J. P. Tazelaar.
Het getuigenis der wereld.
Kerk- en Schoolnieuws.
TWEETAL
Ofticiëele Berichten.
Verantwoording van Liefdegaven.
Commentaar op Paulas' Zendbrief aan
de Philippenzen door Ds. Hibron, Zan-
ohiüs. Uit het Latyn vertaald door G.
WiBLBaeA, v. d. m. te Delft. Uitgave
van J. H. Kok te Kampen.
Het zegel is gebroken. De steen is afgewenteld,
't Is het ledige graf. De doeken zyn opgerold.
Uitdrukkelijk wordt ons dat in bijzonderheden
vermeld. Johannes en Petrus zagen de doeken
liggen, en den zweetdoek, die op het hoofd ge
weest was, zagen zij niet bij de doeken, maar
in het bijzonder op eene andere plaats samen-
gerold. Deze kleine bijzonderheden zjjn van het
grootste gewicht. Ze spreken van de hoogste
orde. Geen overhaasting, maar kalmte en majes
teit spreekt uit deze dingen. Johannes zag dat
alles en geloofde.
Welk eene tegenstelling tusschen het graf
van Abraham en dat van Christus. Rond de
spelonk van Machpéla waart de macht des doods.
Maar bij het graf van Christus ruischt de
Psalm des levens, het lied der opstanding. Boven
de spelonk van Machpéla kan worden geschre
ven„En hij stierf. En hij stierf." De een na
den ander is daar bijgezet. Maar het opschrift
boven het graf van Christus luidt: „De dood
is verslonden tot overwinning!" In de spelonk
van Machpéla zijn de patriarchen elkander ge
volgd. Christus is de eersteling dergenen, die
ontslapen zijn, en al de zijnen zullen straks
opstaan met Hem. Dat graf in Jozefs hof is de
rots, waaruit de bron des nieuwen levens ont
springt, die van Christus uitstroomende, voort-
stroomt en overstroomt, die, met Jezus één ge
worden, dat nieuwe leven mede deelachtig werd.
In dat ledige graf ruischt noch altijd de
echo van het woord des engels: „Komt her
waarts, ziet de plaats, waar de Heere gelegen
heeft." Hoe strekt dit den geloovige tot troost.
Want hjj ook is op weg naar het graf. Doch
dat Jezus in het graf gelegen heeft, en trium-
fantelijk daaruit verrees, neemt de somberheid
van den put des grafs voor den geloovige weg.
't Is de plaats, waar Jezus gelegen heeft. En
nu vreezen ze niet meer voor die donkere vallei.
Ja, hun lichaam zal straks wel in die groeve
worden bijgezet, maar het zal daar rusten in
hope, verwachtende den dag der zalige opstan
ding. Want Christus is het Hoofd, en de geloo-
vigen zijn de leden zijns lichaams. Nu het
Hoofd in heerlijkheid is verrezen, zullen een
maal al de leden opstaan door Hem. „Ik leef
en gij zult leven," sprak Hij. Zoo breekt voor
de dieipelen des Heeren het licht der opstanding
krachtig en helder door in de donkerheid van
dood en graf.
Door de zonde is de dood gekomen. En de
dood heeft het graf gegraven. Van toen af
heeft de doodklok dag aan dag over de aarde
geluid. En geslacht na geslacht is door het
graf verzwolgen en daar was niemand, die het
weer openen kon.
Maar zie, Christus is gestorven en begraven
Hij, de vorst des Levens, ging in de binnen-
kameren des doods, en Hij trad als de groote
Overwinnaar zegepralend uit het graf weer te
voorschijn. Door Hem is er een scheure geko
men in het zwart gordijn des doods. En door
die scheure ziet het oog des geloofs niet in het
graf, maar in den hemel, de plaats der eeuwige
zaligheid.
Nu Christus is opgestaan, is het graf om
schenen met de lichtglansen van de Zon der
gerechtigheid. Zóó diep hebben de eerste Chris
tenen dit gevoeld, dat zij met liederen des
lofs en der vreugde hunne dooden uitdroegen.
De geloovigen kunnen hen, die in het geloof
gestorven zijn, nu ook in het geloof begraven.
Als zij dierbare panden, die in den Heere ont
sliepen, waar hun oog en hart zich eens in
verlustigde, zóó aan den schoot der aarde toe
vertrouwen, dan gaat het hun als de vrouwen
Naar Jan'e getuigenis, was Bertus naar den
hemel gegaan, en dit was alleen gevolg
zoo vertelde Jan er altijd bij van de uit
stekende opvoeding die hij bij Jan had ont
vangen.
