Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie YanOs. L. B0ÜM1, Ds. H. V. LIMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 8 Mei 1908.
No. 46.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
Joh. 11 vers 35.
VARIA.
Concept voor het verband tusschen de Ker
ken en de Theol. Fac. der V. IJ.
Zeenvsch Kerkblad.
1B0HHEMEHTSPRIJS
per half jaar franco per post 70 cent
Enkele nummers3 cent.
Drnkker-Iitgever
MIDDELBURG.
PRIJS DER iDYERTENTIEN
van 15 regels 80 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van J5 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
DE WEENENDE HEILAND.
Jezus weende.
Tranen ze vallen niet alleen op den lee-
men vloer in de hut der armen, maar evenzeer
op het rykgestikte tapijt in de paleizen der
grooten. Ze zjjn het deel van den armen troos-
teloozen wereldling, die de vreugde des heils
niet kent, maar in niet minder mate van den
geheiligde in Christus Jezus, gebogen onder
lydenslast.
'k Heb mijn tranen onder 't klagen
Tot mijn spijze dag en nacht
dat was niet de klaagtoon van een zondaar
buiten Gods genadeverbond. Neen, het was de
innerlijke zielekracht van Israels zanger, die
de troost van Gods nabijheid bij ervaring kende
en wiens hart daarom naar God schreeuwde,
gelijk het hert naar de waterstroomen. Al wat
sterveling heet, draagt zijn deel bij in dit
tranendal. Er zijn Rachels, die weenen over
hare kinderen, omdat ze niet zijn. Hiskia's,
die op het krankbed in het aangezicht van
den dood kirren als een duif. Jeremia's, wier
hart ineenkrimpt van weedom met het oog op
de hardnekkigheid van het volk des verbonds.
Maar tot onzen troost is het ons ver
meld ook Jezus heeft geweend, toen Hij op
aarde was.
Geweend allereerst bij het graf van Lazarus,
toen Hij gereed stond, in de opwekking van
den geliefden vriend de heerlijke betooning
van Zijn macht over den dood te geven.
Geweend korten tyd daarna bij het zien van
het diep gezonken Jeruzalem, de residentie van
den satan, welk gezicht Hem temidden van
eene juiehende schare deed uitbreken in tranen.
Geweend ten derde male in Gethsemane's
donkeren hof, toen de ure gekomen was, waarin
de volle lijdenslast op zijn aangevochten ziel
drukte en Hem het bloedzweet uitperste.
De aanleiding was op alle deze drie plaat
sen weer een andere, waarom ook het karakter
van deze verschillende tranen onderscheiden
was.
Te Jeruzalem heeft de Heiland geweend over
den geestelijken dood, waarin de schoone Gods
stad gezonken lag, over de hardnekkigheid,
waarmee het bondsvolk verwierp, wat tot zijn
vrede diende.
In Gethsemane was het een wegzinken onder
den ontzettenden last van den eeuwigen dood,
waaronder Hij zijn ziele gaf als offer ter weg
draging van de schuld zijns volks.
Maar hier bij Bethanië weende Hij met het
oog op den stoffelvjken dood, het lijden dezes
tegenwoordigen tjjds.
Men moet zeker Oosterling zijn, om het aan
doenlijk tafereel, door de gewijde pen van
Johannes geteekend, zich voor te stellen. Ook
wij stonden meermalen aan den grafkuil, waar
tranen vielen als tolken van gebroken harten.
En altoos weer stemt het tot weemoed. Maar
toch wij koele Westerlingen kennen den rouw
der Joden niet. Het is vier dagen na de be-
begrafenis en nog zijn de diepbedroefde Maria
en Martha omringd van vele klagers.
En zoo staat de Heiland temidden van een
weenende schare. Ontroering grijpt Hem aan.
En straks loopen ook Hem de oogen over.
Waarom
Is het medelijden met de treurenden Ten
deele zeer zeker. Maar hoe heeft Hij zoo pas
nog het gewonde zusterhart getroost met de
verzekering: ,Uw broeder zal weder opstaan".
