwelt hij dagelijks zijne ziel bij het hooren van de onreine taal op de straten van Sodom met Paulus wordt hij verontwaardigd bij het zien van de godvergetenheidmet Jeremia ergert hij zich over de halsstarrigheid van zijn volk, kortom, de boosheid, die Gods Naam aan randt, Zijne heerlijkheid verdonkert, Zijne werken ontsiert, wordt hem een ondragelijke last, en hij bidtlaat daaraan een einde komen. Op deze wijze komt hij in gemeenschap met al de heiligen, aangezien allen, die gelooven, deze bede verstaan, zij is uit hun hart gegrepen. Dit. ia trouwens eene oorzaak van hun zuchten, en daarom kan dit gebed nooit onverhoord blijven bij Hem, die harten en nieren proeft. De rechter op aarde kan alleen beoordeelen de uitwendige daad, maar nimmer doordringen tot de geheime drijfveeren, maar de bidder is zich bewust, dat de rechtvaardige God de bin nenste roerselen kent. Hij proeft de harten, die de bronnen zijn van onze gedachten, en de nieren, de zetels onzer aandoeningen en ge voelens. Het ligt alles naakt en open voor Hem, met wien wij het te doen hebben. In den krjjg had destijds een schild eene groote beteekenis, want het beveiligde tegen de pijlen des vijands. Welnu Davids schild is bij den Heere. Verstaat gij dit? Dierbare troost ligt er inzekere veiligheid waarborgt het. Met dit schild gaat gij door eene bendetien duizenden zullen u niet schaden. Dit geldt echter niet allen zonder onder scheid, slechts hen, voor wie Hij de vreugde en vrede, het leven der ziel is. Hij behoudt enkel de oprechten van hart. Een lieflijk, een koste lijk woord, dat oprechteen oprechte ziel, een oprechte van harte, zuiver en louter. O, het menschelijk hart is zoo bedriegelflk, en het wil er zich zoo gaarne met zfln verstand door red den, en zoo kan het ook met de heiligste woorden en heiligste zaken spelen, aan de munt haar gehalte en aan de ziel haar schat ontrooven. Oprechthet woord heeft eenen goe den klank, en de taak van den oprechte schijnt zoo licht en toch hoe spoedig wordt er eens van afgeweken, en hoeveel, wat men ook voor echt en waar wil laten doorgaan, wordt op de weegschaal Gods te licht bevonden, zijne ge dachten toch zfln niet onze gedachten, en zijne wegen zijn niet onze wegen. Het geloof maakt ons oprecht, want het kan zeggen o Heere, Gfl weet, ik zie slechts op U, ik ken slechts U, en heb en wil ook slechts Umaar ik ben zwak, help mfl dus. Al mijn willen en werken zij van U. Zfl die zoo gesteld zijn worden behouden uit eiken nood, uit elke ongelegenheid. „God is een rechtvaardig Rechter, die ten allen dage toornt", ziedaar een waarheid vol troost en tevens vol verschrikking. Zfl biedt een groo- ten troost voor allen, die gedrukt en gekweld worden, want zfl doet hen verstaan, dat het recht schflnbaar kan slapen, maar de Rechter nooit. Hfl toornt niet zoo nu en dan eens, neen eiken dag openbaart Hfl zfln innigen afkeer van de zonde. Waarom zouden wfl ons dan verontrusten bfl het zien aangroeien van de macht der goddeloozenwaarom vreezen voor de wapenen, waarmede zfl den rechtvaardige bestrijden Wfl mogen er op rekenen, dat de beste dagen, welke zfl op de aarde hebben, nog altfld met het ongenoegen des Heeren verge zeld gaan, zoodat zfl hun geen voordeel, maar schade aanbrengen. En die toorn Gods is vreeselflk. Mozes heeft de openbaring van Gods toorn aanschouwd in de woestfln hfl heeft waargenomen, welk eene geduchte macht hfl ontwikkelt, en met welk eene heilige siddering heeft het hem vervuld, gelflk ons blflkt uit zfln woordwie kent de sterkte uws toorns en uwe verbolgenheid, naar dat Gfl te vreezen zflt. Wfl gewennen aan alles, ook aan