Het afgeven der Attestatiën. feuilleton! JAN DE SCHOENMAKER, Oniterzoekt Uzelven nauw. Enkele losse grepen nit Jan's leven. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Kerken, geloof ik. is hy te vinden. Hy was zelfs blijkbaar teleurgesteld, dat hy gehouden was z\jn voorstel op de Synode te Groningen, ter wille van de broederen der eerstgenoemde groep en om de verschillen over de opleiding nog niet grooter te maken, na overleg met anderen, in te trekken. Dat voorstel, waarop ik in mijn stuk van verledene week het oog had, luidde „De Gereformeerde Kerken in Nederland, overwegende, dat zy bij de vereeniging in 1892 de Theologische School te K mpen als eigene inrichting tot opleiding voor den dienst des Woords hebben aanvaard, overwegende, dat zy in de wetenschappelijke beoefening der Theologie en in de opleiding tot den dienst des Woords zich niet mogen afhankelijk maken van, noch zich ook in het ongereede mogen laten brengen door eene particuliere vereeniging, welke met de oprich ting eener Theol. faculteit eenzelfde taak ter hand genomen heeft, overwegende, dat eene particuliere vereeni ging uit den aard der zaak noch genoegzame waarborgen bieden kan voor haar eigen voort bestaan of dat van hare school, noch ook dezelfde zekerheid als de kerken schenken kan voor de trouwe behartiging van de zoowel wetenschappelijk als practisch voldoende op leiding tot den dienst des Woords, overwegende, dat zij als kerken van Christus, het haar toebetrouwde Woord Gods hebben te bewaren, uit te leggen, te verdedigen en aan alle creaturen te prediken, en mitsdien bij de wetenschappelijke beoefening der Theo logie zoowel als bij de opleiding tot den dienst des Woords ten allen tijde rechtstreeks belang hebben* enz. (Zie het voorstel in de Synode bepalingen van Groningen). Doch wil men wederzijds de jammerlijke quaes- tie weer niet oplossen, dan is m. i. de Synode verplicht er een vijfde professor te Kampen bij te laten benoemen, indien het daartoe bevoegde personen vragen want dan moet de School der Kerken ook het volle, noodig geoordeelde getal professoren hebben, dan moet de Theol. School der Kerken in bèkwaammakende onderwijskrach ten niet achterstaan. De quantiteit doet het niet, zegt br. de Geus in de Friesche Kerkbode. Het is zoo. Maar hij oordeelt toch niet, dat, sinds het de Vrije Universiteit eindelijk, naar haar wensch, gelukt is Prof. Bavinck en Prof. Biesterveld van Kampen naar haar te trekken, de twee oude en de twee jonge krachten de vijf te Amsterdam noodig geoordeelde nog best evenaren De Theol. School niet geëvenredigde onder wijskrachten te geven, neem ik de vrijheid kleine middelen te noemen. Met het oog toch op de verschillende vakken die ingestudeerd en bijgehouden moeten worden, is vijf aan de Vrije Universiteit, ook door de Deputaten voor het concept behoefte gerekend te zijn. Ik had liever, zoo noodig, zes aan ééne gemèènschappelijke Inrichtiug. Littooij. Zooals de lezers weten, gaat dit antwoord in De Heraut over het afgeven van attestation aan lidmaten onzer Kerken, die op eenzelfde plaats wonen en van de eene naar de andere Kerk (A, B of C) ter zelfde plaatse willen overgaan. Dit mag, volgens den hooggeachten Redacteur van De Heraut zoo zjj doorzetten, en of ze dan korter of verder moeten gaan, zelfs zonder 22) OF: HOOFDSTUK VI. Men vond dit goed, en nu was Jan weer op den troon. Doch hjj voorzag, dat dit niet lang meer ?ou duren. Gedurende zijne ziekte had de gemeente een beroep uitgebracht, en dit was ook aangenomen, zoodat de vacature nu spoedig zou vervuld worden. Jan