V."
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
A
Wy zullen wel zoo goedwillig zyn om die jon
gelieden op onze catechisatie toe te laten, en
eenig opzicht op hen te houden.
Nu zegge niemand dit zegt De Wachter
maar, want wat dit blad levert, is vaak even
juist en goed en waar als wat andere kerke
lijke bladen schrijven. Niemand heeft de waar
heid in pacht. Wij allen struikelen in vele.
Doch waar ik hier op wijzen wil, is, dat De
Utrechtsche Kerkbode volkomen in overeenstem
ming met De Wachter hierover schrijft.
Z\j schrijft over het afgeven en aannemen
van Attesten van Gedoopten als volgt
.Attesten van Gedoopten.
In den laatsten tjjd ging er hier en daar
een stem onder ons op tegen de zoogenaamde
doop attesten. Zelfs lazen we van een kerkeraad
was het niet de kerkeraad van Middelburg
C? die een hem toegezonden doop-attest
(het bericht sprak, meen ik, van doop-attestatie)
weigerde te ontvangen.
Deze stemmen en berichten maakten ons
een weinig ongerust. Niet over de broederen
en de kerkeraden die 't met deze attesten niet
vinden kunnenmaar over ons zelf. Nooit
hadden we in 't afgeven of ontvangen van
dergelijke attesten een vergrijp tegen een of
ander beginsel van ons gereformeerd kerkrecht
of ook maar eenig gevaar gezien. Doeh als
een kerkeraad als die van Middelburg C. het
noodig acht een zusterkerk te berichten, dat
zij voortaan dergelijke attesten niet meer zal
aanemen, beginnen we ons zelf te wantrouwen
en gaan we vermoeden dat er hier een adder
onder 't gras schuilt, waarin we geen erg
hadden.
Toch wilde het ons niet gelukken dien adder
te ontdekken. We kunnen maar niet inzien
welk bezwaar er toch tegen deze attesten kan
bestaan. (1)
De gewone vorm van zulk een zoogenaamd
doopattest iseen bericht van den kerkeraad
te A. aan de kerkeraad te B. dat van A naar
B vertrok N.N.dat deze N.N. door den doop
lid was van de Gereformeerde kerk te Aen
dat hij daarom wordt aanbevolen in de her
derlijke zorge van de opzieners der kerk te B.,
of dat de kerkeraad van A dien van B verzoekt
hem verder te willen onderwijzen in de Chris
telijke religie en hem te willen nemen onder
zijn herderlijk opzicht.
Nu kan tegen dergelijk bericht op zichzelf
niemand bezwaar hebben. Integendeel, de
zorg die de Opzieners moeten hebben voor
de jonge leden der kerk, brengt, vooral in
önzen tijd, waarin vele onzer jonge menschen
gedurig van woonplaats verwisselen en de
gevaren in een nieuwe omgeving dikwijls zoo
groot voor hen zijn, mede dat de kerkeraad
van hun nieuwe woonplaatsen bericht ontvange
van hun adres en dat diens herderlijke zorge
voor hen ingeroepe worde. Meermalen werd
dan ook de wensehelijkheid van dezen maat
regel door de kerken in generale Synode
uitgesprokentelkens wordt door de Besturen
der Afdeelingen van den Nederlandsehen Milli-
tairen Bond, van onze Militaire Tehuizen en
van allerlei andere corporaties die zich 't welzijn
onzer jonge lieden aantrekken op het zenden
van dergelijke berichten aangedrongen, en
onze kerken beijveren zich steeds meer om
hierin stipt en nauwgezet te zjjn.
De kerkeraad van Middelburg C. haastte
zich dan ook aan zijn verklaring, dat hij geen
doopattesten meer aannemen zou, toe te voegen
de verzekering, dat bericht van naar Middel
burg vertrokken doopleden hem steeds welkom
zou zijn, en dat hij van harte bereid was hen
verder in de Christelijke Religie te onderwijzen.
Waarin ligt dan het bezwaar tegen de
zoogenaamde doop-attesten Toch niet in den
naam van doop-attest" of .doop-attestatie"
We geven toe, dat, nu eenmaal de naam
.attestatie" onder ons gangbaar is voor het
getuigenis dat men aan volwassen leden uit
reikt, het wenschelijk is dezen naam niet te
geven aan het getuigenis voor doop-leden.