En het vooruitzicht van de komende verras
sing gaf veeleer aanleiding tot eene opgewekte
stemming. Nog een oogenblik en de rouw
wordt in blijdschap veranderd.
Neen, de oorzaak ligt dieper.
Hij ziet de schoone schepping Gods op
droeve wijze verwoest en geschonden, een ruïne
van wat ze eens geweest is. Hij ziet den
mensch, het pronkstujjg van Gods vingeren,
ontzenuwd en ontzield, een prooi des verderfs
geworden, een onttroonden koning. Hij ziet
den satan, die het geweld des doods heeft, den
scepter zwaaien over de gevallen wereld.
De dood is zoo iets vreeselijks.
En dat niet alleen, omdat het sterven- voor
den mensch van zoo ontzaglijk gewicht is,
maar ook omdat het de verwoestende macht
is in het werk van Gods Majesteit. De kna
gende worm aan den wortel van den boom
des menschelijken geslachts. Het knellend juk,
dat den gevallen koning drukt van de wieg
tot aan het graf. De laatste vijand, tegen wien
dit tijdelijk leven één onverpoosde strijd is,
waarom we ook spreken van den strijd ora het
bestaan. De rauwe nagalm van den vloek, in
Edens lusthof uitgesproken. De snijdende wan
klank in het lied der Schepping. De bittere
vrucht van den gifbcom der zonde. De zicht
bare, tastbare vorm, waarin de verwoesting van
het werk Gods aan het licht treedt.
En het gezicht daarvan brengt een hevige
ontroering, een groote ontstemming in Jezus'
hart teweeg. Wat daar aoo verscheurd en ver
nield, zoo ontredderd en vertreden ligt, is im
mers het werk Zijns Vaders. En hoe zou Hij,
de Zoon, dat zonder ergernis kunnen aanzien
Dat wij dit maar al te gemakkelijk kunnen,
strekt ons allerminst tot eer. Wordt ons werk
door een schendige hand geschonden en be
dorven, ja dan weten we aanstonds van ont
stemming en verontwaardiging. Maar ons oog
is gewoonlijk te beneveld en de eere Gods
weegt ons te weinig, om met diepgevoelde
smart die verwoesting van Gods werken gade
te slaan. Weenen doen we, wanneer de dood
ons iets dierbaars ontneemt en ons hart scheurt.
Maar ach, hoe zelden verdiept zich dat weenen
tot een beweenen van de ontreddering in den
door God gewrochten tempel der natuur En
zie dat laatste woog bij Christus het zwaarst.
Zijne tranen kwamen uit zooveel dieper bron
dan de onze. Onze tranen zijn bezoedeld door
zelfzucht, maar de zijne waren zuivere tolken
van een innige, volmaakte liefde Gods. Onze
ontstemming is vaak opstand tegen den Be
stierder van ons lot, doch Zijne ontstemming
was eene heilige ijver voor's Vaders eere. Ons
weenen is dikwerf zwakheid, bij Christus echter
waren de tranen getuigen van de kracht
zijner ziel.
Daarom volgde dan ook op het weenen des
Heilands zoo heerlijke daad van zijne macht.
Onze tranen zijn in den regel even onmachtig
als onmatig. Indien de beroeringen van ons
gemoed iets uitwerken, dan is het veelal een
zondige uitwerking. Niet alzoo bij Christus.
Nog een oogenblik, en op zijn machtwoord
moet het graf zijn prooi wedergeven en de
tranen van smart worden afgewischt. Zjjn wee
nen is tevens een heersehen over den dood.
De Christus weent als machthebbende.
Met andere woorden zijn tranen zijn profetie
Hij kwam, om de wanklank uit het scheppings
lied weg te nemen door dengene, die het ge
weld des doods had, den kop te vertreden.
Jezus weende en dus zal Hjj de scheur
in de schepping heelen.
Jezus weende en dus zal Hij de verdor
ven wereld weder als een herschapen toonbeeld
van Gods majesteit in vollen luister doen her
rijzen.