eene wereld, waaraan God zfln ongenoegen heeft. Als ons oog zuiverder stond, als ons oor meer oplettend was, en ons hart gevoeliger, wfl zouden den toorn Gods zien en kinderlijke vreeze zou ons vervullen. Laten wfl het ter harte nemen opdat wfl met heilig ont zag vervuld mogen zfln jegens dien God, die altfld een rechtvaardig Rechter is. Geen slinksche wegen betrede onze voet, geen valsche midde len kieze onze hand, geen verraderlijke streken bedenke ons hart» want wfl zullen bedrogen uitkomen. Reeds in dit leven. In alles, wat wfl hebben, zal zich de vloek toonen, en die vloek zal het uitnemendste ons tot een strik maken. Vooral eens in het sterven. Wat eene gedachte, als wfl eenmaal verschijnen moeten voor den Rechter, voor wiens aangezicht een gedenkboek is, en die zich in geen enkel opzicht misleiden laat, terwfll Hfl den werkers der ongerechtig heid vergelden zal naar wat zfl gedaan hebben. God zal het zien en zoeken. Davids hart komt bfl het licht van deze waarheid tot rusthet is hem tot troost en tot sterkte. Is dit ook bfl u het geval Bouma. De XJtrechtsche Kerkbode schrflft over Doop leden als over een vraag van het grootste belang. Ze is gewis grooter dan in het algemeen beseft wordt. In Middelburg toch zfln eenige kin deren van eene weleer burgerlijke familie ont voogd, de moeder deed voor den Rechter afstand ervan en de kerkelijke gemeente liet het begaan, ja het is de vraag, of dit zou geschied zfln, indien over Doopleden éénparig was gedacht en de Kerkeraad zich niet zoo los ervan had betoond. Tal van onze Bladen schrflven over deze quaestie en eenpariglflk wordt afgekeurd, hetgeen de Kerkeraad besloot. Dit geeft nog moed, dat dit bedrflf niet algemeen wordt. De Utrechtsche Kerkbode schrflft er bfl ver- niewing over. Het luidt als volgt: „Doopleden." „In de Zuider Kerkboden an 5 Juni maakt Dr. Wagenaar zfl 't ook zonder ons te noemen bedenking tegen wat we kort geleden schreven over den kerkelflken status van ge- doopten. Omdat er boven Dr. Wagenaar's stukje een I stond, verwachtten we dat er nog meer be denkingen zouden volgen, en gingen we daar om niet dadelflk op zfln bezwaren in. 1) Nu de Zuider Kerkbode van 12 Juni echter geen no. II bracht, vermoeden we dat de I bfl ver gissing boven het eerste stukje kwam, en meenen we daarom reeds nü eenig bescheid te mogen geven. De vraag, waarover 't hierbfl gaat, is van te groot en te actueel belang voor ons kerke lijk leven, om haar niet ernstig onder de oogen te zien. 2) De verhouding, waarin de gedoopten die nog niet tot het Heilig Avondmaal kwamen, geacht moeten worden te staan tot de geïnsti tueerde kerk, waarin ze den Doop ontvingen of binnen wier territorium ze daarna, door verhuizing, komen te leven, bepaalt heel de gedragslijn die de geïnstitueerde kerk en hare ambtsdragers tegenover hen hebben te volgen ze beslist over haar verplichting om hen in de Christelijke Religie te onderwflzen en op zicht over hen te oefenen óók over haar recht en roeping om, zoo ze nalatig blflven in 't komen ten Heilig Avondmaal, tegen hen op te treden met de kerkelijke tucht. 3) Nu komen hierbfl stellig tal van ernstige principiëele vragen aan de orde, waarover het goed kan zfln „nog eens te denken," omdat ze tot dusver onder ons nog niet met de noodige nauwgezetheid onder de oogen werden gezien. Br. Wagenaar noemt er reeds enkele. Aan de discussie daarover willen we gaarne, naar ons vermogen, deelnemen. 