Wij laten dit echter geheel rusten, wijl wij
daarover niet kunnen en niet mogen oordeelen.
Niet lang na den dood van Bertus had Jan
weer twee andere weezen ter verpleging, twee
zusters, welker voogden te Laaghuizen woonden.
Deze werden niet door de armvoogden by Jan
besteed, maar uit hunne eigen middelen. Toen
deze meisjes de school verlaten hadden werd
in overleg met de voogden besloten, dat de
oudste het linnennaaien zou leeren en Jan's
vrouw in de huishouding zou helpen, en voor
de jongste werd een dienst gezocht in een kleine
boerderij. Jan trachtte zooveel mogelijk hieruit
voordeel te halen, ofschoon hij altoos het deed
voorkomen dat zijn weezen verpleging een liefde
werk was om des Heeren wil. De voogden
dezer weezen werden dit wel anders gewaar,
en hoewel dit niet zoo algemeen bekend was,
werd het later op treurige wijze openbaar.
We laten dit echter ook maar rusten, en
deelen alleen mee, dat wat Jan nu voortaan
met zijn schoenmakerij verdiende, overgehouden
kon worden, zoodat hij nu langzamerhand een
klein kapitaaltje verkreeg, en tot de welge
stelde burgers van Laaghuizen behoorde.
in Jozefs hof. Zij ontmoeten daar den engel
der vertroosting,";die hen toespreekt:' „Hij of
zy is hier niet! Wat ge hier neerlegt zyn
slechts j de windselen. Is maar 't omhulsel.
TerwyL'geJdat hier bijzet juicht de ziel reeds
zalig en heerlijk voor den troon des Lams."
Ja, 'het geloof in den opgestanen Heiland
geeft stof om te danken en te zingen ook
bij het graf.
ÜDe heer E. Wallace, correspondent van
een Engelseh blad aan den Congo, een man,
die naar zijn eigen woord, tot de wereld be
hoort en den Heere niet vreest, geeft een zeer
schoon getuigenis van den arbeid der Engelsche
zendelingen in dit droeve land. Hij schjjft
„Wat de zendelingen gedaan hebben, heb
ik met mijn eigen oogen gezien en sedert ik
dit gezien heb, ben ik trotscher dan ooit op
mijn vaderland en op mijn landgenooten. Geen
veldslag en geen wapengeweld, waarvan ik
getuige was, heeft op mij zoo'n diepen indruk
gemaakt, als deze voorposten der Christenheid
aan den Congo. Ik zeg dit in alle eenvoudig
heid, aangezien ik meen genoeg op de hoogte
te zijn om hun werk naar waarde te beoordee-
len. Ik denk daarbjj niet alleen aan het werk
van de Congo-Balolo-Zendingmet evenveel
geestdrift denk ik aan het werk van de Bap-
tistische zendelingen en alle andere zendingsar
beiders in den Congo-staat.
Iemand heeft mij eens verteld dat het zoo
moeilijk was mannen en vrouwen te bewegen
om als zendelingen naar den Congo te trekken.
Als man der wereld spreek ik openlijk uit,
dat ik mij daarover in het geheel niet verwon
der. Ik wilde geen zendeling aan den Congo
zijn, al kon ik er ook vijfduizend pond (f 60.000)
per jaar mee verdienen. Dat is gesproken van
een zeer wereldlijk standpunt. Ik ben niet van
meening dat het een zeer hoog standpunt is.
Het is een eenvoudige belijdenis dat ik de
vleeschpotten van Egypte verkies boven deze
opoffering en vernedering, welke gepaard gaan
met het leven der zendelingen aan den Congo.
En wat hebben de zendelingen tot stand ge
bracht? Ik verklaar zonder eenigen schroom,
dat alle ontwikkeling en beschaving, die den
Congo-staat ten deel viel, begin, voortgang en
einde, aan deze uitnemende menschen te danken
zijn. Dat inlandsche mannen en vrouwen, uit
de diepte van verdrukking en versmading, tot
de hoogte van goede beschaafde burgers zijn
opgeklommen, is te danken aan de zendelingen.
Alles wat goeds is in dit droeve land, is het
werk der zendelingen. Zy maken menschen
aan den Congo. Ik heb het met mijn eigen
oogen gezien. Het is de eenige heldere plek
in de dikke duisternis, die dit land des doods
omvangen houdt. Zy genezen de kranken, zy
helpen de zwakken. In de oude riddertijden
was het de plicht van eiken goeden ridder, de
zwakken en onderdrukten te helpen. Zulk een
taak hebben deze ridders des kruises van Chris
tus op zich genomen. Met toewijding vervullen
ze deze taak."
