Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H V. LAHAN en Ds. A. LITTOOIJ. 5e Jaargang. Vrijdag 15 Mei 1908. No. 47. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. 1B0RHEMEITSPRIJS Drnkker-Uitgever A. D. LITTOOIJ Az. PRIJS DER 1DYERTEITTIEM VARIA, Concept voor het verband tnsschen de Ker ken en de Theol. Fac. der V. U. ivsch Kerkblad. per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. CHRISTUS' KLEEDEREN. Al uwe kleederen zijn myrrheen aloë en cassia, uit de elpenbeenen paleizen, vanwaar zij u verblijden. Psalm 45 9. In onze kleederen vertoonen we ons naar buiten. En vanouds was vooral de ambtelijke heer lijkheid in de kleederen zichtbaar. De hooge- priester droeg de „heilige kleederen", gemaakt naar het Goddelijk voorschrift. En het purper werd eertijds de gepaste stof gescht voor den drager der kroon. Hunne kleederen waren dus openbaring der ambtelijke eere en heerlijkheid, waarmee ze waren bekleed. Breng deze gedachte over op Christus, en ge verstaat, waarom er van Christus' kleederen sprake is. De beeldspraak doelt op 's Heilands openbaring van zijn Koninklijke Majesteit en glorie. Van de openbaring Gods in het rijk der schepping lezen we in Psalm 104: „Gij zjjt bekleed met majesteit en heerlijkheid. Hij be dekt zich met het licht als met een kleed.* God zelf is voor ons onzichtbaar, maar in Zijne open baring zien we Zijne deugden schitteren. En evenzoo is er ook sprake van's Heilands kleederen met het oog op de wonderen Zijner herscheppende genade. Hem zien we niet, maar Hij openbaart Zich aan Zijn Israel op veelvuldige wijze in de werkingen, die er van Hem uitgaan door Zijn Woord en Geest. In elke levendmaking van een dooden zondaar. In elke uiting Zijner tegenwoordigheid in ons midden. In elke vertroosting van zuchtende harten. In alle werken Zijner heerschappij, waarin het geloofsoog zien kan, wie Hij is en wat Hij vermag. De beteékenis van die kleederen Zijner open baring is uitgedrukt in de namen der spece rijen, hier voorgesteld als de grondstoffen, waaruit Zijn Koninklijk gewaad geweven is. Alle uwe kleederen zijn myrrhe, aloë en cassia*. Voor een getrouw Bijbellezer zijn deze namen niet vreemd. Reeds in Exodus 30 is er sprake van. Daar beveelt de Heere aan Mozes, dat van myrrhe, cassia en andere welriekende specerijen de heilige zalfolie zou worden be reid, waarmee zoowel de Tabernakel als de Hoogepriester moest gezalfd worden. Van die heilige zalfolie zegt de Psalmist» dat ze Aarons kleederen doortrok en alzoo een heerlijke reuke van hem deed uitgaan. En in veel hooger zin kan dit gezegd worden van de welriekende specerijen, waardoor Christus Zijne heerlijkheid openbaart. Zijne openbaring is liefelijk en welriekend. Heel de tempel Zijner Kerk is met de won derzoete geuren Zijner ontferming vervuld. Al de rijkdommen Zijner genadegiften stort Hij uit den schoot Zijner gemeente uit. De onuit sprekelijke zoetheid Zijner gemeenschap wordt er gesmaakt. De schoonheid en uitnemendheid van Zijn ambtelijke majesteit is de bron van licht en vrede en geeft sieraad voor asch. Zijne openbaring is levenwekkend. Wanneer Hij de prediking van Zijn Woord toepast aan het hart, dan worden doode zon daren ten leven wedergeboren. Immers het geestelijk en hemelsch leven (dus belijden we in art. 35 van onze Belijdenis des geloofs) wordt gegeven in de tweede geboorte, dewelke geschiedt door het Woord des Evangelies. Zijne openbaring is genezend. Bij Jezus' omwandeling op aarde gingen kranken tot Hem, die alleen door de aanra king Zijner kleederen van hunne ziekte werden genezen. Het is thans geestelijkerwijze nog niet anders. Die krank zijn van ziel verkrij gen gezondheid en welzijn door de aanraking van des Heilands openbaring. Zijne openbaring heeft ook een liefdewekkende kracht. In Hoogl. 5 vers 1 lezen we„Ik ben in mijn hof gekomen, o mijne zuster, o bruid, ik heb mijn myrrhe geplukt met mijne specerij". En in gelijken zin is elders sprake van de „dudaïm". Ook dit geldt weer op geheel eenige wijze van de openbaring onzes Konings. De apostel Paulus zegt ergens, dat hij een goede reuke van Christus is Waarmee hij zeg gen wil, dat er van Zijn leer en leven een invloed uitging op Zijne medemenschen ter eere van Christus. De ervaring van Christus' genade en liefde wekt wederliefde in het hart van al Zijn volk en maakt ze dienstvaardig tot Zfjn eere. Ja, zelfs voor de wereld buiten de Kerk heeft die reuk Zijner kleederen beteekenis. De gevallen wereld is als een ziekenhuis, waar een onreine