begreep, dat hij nu niet langer „nommer één* kon blijven. Hij wilde daarom, dat gedurende den tijd, dat de vacature nog voortduurde hij nu maar eiken Zondag de gemeente zou voorgaan. „Want zoo zeide hjj toen ik ziek was zijn zoovele beurten van mij voorbij gegaan, en die wilde ik nu wel weer inhalen" De andere ouderlingen waren hiervoor nu echter niet te vinden, wjjl zy bij gelegenheid van het huisbezoek in de gemeente meermalen vernomen hadden, dat men algemeen niet zoo bizonder met Jan ingenomen was. Dit zeiden ze hem echter niet, en daarom dacht hy, dat zjj zicbzelven op den voorgrond eenige beperking dezer bandelooze vrijheid, ja a moeten zy de plaats van samenkomst een hall uur voorby om in de zusterkerk ter plaatse te komen, waar zjj hunne attestatie hadden of brach ten. Dat dit mag, volgens eene Synodale bepa ling van Groningen 1.1., om welke reden dan ook, al is ze zelfs een „zondige", beweert De Heraut. Het antwoord aan het Friesche en aan ous Kerkblad luidt, onder mèèr, als hier volgt „Moge een kort antwoord hierop volstaan. Ook door onze redactie is op den voorgrond gesteld, dat dergelijke overgangen van de eene kerk naar de andere op dezelfde plaats kerk rechtelijk niet in den haak zjjn, maar dat de schuld van dit ongerief in de eerste plaats te wjjten is aan het naast elkaar bestaan van twee kerkelijke instituten op eenzelfde plaats. Het eenig afdoende middel om dergelijke on orde lijketoestanden uit den weg te ruimen, is, dat men de plaatselijke gedeeldheid opheft." (Om de ge- deeldheid op te kunnen heffen hebben de Kerken zelve die vrjjheid gegeven. Alleen moet gear beid worden om tot ineensmelting te komen. Dit loopt zeer spoedig nit op indirect dwingen. L.) „Intusschen is men, zoolang deze toestand voortduurt, natuurlijk gebonden aan de be slissingen der generale Synodes, voorzoover deze niet tegen Gods Woord ingaan. Nu is op de Synode te Groningen in 1^89 uitdrukkelijk gelast aan een Kerkeraad, die weigerde een attestatie af te geven, dat het geschieden moest. En in het rapport, dat op deze Synode is ingediend en waarvan de con clusie is overgenomen, is evenzeer uitdrukke lijk verklaard, dat de bepaling van 1892 aan gaande de „wederzydscbe bewilliging", niet zeggen wilde, dat de Kerkeraad op den duur aan een lidmaat, niettegenstaande diens uit gesproken wensch, de attestatie weigeren mocht. (In meer dan één geval is het wenscheljjk. Niet in alle gevallen, al is ze een „zondige*. L.) Indien de „wederzydscbe bewilliging" nu in dezen zin moest worden opgevat, dat zonder toestemming van beide kerkeraden nooit een attestatie mocht worden afgegeven, dan zou de Synode te Groningen bjj het eerste concrete geval, dat de Synode ter beoordeeling werd voorgelegd en waarin de eene Kerkeraad die toestemming weigerde, eenvoudig te verklaren hebben gehad, dat de zaak daardoor was uit gemaakt en de overgang niet kon plaats vinden. De Synode deed dit echter niet. Ze gelastte de attestatie at te geven. En ze deed dit niet op grond van exceptioneele omstandigheden, of omdat in dit geval de overgang haar wen scheljjk toescheen, maar op grond, dat een Kerkeraad op den duur een attestatie niet weigeren mag, omdat anders aan de vrjjheid der leden wordt tekort gedaan. Nu geldt de regel, dat de uitlegging en ver klaring van eenige Synodale regeling in de eerste plaats door de Generale Synode zelve behoort gegeven te worden. En de kritiek door ds. Bouwman en ds. Littoojj geoefend, geldt feitelijk niet ons, maar de officieele verklaring door de Synode te Groningen gegeven*. (Gjj verdedigt haar