Maar, attest of attestatie de naam klopt
toch op de zaakmen geeft getuigenis van
iemands doop. En dit getuigenis kan toch
bezwaarlijk in 't bericht ontbreken. Het is
immers juist in zjjn doop, dat de grond ligt
van de betrekking tusschen den vertrekkende
en de kerk tot wier leden hjj dusver behoorde
van de roeping des kerkeraads om den kerkeraad
zjjner nieuwe woonplaats bericht te zenden
van zijn toekomst; en van de roeping van
dezen laatste om hem te nemen onder zijn
herderlijk opzicht, en hem te doen deelen in
al de voorrechten welke de gemeenschap der
(1) Onze Kerken deden het zoolang ik haar
dienen mocht. En doen het nog. Zeker vragen
daarom vele Kerken, ia dat besluit goed en
recht L.
kerk biedt aan haar jonge leden. (2)
Het bezwaar kan ook niet liggen in het
feit, dat de meeste doopattesten gedrukte stuk
ken zjjn en daardoor noodzakelijk eenigermate
op een „attesstatie. gaan gelijken. Dat druk
ken geschiedt toch bloot voor 't gemak, en
de overeenkomst van uiterlijk met een gewone
attestatie brengt in geen enkel opzicht eenig
gevaar mee.
Daarom bljjven we vragen wat voor bezwaar
mag er hier toch zijn?
Vreest men misschien, dat de kerkelijke
status van de zoogenaamde .doopleden" door
dezen maatregel zal genormaliseerd worden
dat men langzamerhand de positie van gedoop
ten die nog niet ten Heiligen Avondmaal
kwamen, als een normale zal gaan beschouwen
Zoo hoorden we er inderdaad over spreken.
Doch we zouden zeggen, dat de kerkelijke
staat van een gedoopte die nog geen belijdenis
des geloofs deed, zoolang hij nog niet den
leeftijd bereikte, waarop men billijkerwijs zijn
toetreding tot het Heilige Avondmaal ver
wachten mag, in geen enkel opzicht abnormaal
kan genoemd worden. Onvolkomen, jamaar
niet abnormaal. Evenmin als een kind, omdat
het nog niet volgroeid is, een abnormaal mensch
is. Zooals een kind, als kind, normaal kan zijn,
zoo kan ook normaal zijn een gedoopte die
nog niet ten Heiligen Avondmaal gaat; en
hij is, in dit opzicht, normaal, zoolang hy
niet tot de jaren kwam, waarin men 't doen
van belijdenis des geloofs roeping mag achten.
Alleen zoo men, door 't uitreiken van een
doop-attest voor een onvolgroeid lid, in een
andere kerk rechten vroeg, die uitsluitend aan
de membra completa, de volgroeide, de belij
dende leden, toekomen, zou hier sprake zijn
van een normaliseeren in kwaden zin van
hun kerkelijken status.
Doch dat is de strekking van geen eokel
doopattest. Zeker, het gaat uit van de veron
derstelling dat een kerk en hare Opzieners
een roeping hebben tegenover een van elders
ingekomen dooplid; dat een.in een gerefor
meerde kerk gedoopte, zekere rechten heeft
tegenover de kerk ter plaatse waar hij wonen
komt; recht op al de voorrechten die de ge
meenschap dier kerk haar gedoopten leden
geeftop haar liefde en opzicht, op haar
onderwijzing en haar tucht. Doch is deze
veronderstelling niet volkomen juist
Ook daarin kan der halve, naar'tons toeschijnt,
het bezwaar niet gelegen zijn.
Moet het bezwaar dan misschien hierin ge
zocht, dat door het zenden en aannemen van
zoogenaamde doopattesten de schijn ontstaat
als werd de gedoopte die van woonplaats ver
andert, lid van de kerk op de plaats zijner
vestiging
De vrees voor dezen schijn hoorden we
inderdaad uitspreken.
Het wil er evenwel niet bij ons in, dat ze
door velen gedeeld wordt. Want we kunnen
niet anders zien of hier is, of men het wil of
niet, de werkelijkheid aanwezig waarvan men
den schijn zegt te vreezen.