atmosfeer heerscht vanwege de etterbuilen en wonden der zielen. Een doode zee vol verderf en onreinheid. Een vreeselijk kerkhof, waar de reuk des doods benauwend en verstikkend rondwaart, waar alle leven on mogelijk zijn zou, indien Christus zich niet openbaarde en verfrissching bracht. De lange kleederen van onzen Koning dalen tot op de aarde af En zoo maken de myrrhe-, aloë- en cassia-geuren Zijner genade het leven hier mogelijk en dragelijk. Zijn openbaring heeft dus een bederfwerende kracht. De lijken werden in het Oosten gebalsemd met specerijen. En die balseming moest dienen, om de werkingen des doods in het lichaam te keeren. Ook hier een schoon zinnebeeld van de specerijen der genade. Genade houdt den algemeenen ondergang nog tegen. Geen wonder, dat die kleederen zooveel kracht hebben. Zij komen „uit de elpenbeenen paleizen". Het duurzaam en kostelijk elpenbeen was uitnemend geschikt, om voor koninklijk sehat- huis dienst te doen. Zelfs lezen we van Achab, dat hij een elpenbeenen paleis te zijner eere heeft gebouwd. (I Kon. 22 vers 39). Dit beeld wordt hier toegepast op den hemel, het eeuwig paleis van den God des Verbonds. Daar is het schathuis en de werkplaats van de specerijen der genade. Daar werden in de stille eeuwigheid reeds de kleederen des heils en de mantel der gerechtigheid bereid, voor onzen Koning bestemd. En eerst in de vol heid des tijds werden die kleederen geheel zichtbaar, toen het Woord vleesch werd en al de volheid der Godheid in Christus lichame lijk woonde. Christus' kleederen zjjn dus van hemelsch maaksel, en daarom smetteloos rein, gadeloos schoon, eindeloos duurzaam. Alle Woord Gods, alle openbaring in Christus is gelouterd. Zijne openbaring is de waarheid, de eenige onfeilbare kenbron der waarheid, want ze komt uit de elpenbeenen paleizen. Alle schoonheid van aardsche glorie en eere moet verbleeken bij den luister van 's Konings kleederen. De glans, die van Hem uitstraalt, is de fontein van al wat schoon en heerlijk kan genoemd worden. Zijne heerlijkheid is als van den eengeborene des Vaders, vol van ge nade en waarheid. Zij komt uit de elpen beenen paleizen. Alle vorstelijke glorie van menschen is ver gankelijk. Wat paleizen er gebouwd zijn, ze dragen alle het opschrift: „Ik zal het winter huis met het zomerhuis slaan, en de elpen beenen huizen zullen vergaan en de groote huizen een einde nemen, spreekt de Heere* (Amos 3:15). Maar van het elpenbeenen hui» onzes Konings worden de fundamenten niet wrak en zullen de muren niet wankelen. Geve God, dat we er allen eens een plaats mogen hebben, om dan niet alleen de klee deren onzes Konings te zien, maar Hem te aanschouwen op Zijn Troon, van aangezicht tot aangezicht. Dan zullen we ook deelen in zijne blijdschap die Hem door Zijne kleederen toevloeit. „Vanwaar zij u verblijden*. Het dragen van kostelijke kleeding doet ons aangenaam aan en Btemt ons tot vreugde. En het vooruitzicht, dat ge straks uw onsierlijk kleed hebt afgelegd en met vlekkelooze heilig heid zult overkleed worden, is verkwik kelijk voor uw heilbegeerig hart. Welnu, zoo spreekt de dichter ook van Chris tus. De kleederen Zijner openbaring zijn oorzaak van Zijne vreugde. Zoo jubelt Hij door den mond van den profeet„Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijne ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de klee deren des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert en als een bruid zich versiert met haar gereedschap". (Je- saja 61 vers 10). En daarom kan Paulus ook spreken in Hebr. 12 vers 2 van den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, die voor de vreugdewelke Hem was voorge steld, het kruis heeft verdragen en de schande veracht. De openbaring Zijner genade is dus de bron van Christus' vreugde. En die vreugde zal ten toppunt klimmen, wanneer al de Zijnen als vrucht Zijner openbaring zullen ingaan „in de vreugde huns Heeren". G. Dobkes. II. De opdracht, die de Synode van Utrecht aan de Deputaten voor het ontwerp-verband gegeven heeft, kan men, zooals gezegd en reeds over vloedig uit de zeer uiteenloopende beoordeeling gebleken is, enger maken, maar ook ruimer, ruimer nog dan zelfs de Deputaten hebben gedaan. Immers óf de Deputaten voor het verband meer zeggenschap aan de Kerken óf aan de Vereeniging moeten geven, dat hangt m. i. geheel af van de opvatting, die zij (en zoo is het ook met anderen) hebben van het verband waarin de Kerken en de Vereeniging behóören te staan. Dat het daarvan afhangt is bij ver nieuwing