geachte redacteur. L.) „De opmerking van ds. Bouwman, dat onze Kerken, wanneer de grensregeling eenmaal is vastgesteld, het toch niet aan de vrjjheid der leden overlaten om bjj een naburige Kerk te behooren, heeft met dit punt niets uitstaande. Wie op een bepaalde plaats woont en lid is van de aldaar gevestigde Kerk, kan natuurljjk niet tot een Kerk op een andere plaats be hooren. Maar een Kerkeraad zou nooit aan een lidmaat, die naar een andere plaats wilde wilden stellen, en dat dit weer een misken ning en achteruitzetting was van hem. Dientengevolge werd nu de verhouding tusschen Jan en de andere ouderlingen der gemeente te Laaghuizen wel wat gespannen, en was het wellicht maar goed, dat de vacature niet meer lang duren zou. Misschien waren er anders nog wel min liefelijke dingen voor gevallen, wat nu door de komst van den nieuwen leeraar voorkomen werd. Uit deze losse grepen uit Jan's leven is den lezer wel duidelijk geworden, dat Jan Barsink, die voor het uitwendige heel wat ver anderd was, in den grond der zaak even on handelbaar gebleven was, als hy te voren was. Hoogmoed en gierigheid waren zjjne hoofd zonden, waar7an hy niet genezen scheen te kunnen worden. HOOFDSTUK VII. Jan Barsink's laatste levensjaren. Het was in December van het jaar 18 dat de nieuwe leeraar, ds. Stilma, in de Gere formeerde Kerk te Laaghuizen intree preekte, met de woorden der Heilige Schrift: „God van den hemel zal het ons doen gelukken, en wjj, Zjjne knechten zullen ons opmaken en bouwen." Vóór dien tjjd had ds. Stilma reeds gelegen heid gehad met de kerkeraadsleden en enkel# verhuizen, attestatie kunnen weigeren, zelfs al keurde de Kerkeraad de motieven voor die ver huizing af. En zoo staat het ook, wanneer op een plaats twee kerken naast elkander worden gevonden*. Als de interpretatie van het besluit der Sy node van Groningen, inzake het opvragen van attestatie op dezelfde plaats, teneinde haar naar A, B of C te brengen, zelfs zonder beperking, dus zoo dikwijls men wil en óók als bet om „zondige" redenen geschiedt, heelemaal juist is, wat ik nog niet aanneem, het kan toch wat tóen aanhangig was, betreffen en niet in alle geval len gelden. Geldt het voor alle gevallen, dan zal ik mjj nooit gewillig en van harte, maar noodgedwongen bjj dit besluit nederleggen. En wel, omdat m. i. zeker een Synode niet als regel mag voorschrijven aan een kerkeraad, dat hy moet doen wat „zondig" is ook, omdat het om goede redenen bjj de Vereeniging der Ker ken besloten en bepaald is, dat slechts met weder zij dsche bewilligingvan de plaatselijke kerkeraden het overgaan kan geschiedenom dat deze overeenkomsten en bepalingen, in be trekking tot het gaan van de eene naar de andere Kerk, tegenover elkander niet spoedig en gemakkelijk moeten veranderd worden omdat, als de interpretatie juist is, het heen en weer loopen en verhuizen om allerlei, ook diep zondige redenen dan plaats hebben kan, en allerlei moeielykheden kunnen en zullen ver oorzaken in de plaatselijke Kerkenomdat de leden ook de roeping hebben, zich aan de ge meenschappelijke verordeningen, die men saam gemaakt heeft, te onderwerpen, teneinde tot de Vereeniging der Kerken te kunnen komen en zoodra dat kan tot plaatselijke ineensmelting. Dat plaatselijk ineensmelten mag en moet men niet dwingen, maar wel mag en moet men in den geest van samensmelting werkzaam zjjn omdat de vrjjheid der leden zich niet uitstrekt tot het eigenzinnige, willekeurige en „zondige", deze vrjjheid toch is niet de vrjjheid die God en dies de Kerken in Synode vergaderd, geven. Deze vrjjheid te