Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMi, Ds. H. V. L1M1N en Ds. i. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 12 Jnni 1908
No. 51.
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
Attesten van doopleden.
Zeenvscn
ABOINEHEHTSPRUS
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers8 cent.
Drukker-Uitgever
MIDDELBURG.
DE SLEUTEL DE8 BANS.
Voorwaar zeg Ik u, al wat gij
op aarde binden zult, zal in den
hemel gebonden zijnen al wat gij
op de aarde ontbinden zult, zal in
den hemel ontbonden zijn.
Matth. 18 18.
De Kerk van Christus is heel iets anders
dan eene gewone, menschelijke vereeniging.
Yan eene vereeniging wordt ge lid, als het
u goeddunkt, en zoodra ge er genoeg van meent
te hebben, dan zendt ge een briefje aan het
bestuur met de eenvoudige mededeeling, dat ge
bedankt voor uw lidmaatschap. Daar kunt ge
mee volstaan. Immers dat lidmaatschap berust
op vr\je wilskeuze.
Met de Kerk staat het echter geheel anders.
Zij is geene vereeniging, maar een geestelijk
huisgezin (I Tim. 8 15). Ge wordt er lid van
niet door eene vrije wilskeuze, maar door gees
telijke geboorte. Het behaagt den Heere, door
de prediking van het Woord zalig te maken.
En omdat de kinderkens der geloovigen gere
kend worden geheiligden in Christus te zijn,
zijn wij van onze geboorte af aan reeds lid
maten van dat Huisgezin der Kerk.
Ons Doopsformulier legt hier sterken na
druk op.
Geen kindeken ontvangt in onze Kerken
het teeken en zegel des verbonds, voordat de
ouders plechtig hebben betuigd te gelooven,
dat onze kinderkens in Christus geheiligd zijn
en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren
gedoopt te wezen.
Al zijn onze kinderen nog geen mondige leden,
ze z\jn toch niet minder wettige leden als de
volwassen broeders en zusters.
Al mogen en kunnen ze nog niet met de
anderen mee aanzitten aan de Tafel des Ver
bonds en mede oordeelen over de belangen van
het huis, toch moeten ze als huisgenooten erkend
en behandeld worden.
Dat lidmaatschap kunt ge dus niet ongedaan
maken.
Een zoon des huizes kan nimmer zeggen, dat
het aan zijn vrije wilskeuze staat, of hij tot
het gezin behoort of niet.
Er is maar één middel, waarop hij buiten het
gezin kan geraken. Hij kan afgesneden worden
als een bedorven lid. Zoo luidde het bevel des
Heeren aan Israel: Wanneer iemand een moed-
willigen en wederspan nigen zoon heeft, die de
stem zijns vaders en de stem zijner moeder niet
gehoorzaam isen zij hem gekastijd zullen
hebben en hij naar hen niet hooren zal, zoo
zullen zijn vader en zijne moeder hem grijpen
en zij zullen hem uitbrengen tot de oudsten
zijner stad en tot de poort zijner plaatsen zij
zullen zeggen tot de oudsten zijner stadDeze
onze zoon is afwijkende en wederspannig, hij
is onze stem niet gehoorzaamhij is een brasser
en zuiper. Dan zullen alle lieden zijner stad
hem met steenen overwerpen, dat hjj sterve
en gij zult het booze uit het midden van u
wegdoen, dat het gansch Israël hoore en vreeze".
(Deut. 21 18-21).
De Kerk des Nieuwen Verbonds kreeg een
zelfde bevel.
Er kunnen onheilige leden zijn in de ge
meente, die zich als ware huisgenooten voor
doen. Daarom heeft de Gemeente de roeping
in de prediking des Woords den proefsteen aan
te leggen en het onderscheid tusschen geloo
vigen en ongeloovigen te herinneren. Van dat
tuchtmiddel des Woords spreekt de Heere Jezus
in Matth. 16 vs. 19 „En ik zal u geven de
sleutelen van het koninkrijk der hemelen. En
zoo wat gij binden zult op de aarde, zal in
de hemelen gebonden zijn en zoo wat gij ont
binden zult op de aarde, zal in de hemelen
ontbonden zijn."