Jezus weende en dus zal Hjj weenenden
verblijden, alle smarten doen ophouden, alle
tranen afwisschen, wanneer het woord der be
lofte vervuld wordt: „En de dood zal niet meer
zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal
meer zijnwant de eerste dingen zjjn weg
gegaan".
Christenlijder, zie op uw weenenden Jezus en
laat uw zuchtende ziel zich met den dichter
van Psalm 42 verheffen tot de blijmoedigheid
der hope:
Maar de Heer zal uitkomst geven,
Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt,
'k Zal in dit vertrouwen leven
En dat melden in mijn lied.
'k Zal Zijn lof zelfs in den nacht
Zingen, daar ik Hem verwacht,
En mijn hart, wat mij moog treffen,
Tot den God mijn levens heffen.
G. Doekbs.
I.
Ongesteldheid was oorzaak dat ik de be
spreking van het Concept ten behoeve van het
verband tusschen de Kerken en de Theol.
Faculteit der Vrije Universiteit niet heb kun
nen voortzetten en dat Ds. Bouma, na ons
overleg, in eenige artikelen ter voortzetting
een historisch overzicht der quaestie heeft ge
geven. Ik zou, naar onze afspraak, in één of
twee slotartikelen het verschil tusschen het
Concept dat nu ontworpen en ingediend is en
de vroeger ingediende nog bespreken. De
animo is er echter bij mij sinds mijn gedwon
gen rust tamelijk wel afgegaan.
Toen ik het Concept, thans aan de Kerken
verzonden, eerst zag en las, kreeg ik den
indruk dat, hoewel de Deputaten, ook volgens
hun schrjjven, slechts de opdracht van de
Synode hadden om het gewenschte verband,
waarin de Kerken en de Theol. Faculteit der
Vrije Universiteit tot elkander behoorden te
staan, moesten aangeven, bleek evenwel dat
dit verband meer en minder eng kon geno
men worden. Ja, dat de Deputaten het verband
in hun ontwerp vrij nauw en innig opvatten,
voor de Kerken uiteenzetten en aan de Kerken
voorstellen. Het te nemen en aan te gaan
verband vatte zjj zelfs zóó innig op, dat de
hope kon gekoesterd worden, dat zij een onuit
gesproken, stille poging waagden, om, bij het
aangeven van hetzelve, tevens de quaestie over
de opleiding op te lossen, de quaestie, die
sinds jaren zoo jammerlijk verdeelt, ondermijnt,
de krachten rooft, de rust verstoort en meer
dere uitgaven vraagt dan strikt genomen zou
den noodig zjjn. Die hoop en verwachting
bij het eerste lezen gekoesterd, gaf mij de
verwachting, dat bjj nog iets toe te geven aan
de Kerken Gods de broeders van Kampen met
de hunnen konden tevreden zijn en dat alzoo
de vrede nog weieens onverwacht zou kunnen
verkregen en geteekend worden. O, wat zou
dat een zegen en een vreugde wezenDat
zou naar den wil van God en ter eere van
Zjjn Naam zjjnHebt vrede onder elkan
der, zegt Hjj.
't Is waar, Hjj zegt ookHebt de waarheid
en den vrede lief. Niet den vrede ten koste
van de waarheid. Maar 'tis, naar ik meen,
ook waar dat de Kerken als zoodanig nog nooit
hebben beleden, dat de opleiding voor den dienst
des Woords eeniglijk en alleen, volgens de Waar
heid van de Kerken moet uitgaan. Op de Synode
te Wezel en in de Postacta van Dordt hebben
zjj zich, naar ik geloof, het krast uitgesproken.
En wèl, zooals ik ook nog altijd geloofde, dat
het 't veiligst en daarom het meest gewenschtis,
dat de Kerken het doen. Doch dat het eenig
lijk en alleen zoo mag en moet wezen, hebben
de uitspraken en de belijdenisschriften ons niet
geleerd. Doch veel minder hebben zij geleer-
aard en beleden, dat eene particuliere Veree-
niging van Christenen of de Wetenschap door
haar mannen het moet doen. En wijl deze
dingen zoö zijn, geloof ik, dat God wil, dat
de rust, de vrede, het eendrachtelijk samen
werken niet mag worden opgeofferd aan niet door
de Kerken beleden meeningen. Door dit alles
op te offeren bedroeven we den H. Geest en
benadeelen onszelven grootelijks, ja we doen er
de zaak van God schade door aan. Ps. 1333.