geven, is de willekeur, het subjectivisme en de verwijdering in de hand werken. „En de kritiek door ds. Bouwman en Ds Littoojj geoefend, geldt feitelijk niet ons maar de officieele verklaring door de Synode te Groningen gegeven." Wat de geachte redac teur in dezen aangehaalden volzin zegt, zou ik direct geheel en volkomen toestemmen, wan neer Z.H.G. het besluit, en wel overeenkomstig zjjn exegese, niet verdedigde en goedkeurde. Welk een verschil met 't oog op een verorde ning en omschrijving van al de Kerken, ik be doel met die in art. 36 der Kerkenordening. Deze bestreed Z.H.G. met kracht en klem tot het artikel was gewjjzigdterwjjl hy deze wjjziging kennelijk verdedigt, dus als ze zoo is en ook zoo blijft, dan is dat mede voor zyne rekening. Littooij. ONS KERKGEZANG. I. Hoewel het voor een blad als het onze on mogelijk is een geschiedenis van ons Kerkge zang te geven, toch willen wjj wel eenige inlichting geven en op enkele dingen wjjzen. Er is heel wat over geschreven, en wie dan ook op de hoogte wil komen, raadplege de boeken, die dit onderwerp meer of minder breed be handelen. Zoodra de Reformatie haar intocht in ons Vaderland gehouden had en in steeds broederen leden der gemeente te Laaghuizen kennis te maken. Die eerste kennismaking was over 't algemeen niet ongunstigalleen de ouderling Jan Barsink maakte hierop echter een uitzon dering. Al dadeljjk bleek het ds. Stilma dat Barsink iets afstootends had in zjjn uiterlijk en iets terughoudends in zjjn woorden. Doch na de intreepreek had hy geen hoogeren en beteren dunk van Jan Barsink gekregen. Niet dat Barsink aanmerkingen daarop gemaakt had o neen, integendeel Jan had die preek heel mooi gevonden. En zoo juist gepast voor het doel en met het oog op de omstandigheden. ,'k Heb ook al wat gebouwd, dominézoo sprak hy. ,'k Heb al heel wat voor de ge meente gedaan. En als dat ook niet zoo was zou het er hier heel anders uitzien. In den laatsten tjjd ben ik ziek geweest, en toen kon ik niets doen. Maar dat heeft mjj ook wat gehinderd. 'k Had ook wel gaarne willen sterven, want ik was bereid om te sterven, maar als ik aan de gemeente dacht, dan wilde ik liever nog wat bljjven leven want wat zou er anders van terecht gekomen zjjn 1 'k Heb vroeger ook een geruimen tjjd Zondagsschool gehouden, maar sedert die ziekte doe ik dat niet meer. Jongere krachten uit de gemeente lebben dat van mjj overgenomen. De overige rerkeraadsleden wilden dat zoo. Of dat ook goed gaan zal? 't ii maar te hopen, doeh kring met blijdschap begroet werd, ontwaakte ook de behoefte aan liederen, welke overeen stemden met de verouderds omstandigheden. Rome had een schitterenden eeredienst, welke haar beteekenis ontleende niet allerminst aan het uitnemend gezang en de voortreffelijke muziek en ofschoon de Gereformeerden er niet aan dachten om die ljjn voort te zetten, toch begrepen zjj terecht, dat er gelegenheid moest zjjn, dat een menschenhart zich uiten kon in liederen, ter eere van God aangeheven. Geljjk de Hervorming aan het volk in zjjn eigen taal den Bjjbel gaf, zoo behoorde zjj aan de gemeente terug te bezorgen haar eigen gezang. Spoedig werden pogingen aangewend'en een der eerste vruchten was de uitgave van de „Souterliede- kens". Voor hen, die uit dezen naam niet veel wjjzer mochten worden, wordt hier ter ver duidelijking bjj gezegd, dat het feiteljjk berjjmde psalmen waren, welke reeds een eeuw vroeger in proza verschenen waren. Het volk zong ze op lustige en vroolyke wjjzen om geen achter docht van Roomsche zyde op te wekken. On gelooflijk spoedig kende een