Een van elders komend dooplid eener gere
formeerde kerk, omtrent wiens doop door den
Kerkeraad van de kerk, waarin hjj gedoopt
werd, behoorlijk geattesteerd wordt aan den
Kerkeraad zijner nieuwe woonplaats, moet,
naar 't ons toeschijnt, door laatstgenoemden
Kerkeraad evenzeer als lid zijner kerk worden
aanvaard als ieder die daar ter plaatse den
Doop ontving.
Of dwalen we hierin
Maar tot welke kerk behoort dan zulk een
gedoopte
Toch wel niet tot de kerk die hij verliet?
Maar tot welke dan
Tot Gereformeerde Kerk" gelijk sommige
doopattesten verzekeren, en waarmee dan
schijnt bedoeld te zijn öf een abstractie of een
soort landsgenootschap, dat alle Gereformeerde
kerken omvat
Maar wie kau er lid van een abstractie zijn,
en waar is de Gereformeerde kerk als lands-
kerk onder ons
Ons dunkt van tweeën één of een gedoopte
is lid zij 't dan ook een nog-niet-volgroeid
lid van een plaatselijke Gereformeerde kerk,
en dan moet dat de kerk zijn ter plaatse waar
hij woont; of hij is geen lid van de kerk in
zjjn woouplaats, maar dan is hij het van geen
enkele kerk, óók niet van de kerk waarin hij
geboren en gedoopt werd.
Het laatste nu kan, naar 't ons voorkomt,
door niemand staande gehouden worden. Dan
toch zou de Doop niet meer zijn het zichtbare
merkteeken waarmee het jonge lid der gemeente
(het mystieke lichaam) van Christus in de
zichtbare kerk optreedt; zouden de gedoopte
(2) Immers ook, dat zij door de plaatselijke
Kerk verzorgd moeten worden, als de ouders
sterven of om hunne zonde buiten de Kerk
geraken en zij hulpe noodig hebben L.
kinderen in de zichtbare, geïnstitueerde kerk
niet als huisgenooteD, maar als vreemdelingen
en bijwoners verkeeren zouden de ambtsdragers
met geenerlei autoriteit tegenover hen kunnen
optredenzouden ze aan de ordeningen van
't kerkelijke leven, zooveel die ook gelden wie
nog niet ten Heiligen Avondmaal werden
toegelaten, niet onderworpen zijn zou er geen
kerkelijke tucht, in welken vorm ook, over
hen geoefend kunnen worden; en zou er nooit
ofte nimmer sprake kunnen zjjn van hun
uitsluiting van de gemeenschap der kerk.
Blijft derhalve alleen het eerste over: dat
onze kinderen, krachtens hun doop, wel waarlijk
leden zyn van de kerk waarin ze den Doop
ontvingen, en dat ze, wijl deze kerk door Gods
bestel aan stad of dorp gebonden is, bij vertrek
naar elders, zoolang ze niet zélve uitdrukkelijk
het tegendeel verklaren, geacht moeten worden
lid te zjjn van de Gereformeerde kerk hunner
nieuwe woonplaats.
Zien we hierin verkeerd, of hebben we met
al onze gissingen het bezwaar tegen doopattesten
nog niet geraden, dan houden we ons voor
inlichting of terechtwijzing aanbevolen, 't Komt
ons voor, dat er op een punt van zóó praktisch
belang in onze Kerken geen onzekerheid mag
bestaan. (3) Fbrnhout."
Ook de Kamper Kerkbode neemt het geschre
vene in De Wachter zonder eenige opmerking
over en zegt dan.Ook naar ons oordeel is er
iets in het besluit van den Kerkeraad van
Middelburg (C) niet in den haak".
Ook bij ons staat het vast, dat het gebruik,
van het in deze drie Kerkelijke Bladen afge
keurde middel door prof. Bavinck en Rut
gers voorgesteld op de Synode te Groningen,
voor andere gevallen en met gansch ander
doel nog erger is dan de kwaal, die
BavinckRutgers en de Synode bestrijden
wilden. Het zaad des verbonds, het erfdeel des
Heeren kan door deze beschouwing en hare
toepassing buiten de zichtbare en geinstitueerde
Kerk geraken.