't Schflnt ons echter dienstig daarmeê niet te beginnen. De vraag is onder ons toch niet nieuw. In den bloeitfld onzer Geref. Kerken, in den boezem der voormalige Chr. Geref. Kerk, op de Voorloopige Synodes van de Nederd. Geref. Kerken (doleerende) en ook op de Generale Synodes van de Geref. Kerken sedert 1892, kwam ze gedurig aan de orde. En ze is er niet onbeantwoord gebleven. In de Gereformeerde Kerken staat het inder daad vast, dat een gedoopte lidmaat is van de geïnstitueerde kerk waarin hfl den Doop ontving. Zelfs is, voor zoover we konden nagaan, daaraan nooit ernstige twflfel onder ons gere zen. 4) Althans niet in den boezem der Geref. Kerken, die in de vorige eeuw ontkwamen aan de Synodale Organisatie. Om ons te bepalen tot de Nederd. Geref. Kerken (doleerende) en de sedert '92 vereenigde Geref. Kerken, wier Acta op dit oogenblik alleen onder ons bereik zfln, op de voor loopige Synode te Utrecht van 1888 kwam uit de Groningsche Classen (alle vragen rakende dit punt kwamen, om begrflpelflke redenen, altoos weêr uit het Noorden) de vraag: „Zfln er ook kerkelflke tuchtmiddelen welke kunnen worden toegepast op leden die nog niet tot het Heilig Avondmaal zfln toegelaten Deze vraag men gevoelt het ging uit van de veronderstelling, dat de z. g. n. doop leden objecten van kerkelflke tucht kunnen zflnde vraag gold alleen de wijze waarop de middelen waardoor de tucht te hunnen opzichte kon geoefend worden. En omdat geen tuchtsoefening mogelflk is over wie staat buiten de geïnstitueerde Kerk, lag achter deze vraag de overtuiging, dat ook de „doopleden" tot de geïnstitueerde Kerk behoorendat ze lid maten van haar zfln. En wat was nu het antwoord van de voor loopige Synode Maakt deze eenige bedenking tegen de dubbele veronderstelling die aan de Groningsche vraag ten grondslag lei Geen oogenblik. Ze antwoordde, dat ze omtrent deze geenszins eenvoudige en reeds sedert eeuwen in onze kerken aanhangige kwestie thans nog geen beslissing meende te moeten nemen. Ter voorloopige Synode van Leeuwarden in 1890 vroeg de Classis LeeuwardenSneek Heerenveen advies„hoe gehandeld moet worden met lidmaten door den Doopdie ver zuimen belfldenis te doenhoe in 't algemeen de tucht over hen geoefend moet worden, en hoe genoemd© misstand het best gebeterd worde Daarop nu antwoordde de Synode, overeen komstig het praeadvies van Prof. Rutgers en Dr. Hania„dat alle lidmaten der gemeente (wfl cursiveeren) onder het opzicht en de tucht van den Kerkedienst staan en dus ook zij die nog niet tot het Heilig Avondmaal zijn toegelaten. Dat evenwel „ten aanzien van de laatstgenoemde niet alle tuchtmiddelen kunnen worden aan gewend, met name niet de ontzegging van het Heilig Avondmaal"maar „dat de kerke lflke vermaning toch natuurlflk op hen toege past kan worden" en dat er „ook zeker gevallen zfln, waarin tot afsnijding van de gemeente zou moeten worden overgegaan" enz. In dit antwoord sprak de Synode zoo nadruk- kelflk mogelflk als haar oordeel uit, dat een gedoopte lidmaat is, in vollen zin, zfl 't ook niet in volle rechten, van de geïnstitueerde Kerk. 5) Na de vereeniging van de Chr. Geref. en de Ned. Geref. Kerken kwam de tuchtsoefening over de „doopleden" nogmaals ter tafel. De Synode benoemde toen de Proff. Bavinck en Rutgers tot het geven van consideratie en advies aan de volgends Generale Synode. De Commissie kweet zich ter Generale Synode van Middelburg van haar opdracht, door het bekende prachtige Rapport waarmeê de kerken iü haar Generale Synode van '99 zich, zonder dat eenige bedenking gehoord werd, vereenigden. 6) De Synode van Arnhem in 1902 gaf dan ook aan de Particuliere Synode van Groningen op een vraag betreffende deze materie een antwoord dat geheel met dat oordeel overeen stemde.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 1