Zulk een getuigenis strekt natuurlijk tot
blijdschap. Al is het ook waar dat de heer E.
Wallace kennelijk wat veel doet opzijn „eigen
oogen," het is toch verblijdend dat de mannen,
die de „vleeschpotten van Egypte" liefhebben,
zulk een getuigenis geven, gedrongen worden
om zulk een getuigenis te geven. De Zending
draagt veel smaadheid en haar dienaren wor-
Hierdoor werd Jan's hoogmoed vooral niet
minder.
Op maatschappelijk gebied ging hy vooruit,
en zonder zorg kon hy leven. En als de gie
righeid hem niet zoo in hare strikken gehad
had, had hy zelfs nog wel ruimer kunnen leven.
En op godsdienstig gebied? Nu dat ging
ook van hoogte tot hoogte. Tengevolge van de
voortdurende vacature in de Gereformeerde ge
meente trad Jan als ouderling en als voorzit
ter van den Kerkeraad telkens op den voor
grond.
Toch was ook hier nog iets dat hem hinderde.
Maar eiken Haman heeft immers ook een Mor-
dechai En Jan had ook nog wel iets, dat hy
gaarne anders had gehad. Toen de predikant
der Gereformeerde gemeente vertrokken was,
had men een der andere ouderlingen aange
wezen om de catechisatiën te houden. Daarin
was men hem voorbijgegaan.
Dat was weer een miskenning geweest, die
hy den broeders zeer kwalijk nam. En vooral
ook omdat die ouderling een kleine vergoeding
voor dien arbeid ontving, hinderde hem dat
zooveel te meer. Want ook die vergoeding
had Jan wel gaarne willen hebben. De eer
was hem dus niet alleen ontgaan, maar met de
eer ook het geld.
Hy weigerde daarom dan ook de beide wee
zen, die in zyn huis waren, ter catechisatie te
den duchtig bespot.
Nu dreigt van zulk een getuigenis altyd
eenig gevaar. Wy worden zoo licht verleid
naar zulk een getuigenis te hunkeren. En wy
kunnen zulk een getuigenis alleen verkrijgen
door arbeid op een terrein dat ons eigenlijk
vreemd is. Die heeren waardeeren ons werk
alleen wegens de uitwendige beschaving en
ontwikkeling, welke wy in heidenlanden bren
gen. En wy komen toch eigenlijk niet om
beschaving te brengen. Als wy dat doen is
het iets bijkomstigsis het meer een onwille
keurig gevolg dan een rechtstreeks bedoelde
vrucht. Wy komen in de heidenlanden om er
het Evangelie te brengen, om den heidenen
te verkondigen de deugden Desgenen die ons
uit de duisternis geroepen heeft tot zyn won
derbaar licht; om de heidenen de zaligheid
deelachtig te maken des hemels en niet der
aarde.
Vijanden die ons smaden hinderen in dat
opzicht zooveel niet. Wy halen over hen de
schouders op en gaan onzen eigen gang. Maar
vijanden, die ons roemen, zyn gevaarlijk. Ook
omdat men onwillekeurig aan hun getuigenis
eigenlijk te veel waarde hecht. Als zulk een
liefhebber van de „vleeschpotten" wat goeds
van de Zendiog zegt, gaat dat als een gewichtig
getuigenis de wereld rond. Waarom is diens
mans getuigenis nu meer waard dan dat van
zooveel anderen, die de Zending liefhebben
Kan zulk een man met zyn „eigen oogen"
beter oordeelen dan iemand, die jaren lang in
de Zending leeft en zich beijvert over haar
een rechtvaardig oordeel te vellen
Overgenomen
te 'Oldemarkt
ds. C. Veltenaar te Emmercompascuum,
ds. J. Zijp te Zwartsluis.
BEROEPEN
te Apeldoorn dr. T. Hoekstra te Hazerswoude
te Ierseke: ds. A. P. Lanting te Oud-Loosdrecht;
te Lioessensds. H. Schaafsma te Hommerts
te 's Hertogenboschds. Js. v. d. Linden te'sGra-
venhage (die deze kerk reeds van
1882—1893 diende);
te Oldemarkt: ds. C. Veltenaar te Emmer
compascuum
te Marrum ds. W. Oosterheert te Kiel win de-
weer
te Oenkerkds. S. Groeneveld te Winsum.