Hier hebben wy om Gods wil en om den
wil van de ouders en de kinderen een heilige
en dure roeping te vervullen. (Zooals de Classis
Middelburg die betracht, en wat in dat geval
niet in de eerste plaats hare roeping is, in be
trekking tot vier kinderen eener plaatselijke
Kerk.) Littooij.
(3) Yan harte toegestemd. L.
DE GEZANGEN.
II.
Sommigen meenen, dat afkeer van de ge
zangen ontstaan is in de dagen der Afschei
ding en zelfs, dat zy daarvan de vrucht is
geweest. Zulk een dwaling vloeit uit onkunde
voort en kan alleen zoolang duren, tot haar
het licht der geschiedenis bestraalt. De een
spreekt de ander eenvoudig na, wat wel meer
gebeurt, zonder eenig onderzoek en zelfs ver
heffen zij er hun stem niet tegen, die wel beter
weten, maar wier belang het medebrengt het
zwijgen te bewaren. Vóór de invoering van de
nieuwe berijming werd er reeds druk over ge
handeld, of de ty'd niet gekomen was meteen
een bundel gezangen te voegen by de psalmen.
De een was er warm voor, en de ander er weer
beslist tegen. Zooals ik reeds mededeelde, werd
de nieuwe berijming van de psalmen ingevoerd
in het jaar 1773 en twee jaren later schreef
de Hoogleeraar Hofstede.Niemand myner
hooggeachte ambtgenooten beklaagt zich, dat
het by de overweging der zaak gebleven is."
Hy was er derhalve best mede te vreden, dat
het niet tot de invoering van gezangen ge
komen was, wijl hy daarin geen heil zag. Op
de volgende wy'ze verklaart hy dit nog nader
.Menschelyke gezangen kunnen menschelyke
dwalingen ter kerke invoeren", en wij moeten
helaas erkennen, dat hy zeer juist gezien heeft,
want wat hy nog niet wist, dat weten wy
thans al te goed. Destijds kan hy alleen spreken
van de mogelijkheid, maar wy van de werke
lijkheid. Zoo zy de dwalingen al niet in de
kerk gebracht hebben, wijl deze er reeds by
de invoering waren, wat hebben zy tot ver
breiding en tot versterking ervan meegeholpen.
Het zou niet moeilijk vallen, om uit de ge
zangen verzen aan te halen, welke afwijken
van de Gereformeerde belijdenis en het stempel
dragen van hun tyd. Niet ten onrechte ver
oordeelde men van meetaf verzen als deze
.Mijn God, wat ooit in my verdooi,
Dat ik altyd aan U geloof'
Aan deugd en eeuwig leven
Dan zal 't gevoel van myn waardy,
Hoe hobb'lig hier myn pad ook zy,
Myn boezem nooit begeven".
De Hoogleeraar oordeelde voorts, dat, nu wy
zulk een dichtmatige en keurige overzetting
van de goddelijke liederen ontvangen hebben
kunnen wy meer dan ooit alle menschelyke
liederen, hoe gemoedelijk, bekoorlijk en vloeiend
ook in het openbaar kerkgezang missen, als
die het daarvoor houden, dat de kerk in 't ge
meen en elk in 't bizonder nimmer meer op aarde
in omstandigheden kan komen, in welke niet
het een of ander der berijmde goddelijke liede
ren op derzelver toestand toepasselijk kan ge
maakt en onder 's Heeren zegen met nut ge
zongen worden.
Het komt ons voor, dat in deze woorden zeer
duidelijk gezegd wordt, hoe het met deze zaak
staat. In dien bundel zyn er zeker schoone
gezangen, waarvan de inhoud geen aanstoot
kan geven, zoodat zy dan ook in menig Gere
formeerd gezin bekend en geliefd zyn, maar de
invoering in de oude Gereformeerde Kerken
is een fout geweest. Velen hebben in die dagen
dan ook waarschuwend den vinger opgeheven,
en het zou een weldaad zyn geweest, wan
neer men had willen luisteren. Doch er was
nu eenmaal een zucht om door te zetten en zy
heeft, hoe kon 't anders, bittere vrucht ge
dragen. Bouma.