Dit algemeene tuchtmiddel over het verbor
gen leven van Christus is echter niet genoeg.
Wanneer een zoon des huizes zich weder
spannig toont en tegen alle vermaning in op
het pad der zonde voortgaat, dan moet de sleu
tel van den christelijken ban worden toegepast.
Hij wordt afgesneden. Het oordeel des doods
wordt over hem voltrokken. Niet zooals onder
Israël door lichamelijke uitroeiing, maar door
de geestelijke uitsluiting uit het koninkrijk
Gods.
„Hij zij u als een heiden en een tollenaar".
Gij hebt hem te beschouwen als staande
buiten het Koninkrijk Gods.
Want al wat de Kerk op aarde bindt, zal in
den hemel gebonden zijn. Het vonnis des doods,
door de Gemeente geveld, zal in den hemel
bekrachtigd worden.
Groot is dus de macht der Kerk.
Buiten Gods koninkrijk sluiten en in het
rijk Gods toelaten is de hooge taak, die uit
sluitend aan de Kerk werd opgedragen.
Geen staat of macht ter wereld is daartoe
bevoegd.
Geen school of vereeniging is tot dat aller
gewichtigst werk bij machte.
En waarom niet
Omdat noch eene vereeniging noch eene
school nog een staat de woonplaats des Gees-
tes is.
De Heilige Geest is aan de Gemeente ge
geven. En vandaar, dat hare vergaderingen
van zoo groote beteekenis zijn. Als de gemeente
tot den Dienst des Woords vereenigt is, dan
woont en werkt daar de Geest der genade en
der gebeden. Als de Kerkeraad zitting heeft in
Jezus naam, dan is de Geest Gods aldaar, en
Hij leidt de ambtsdragers in al hunne werk
zaamheden. En evenzoo, wanneer die kerkeraad
zich verbreedt tot Classis of Synode.
Het gewicht van die vergaderingen hangt
dan ook niet in de eerste plaats af van de
wijsheid en uitnemendheid der personen, maar
van de tegenwoordigheid en leiding des Geestes.
Kleinachting van de handelingen op die ker
kelijke vergaderingen is daarom een groot kwaad.
Dwaling is niet uitgesloten. Naarmate het besef
van de tegenwoordigheid des Geestes flauwer
spreekt, is het gevaar voor misvatting te grooter.
Maar de overtuiging, dat het ondanks alle
zwakheid der personen een heilige vergadering
is, moet ons allen tot eerbied voor de kerkelijke
samenkomsten stemmen.
Doch wat niet minder uit de sleutelmacht
blijkt, is de hooge beteekenis van het lidmaat
schap der Kerk.
Het Methodisme acht het van minder betee
kenis. Of uw naam al niet in het lidmatenboek
op aarde staat, doet er minder toe, als hij maar
staat in het Boek voor Gods aangezicht. Zoo
wordt het nauwe verband tusschen beide mis
kend. Dat verband is naar Jezus' woord zoo
innig, dat de uitgeslotene op aarde onzerzijds
ook te houden is als uitgesloten uit het rijk
Gods.
En dat geldt uiteraard niet alleen van de
genen, die met het Formulier van den ban zijn
uitgeworpen. Het is niet minder waar van
degenen, die zichzelven afsnijden van de Ge
meente des Heeren.
Die het zwaar neemt met de belangen zijner
ziel, met de eere Gods en met het bevel van
Christus, zal dan ook huiveren voor het oordeel
der Gemeente, en God bidden, dat hij voor een
doorsnijding van den band met de gemeente
bewaard blijve, maar daarentegen steeds meer
moge uitkomen als een waarachtig lidmaat.