uit het thans bij de Kerken inge diende rapport, zooals ik zeide, overvloedig gebleken, vooral is dit ons gebleken, als men het vergeleken heeft met al de vroeger inge diende ontwerpen. Het hangt er van af hoe men gelooft, dat het verband moet wezen. Dit toch bleek ook uit de bespreking en be oordeeling van het rapport der Deputaten in de bladen. De één toch wil 't verband tussehen de Ker ken en de Theol. Faculteit der Vrije Univer siteit zóó gelegd zien, dat alle zeggenschap aan de Vereeniging gelaten en gegeven wordt. De ander zegtals het verband gelegd wordt, zooals het wezen móét, dan moeten de Kerken schier alle zeggenschap hebben over de gemeen schappelijke Opleiding; terwijl nog weer an deren zeggenlaat het gedeeld worden, en nog weer anderenlaat zóó het verband zijn, dat de Kerken, die er het hoogste belang b\j hebben, een gróót deel van 't zeggenschap heb ben. De slotsom is dus, dat naar wij meenen dat het verband, naar Gods Woord en wil, moet zijn, gewis en zeker elk concept-ontwerp, ten behoeve van het verband, ook moet en zal wezen. Van de meening toch, hoe het behoort te zijn en dat het zijn móet, gelijk men dat verband opvatte en beschreef, hangt het ontegenzeggelijk af, hoe het zijn zal. De broederen nu, van de in de eerste plaats genoemde groep, en ook de in de tweede plaats genoemde, die aan hnnne oude beschouwingen, inzake het verband, zich vastklemmen en ten koste van o zooveel bljjven staan, waar zjj stonden, nemen het verband en de opdracht losser dan de huidige Deputaten der Synode deden. Gaat wat èn de eerste èn de tweede groep van broederen thans wenschen, zij het dan ook om uiteenloopende, zeer ver schillende redenen door, dan gaat het zeer losse, ruime verband tussehen de Kerken en de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit door maar dan, bedenkt het wel, blijft de opleidingsquaestie helaas voortduren. Naderde men elkander in den geest, van de opleiding moet naar het Woord en de belijdenisschriften, niet van de Kerken (al is het zeer gewenscht dat deze er grooten invloed op uitoefenen), möèt ook niet van eene Vereeniging van christenen, evenmin van de Overheid of van de Wetenschap uitgaan. Ik stel mij voor als al de leden onzer Kerken, na goede gegevene inlichtingen, zonder pressie over deze quaestie konden en moesten stemmen, dat de groote meerderheid, ook van hen, die er over oordeelen kunnen, voor de oplossing en wegneming der quaestie zou zijn, in de richting van ééne gemeenschappelijke, univer sitaire opleiding, met genoegzaam opzicht der Kerken, wijl ze ten behoeve van haar is en zij er daarom het hoogste belang bij hebben. Om reden deKerken door haar praeperatoir en perem- tair examen de kruk van de deur, m. a. w. het ingaan tot den Dienst des Woords der Kerken in handen hebben, hebben zij reeds veel zeg genschap. Maar 't is waar, dat, van de opleiding zelve ten behoeve van den Dienst des Woords voor haar ontzaggelijk veel afhangt. Dit heeft ons de geschiedenis vóór en na de groote reformatie overvloedig geleerd. Verbastert de opleiding dan verbasteren de Kerken. De geïnstitueerde Kerken zijn ook, geloof ik, de in de H. Schrift eerst aangewe zenen om er toezicht op te houden. Doch over het genoegzame en niet-genoeg- zame van het toezicht der Kerken kan men twisten en blijven twisten. In dezen moet men elkander zoeken en vinden. Te meer, omdat in Schrift en belijdenis niet omschreven is, wanneer aan het genöègzaam i» voldaan. Doch vast staat, dat het volgens Schrift en belijdenis zeer gewenscht is, dat de jammerlijke quaestie opgelost wordt. Hoezeer Professor Bavinck, van wien wij weten, dat hij aan de H. Schrift en onze belijdenisschriften gehecht is, naar de oplossing der quaestie verlangd heeft, blijkt daaruit dat Z. H. G. de oplossing mogelijk achtte, gewild en gezocht heeft op zeer verschillende wijze. Dat het zeggenschap, volgens de gedachte en de voorstellingen van de eerstgenoemde groep van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs, of van de wetenschap, of naar die van de tweede, tegenovergestel de groep van de Kerken moest uitgaan, achtte Z. H. G. niet verplichtend, dus niet nood zakelijk. Zy kon en mocht èn op deze èn op gene wijze plaats hebben, wijl wij in dit geval geen absoluut gebod des Heeren of belijdenis uitspraak van de Kerken hebben. Daarom was het ook, het verlangen van Z. H. G., los de quaestie op. Dat wil en wenscht hij nog, maar voor behoorlijk zeggenschap der

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 1