(Wordt vervolgd.)
UIT HET LEYm
De vrede, die Jezus naliet.
Er ligt in een afscheid altijd iets weemoe
digs en ontroerends. Al verliest men elkander
ook niet uit het hart, men verliest elkander
immers toch uit het oog. En die gedachte, dat
men elkaar voor het laatst heeft gezien, grijpt
aan en drukt neder. Wy menschen hebben
behoefte aan gemeenschap door zien met het
oog en tasten met de handen. Wy hebben de
onzen liefst zoo dicht mogelijk bij ons, en we
zien ze slechts noode van ons gaan.
En vooral valt het afscheid hard, wanneer
het iemand betreft, die ons by uitnemendheid
lief en dierbaar is, en ons na aan het harte
ligt, een naaste betrekking of een innigen
vriend, van wie we zoo licht geneigd zyn te
zeggen, dat we zonder hen niet kunnen leven,
en dat ze ons onmisbaar zyn. Wat brengt het
afscheid van zulk eenen een leegtehoe
wordt ons hart er door geschokt en ontroerd
hoe maakt het ons versaagd, omdat we nu
zonder hem ons levenspad moeten volgenin
vereenzaming; met dat gevoel van een leegte,
die niet meer wordt vervuld.
Is het dan ook niet goed te verstaan hoe
zwaar het den discipelen moest vallen te
scheiden van Jezus, die hun meer was gewor
den dan een vader en moeder, dan een zoon
of dochter, dan een vriend en broeder. Jezus
heeft het goed gevoeld, wat zyn heengaan voor
zyn discipelen moest wezen, eerst in het voor
uitzicht, daarna in werkelijkheid, en daarom
zegt hy in Joh. 14 Uw hart worde niet ont
roerd en zy niet versaagdd. w. z. laat het
u niet schokken en ontmoedigen als ge hoort
en ziet, dat ik wegga uit uw midden en uw
oog my niet meer zal zien en uwe ooren myne
stem niet meer hooren.
Het was te voorzien, dat de discipelen zeer
zouden lijden onder hun gemis. Het zou zoo
ledig zyn in hun kring, als Jezus niet meer
in hun midden werd gevonden. Ze waren zoo
zeer aan zyn omgang gewoon. Ze hadden zich
zoo innig aan Hem gehecht. Ze hadden alles
verlaten om Hem te volgen. En ze hadden het
zelf uit den grond huns harten getuigdTot
wien zullen we henengaan dan tot U alleen
Hy was het doel van hun leven, het middel
punt van hun bestaan. Hun ellende was niet
te overzien, wanneer ze dien onmisbaren Meester
zouden moeten ontberen, niet uren en dagen,
maar al de jaren huns levens; als ze alleen
zouden staanverweesd en verlaten, als een
kuddeke weerlooze schapen in het midden der
grijpende wolven, als een huisgezin zonder
moeder, als pelgrims zonder aanvoerder en
gids.
En omdat Jezus de ontroering zijner jonge
ren voorzag, daarom sprak Hy hun te voren
reeds moed in, en heeft Hy hun geleerd, dat
ze niet ontmoedigd maar verblijd moesten zyn,
wanneer Hy van hen henenging, en Hy heeft
hun ook de redenen voor deze hunne blijd
schap ontvouwd.
Een van de redenen voor hunne blijdschap
was hierin gelegen, dat hy wel heenging, maar
dat hy nochtans iets achterlietvrede laat ik
umijnen vrede geef ik uniet gelvjkerwijs de
wereld hem geeft, geef ik hem u.
Scheidenden laten gewoonlijk iets achter.
Als ouders sterven, dan laten ze hunne goe
deren aan hunne kinderen na; en als een
vriend scheidt van zyne vrienden, dan schenkt
hy hun niet zelden een blijvende gedachtenis.
En zoo zou nu ook Jezus zyn vrienden iets
achterlaten, wanneer Hy uit hun midden weg
gaan zou.
Maar wat zou Jezus achterlaten
Huizen en akkers, goud en zilver, schatten