G. Dobkss.
PRIJS DER iDYERTEHTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
VARIA,
De Kerk van Middelburg (C) besloot, naar
de Zuider Kerkbode ons mededeelde, geen attes
ten of attestatiën (door ons genomen in de be
teekenis, dat de gedoopten leden der kerk zijn)
aan te nemen van of af te geven aan zuster
kerken. Tegen dat besluit kwamen opBe
Wachterde Utrechtsche Kerkbode en de Bazuin
en verleden e week ook Zeeuwsch Kerkblad. Dr.
Wagenaar begon in de Zuider Kerkbode ver-
ledene week zijn verdediging en verweer te
schrijven. Zooals ik vóór een week gezegd
heb, is bedoeld besluit van groot gewicht voor
de jeugdige lidmaten en alzoo voor de ouders
der Kerken. Daarom achtte ik mij gerechtigd
en geroepen, het recht om doopattesten af te
geven en aan te nemen, naar het gebruik van
jaren, in het licht te stellen. Wat thans de
Zuider Kerkbode er over schrijft, wenseh ik
hier over te nemen, opdat het hoor en weder
hoor kan plaats hebben en ook omdat de ar
tikelen er over wellicht vele kunnen worden
en zulks voor de lezers en voor mij moeilijk
zou kunnen zijn, neem ik de vrijheid terstond
mijne aanteekeningen te geven.
Het stuk van Dr. Wagenaar luidt als volgt
„Doopleden.
I.
De geloovigen en hun zaad moeten erkend
z\jn als lidmaten der kerk. (1)
De kinderen der geloovigen worden in
gelijfd in de kerk door den H. Doop. (2)
Is er aan dién doop een instituairen
kant? (3)
Door gedoopt te worden, worden onze
kinderen ingelijfd in 't lichaam van Christus,
dat b.v. ook in Middelburg is, maar krijgen ze
door het feit, dat ze gedoopt worden in de
Nieuwstraat-kefk, op 't Hofplein ofindeNoor-
derkerk ook eene instituair-kerkelijke positie
als dooplid van de kerk te Middelburg A, B
of C?
Velen meenen dat zulks het geval is. (4)
Neem zeggen ze een kind, dat in Mid
delburg A gedoopt is. Dat kind is een dooplid
van die bepaalde Geref. Kerk. Het behoort niet
bij B, noch ook bij C. De opzieners van B of
C hebben er niets mee te doen of over te zeg
gen. (5) Dit dooplid staat buiten de Geref. Kerk
van Middelburg B en C; maar is een lidmaat
van Middelburg A.
Een onmondig lidmaat, ja. Toch een lidmaat.
Dit staat immers onder ons, Gereformeerden
vast?
Ik waag het te betwijfelen.
De H. Doop is bond-zegel. Teeken en zegel,
dat dit kind behoort in 't Genadeverbond. De
H. Doop lijft in het lichaam Christi in. (6)
Onze kinderen zijn door den H. Doop geker
stend niet Hervormd of Gereformeerd gedoopt,
maar gedoopt. Ik ben het nog altijd eens met
Dr. A. Kuyper Sr., als hij schrijft (Zions Roem
en Sterkte, p. III) de H. Doop „bedoelt op
neming in de algemeene Christelijke Kerk." (7)
Nu komt zoo'n lidmaat „tot zijn verstand"
en 't wordt onderwezen.
Wie onderwijzen 't
De ouders.
Die onderwijzen 't zeiven in de leer des
doops.
Zij staan voorts geheel verantwoordelijk voor
de geheele opvoeding.
De opzieners waken er voor, dat de ouders
hierin getrouw zijn.
Heeft dan de „gemeente", tot welke zich de
ouders begeven hebben, geen rechtstreeksche
roeping jegens en gezag over hem
Bedoelt ge buiten de ouders om Zoolang
deze in hun volle rechten staan?