groote menigte zoowel den inhoud als de wyze en daaruit bleek, met welk een waardeering zjj ontvangen waren. Intusschen had Johannes Utenhove om streeks de helft van de zestiende eeuw zjjn psalmen uitgegeven en ook deze vonden een gunstig onthaal. Naast de Souterliedekens namen zy een eervolle plaats in, wat ons blykt uit het feit dat zjj bjj de Hagepreeken door Jan Arends Mendig gehouden, gezongen werden. Bovendien moeten nog vermeld worden de liederen van Marot en Beza, welke vooral in de Zuidelijke Nederlanden met groote liefde werden verbreid en aangeheven. Doch geen psalmen werden zoo algemeen bekend als die van Petrus Dathenus, een pre dikant, die een zeldzame achting heeft genoten, maar eveneens streng veroordeeld is. Doch daarover kan hier niet uitgeweid worden, wjjl thans alleen gezegd kan worden, dat zjjne psalmen weldra in ons gansche vaderland alge meen in gebruik kwamen. In de gemeentelijke samenkomsten zoowel als in den huiseljjken kring werden zjj gezongen. Met een zjjner psalmen besteeg de martelaar het schavat of den brandstapel. De gevangenen om der waar heid wil zongen zjj ter hunner vertroosting en in de bidkamer hief men ze aan, „alhoewel met gesmoorde stemmen". Het volk zong ze op de straten, de matrozen op de zee en de krijgs lieden in de legerplaatsen. Meermalen'werd de slag tegen de gehate Spanjaarden begonnen met: „Staet op, Heer, toont U onversaegt, Soo worden verstroyt en veriaacht, Seer haest al u vjjanden*. Opmerkelijk is het, dat deze psalmen zich tot vóór honderd jaren krachtig hebben gehand haafd en zelfs zjjn er nu nog, die er de voor keur aan gaven. In de Oud-Geref. gemeenten worden zjj nog al tjjd gebruikt en zy zouden meenen, dat zjj ontrouw aan het verleden en aan het beginsel werden, wanneer zjj ze voor de onze verruilden. Opmerkelijk, want niets is onbeproefd gelaten om ze in miskrediet te brengen. Als ge eens alle blauwboekjes, pas kwillen en satiren, die beproefd hebben afbreuk aan die ouds psalmen te doen bijeenbrengen kondet, dan zoudt ge een heelen stapel hebben. Zelfs is het vry algemeen bekend, dat de ver vaardiger zelf de berjjming van Marnix van St. Aldegonde hooger schatte dan zyn eigene. Godgeleerden van naam, die een grooten in vloed oefenden op ons volk, hebben gewichtige ik vrees er wel wat voor, want de kinderen waren bijzonder aan my gehecht. Ik heb dan ook al een buitengewonen aan leg om met kinderen om te gaan, en, zie je, dat heeft iedereen zoo niet. Daar zal ik dominé eens iets van vertellen. U moet dan weten doch het zal u misschien reeds bekend zjjn zelf heb ik geen kinderen, maar twee weezen zyn aan mijne vetzorging toevertrouwd. Dat komt ook al, omdat men wel weet, dat Barsink een echte kindervriend is. Vroeger heb ik drie jaar een wees bij mjj in hui# gehad, een aardige jongen, Bertus heette hy. Toen hjj bjj my kwam, wist hy van niets. Hy had geen opvoeding gehad, want zyne ouders waren goddelooze menschen geweest. Maar ik heb Bertus meegenomen naar de kerk en naar de Zondagsschool, en ik heb hem thuis onderwezen zooals het behoort, en hem een opvoeding gegeven, zooals wellicht maar heel weinigen hebben. Doch ik zeideik heb hem maar drie jaar gehad. Het was een ziekelijk ©n zwak ventje. Hjj scheen de kwaal zijner ouders te hebben. Hjj kwam „in de tering," en toen was het spoedig met hem gedaan. Maar ik heb hem goed voorbereid voor den dood, en Bertus is naar den hemel gegaan. Maar dat kwam ook weer door mjjn arbeid." En Barsinck trachtte te schreien, toen hjj dit T#rt#ld#.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 2