Maar 't is mij helaas reeds weer gebleken,
dat zij, die in deze het verst, zelfs principieel
tegenover elkander stonden, ook thans op hun
standpunt willen blij ven staan.'De opleidingmoet
van de Vereeniging der Universiteit op Gerefor
meerden grondslag uitgaan, zegt de ééne
groep van meelevende broederen, en daarom
deugt het Concept der huidige Deputaten niet.
Het geeft tè veel zeggenschap aan de Kerken
en legt de ovengenoemde Vereeniging weder
rechtelijk knellende banden aan. Zij moet het
volle zeggenschap hebben en houden, 't Is
en blijft alleenlijk haar Stichting. Ook, denk
ik, als die der Kerken er mee moet vereenigd
worden. Dat, wat wij in den vaorlaatsten vol
zin zeiden, is de toon tenminste van Utrecht's
Kerkbode.
Hoewel zachter en kalmer sprak in dien
geest ook de Zuider-Kerkbode. Doch ze is óók
van de wetenschap als zoodanig niet; want
volgens deze broederen en de Deputaten moet
weg wat men dienaangaande op de Synode te
Arnhem in het toen voorgestelde Concept voor
stelde. Daarom geen coöptatie zooals men daar
wilde. De heeren Professoren moeten niet
elkander benoemen en elkander bij vacature
aanvullen. Niet de wetenschap moet hier regee-
ren en heersehen. In het huidige Concept heeft
dan ook niet de wetenschap, hebben niet de
Professoren het laatste woord. Hoewel het Con
cept niet tot den einde toe ieder evenveel geeft,
evenwel hebben de Kerken en de Vereeniging
het zeggenschap. Het laatste woord, als het
nijpt en weer nijpt, heeft de Vereeniging.
Hetgeen, de eoöptatie, waarom oök ds. v.
Schelven met de Concept-Acte te Arnhem niet
geheel kon en wilde meegaan, komt in dit Con
cept niet voor. Zooals gezegd is, heeft nu de
Vereeniging het laatste woord. Maar daar wil
de andere, welbekende groep van broederen
niet aan zjj wil, als nog altijd en zooals thans
weer genoegzaam uit De Bazuin en uit De
Wachter bleek, het gansch tegenovergestelde.
Den broederen van deze groep bevredigt daarom
het Concept evenmin. Dat het veel geeft ter op
lossing der betreurenswaardige quaestie, zullen
zjj wel moeten betuigen maar hetgeen waarop
het aankomt, en waarom het hen te doen is,
hetgeen zy moeten en willen hebben, geeft het
niet. Het zeggenschap in laatste instantie geeft
het Concept aan de Kerken niet, maar dat
geeft het aan de Vereeniging.
Dat het niet wat meer geeft, spijt mjj ook.
Inzake de opleiding zou ook ik iets meer voor
de Kerken willen hebben. Want doordat aan
de Vereeniging het laatste woord gegeven is,
is het bij conflict mogelijk, dat de Kerken
met hare Inrichting op straat komen te staan
en dat de Kerken met de opleiding niet meer
aan den gang kunnen komen, omreden zij
daarvoor eerst met de Synode en daarna met
de Curatoren te rekenen hebben. En de voor
liefde in onze dagen is geen geheim.
De Vereeniging nu is door een wilsdaad der
menschen ontstaan en daarom moet zy in deze
m. i. niet staan boven de Kerken, die eene
georganiseerde, geinstitueerde schepping Gods
zijn. Ik hecht aan het Woord der Schrift:
„Alles is uwe". Voor de Kerken daarenboven
is de opleiding voor den dienst des Woords
noodig, haar welwezen staat er mede in 't