Stel, dat een jongen van de catechisatie thuis
blijft, wie moet dan door den kerkeraad ver
maand worden
Zeker toch de vader.
En als hij'zegt, broeder, ik dank u voor uw
vermaning en zal zorgen dat mijn jongen trouw
komt, is dan de boodsehap afgeloopen of moet
de ouderling dan ook nog het ontrouwe lid
maat hebben om dat te vermanen (8)
Laat ons hier eens over denken
W."
(1) 't Is mij aangenaam, dat broeder W. en
ik het hierover eens zijn. Zoolang het tegen
deel niet blijkt, moeten de Kerken ze houden
voor., lidmaten van het mystieke lichaam van
Christus.
(2) Ja, in de zichtbare door den H. Doop,
niet onmiskenbaar en zeker in de onzichtbare
kerk. Hoewel het God door den Heiligen Geest
ook doen kan, door en bij den Doop.
(3) Ja, in den regel is er ook een instituai
ren^; kant aan. Ze moeten gerekend worden te
behooren tot het geheel en daarom staan ze
ook ontegenzeggelijk in verband met de wezen
lijke deelen. Daarom geeft dat deel in welks
midden het teeken en zegel des verbonds is
toegediend aan een ander deel van het geheel
waar eventueel een gedoopte metterwoon heen
gaat, daarvan getuigenis (attest), opdat het in
dat ander deel worde opgenomen en in al de
voorrechten zou deelen, waarop oók de in
complete leden recht hebben.
Hier loopen dus onze beschouwingen helaas
een weinig uiteen.
(4) Ja, ze zijn door den Doop ingelijfd in
het lichaam van Christus. Maar dat lichaam
valt, in deze bedeeling, als plaatselijke kerken
uiteen, en met de plaatselijke kerk, waarin ze
gedoopt zijn of waarnaar ze met getuigschrift
eventueel metterwoon henen gaan, staan ze in
bizondere betrekking, bijv. onder haar opzicht
en tucht en deelen in al de voorrechten, aan
de incomplete leden eigen. Dat er in Middel
burg een A, B en C is, en ook ongelijkheid
in het inkomen der leeraren, is beide tegen
de Schrift, dus abnormaal. Uit het abnormale
nu kunnen we moeielijk redeneeren. Maar een
gemeente en een kerkeraad van een geheel an
dere plaats staan krachtens den Doop niet in
dezelfde betrekking tot de gedoopten en heb
ben met het oog op hen, niet dezelfde ver
plichting als de gemeente en kerkeraad wier
doopleden zij zijn.
(5) „Niets mee te doen of over te zeggen".
Dit gelooven wij niet, hoewel de plaatselijke
kerk met de doopleden in nauwer verband
staat, dan de andere kerkenwijl ze saam het
lichaam van Christus uit maken, staan alle
gedoopten in betrekking tot elkander. Dat de
andere kerken, bijv. in Walcheren, er wèl mee
te doen hebben, hebben deze Kerken getoond,
toen de bewuste kinderen van Oostkapelle ge
komen, gevaar liepen geheel verloren te gaan.
(6) Voor ons in het zichtbare lichaam en
zoolang het tegendeel niet blijkt ook in het
mystieke; want alle gedoopte kinderen zijn
niet in het geestelijke lichaam van Christus
ingelijfd.
(7) De opneming in de algemeene Christe
lijke kerk weerspreekt de opneming in een
deel van haar ganschelijk niet; ze bevestigt
die veeleer. Maar nu moet het deel van haar,
in wier midden de Doop is bediend, daar
van attest geven aan het andere deel, waar
heen een gedoopte zich begeeft, wjjl het anders
daarvan niets weet, en ook, opdat het in de
voorrechten der plaatselijke Kerk ook blijve
deelen.
(8) We stemmen met dit laatstgenoemde
ganschelijk en van harte in, namelijk dat de
ouders, inzonderheid de vaders, in de eerste
plaats de verantwoording en de roeping heb-