AANGENOMEN
naar Exmorrads. U. Buwalda te Nieuw-Beerta;
naar Dinteloordds. A. L. Ruys te Montfoort.
BEDANKT
voor Garrelsweerds. J. Ridderbos te Oosterend.
Door de classis Goes werden Woensdag
benoemd tot afgevaardigden naar de Prov. Synode
van Zeeland ds. R. J. v. d. Veen, ds. G. Doe-
kes en de ouderlingen D. Schipper en A.
Geelhoed als primi, en ds. K. van Anken, ds.
K. Oussoren en de ouderlingen L. van Vessem
en J. Adriaanse, als secundi.
Ds. H. Dam, sedert 1876 pred. te Wes
tergeest, heeft tegen Sept. a. s. zyn eervol
emeritaat aangevraagd, om gezondheidsredenen.
De classis Breukelen geeft aan de kerken
kennis, dat zy zich tot haar leedwezen genood
zaakt heeft gezien dhr. N. Bydemast te Maarsen
zyn bevoegdheid als oefenaar te ontnemen en
zulks op grond van „openbare scheurmaking".
zendenwant wat die andere ouderling hen
leerde kon hy hen even goed, ja nog wel veel
beter leeren. Zóó sprak hy zelfs tot anderen.
Doch als hy er door zyn medebroeders over
onderhouden werd, heette het, dat het uur der
catechisatie zoo ongunstig was, en dat zy daarom
niet konden komen.
Jan nam het dus ook met de waarheid niet
zoo nauw.
Het was in dien tijd dat Jan ziek werd. Aan
vankelijk scheen dit van minder beteekenis,
doch na eenige dagen liet zich de ziekte erns
tiger aanzien. De doeter constateerde een erns
tige longontsteking en vreesde het ergste. Teen
dit in de gemeente bekend werd, werd Jan door
velen bezocht, en menigeen dacht, dat het wel
spoedig met hem zou afgeloopen zyn en hyzelf
dacht dit ook.
Allen verwonderden er zich echter over, dat
men hem uit zichzelven nooit hoorde spreken
over zyne hoop voor de eeuwigheid. Alleen
indien hem er naar gevraagd werd, gaf hy
kortaf ten antwoord: „O, dat is wel goed!"
Doch dan bracht hijzelf, al kon hy ook slechts
met moeite spreken, het gesprek spoedig op
een ander onderwerp.
Eenmaal zeide hy tot iemand, die hem be
zocht, en met hem over het geestelijk leven
sprak„Ja, dat is wel goedmaar maar
Aan de Theol. Schooi slaagde voor het
candidaats-examen de heer N. J. Trenning,
wiens adres is ds. R. Hamming te Zaamslag.
De Theol. Schooldag zal D. V. in de
eerste week van Juli a. s. te Kampen worden
gehouden.
Reorganisatie Ned. Herv. Kerk. Een commis
sie, bestaande uit de heeren Dr. Ph. J. Hoede-
maker, Chr. Hunningher, Dr. P. J. Kromsigt,
Dr. B. van Meer en H. Visser, allen predi
kanten der Ned. Herv. Kerk, heeft zich, meldt
de N. Crt., met een open brief gewend tot alle
kerkeraden hunner Kerk, inzake de reorgani
satie dier Kerk. Aan het slot van dezen brief
noodigt deze commissie alle kerkeraadsleden
uit, en voegt ze er by dat de leden der ge
meente niet worden afgewezen, tot het by wonen
van een door haar uitgeschreven vergadering
op Donderdag den 30sten April aanstaande in
„Irene" te Utrecht. In deze samenkomst hoopt,
na een inleidend woord van Dr. Ph. J. Hoede-
maker, Dr. B. van Meer te spreken over„Het
democratisch beginsel en de kiescolleges", ter
wijl Dr. P. J. Kromsigt zich voorstelt alsdan
te handelen over: „De decentralisatie van den
arbeid der Synode", en daartoe de aandacht
zal vestigen op de wijze, waarop de Kerk in
andere landen is ingericht.
Gisteren werd alhier uit het te voren gestelde
tweetal Predikanten tot Herder en Leeraar ge
kozen de WelEerw. heer ds. A. P. Lanting te
Oud-Loosdrecht.
Namens den Kerkeraad,
A. M. Stikbtii, Scriba.
Ierseke, 20 April 1908.
Vlissingen B. In de collecte op 19 April voor
de Kerk ontvangen een gift ad f 10,met
bijschrift: „Uit dankbaarheid".
Namens den Kerkeraad,
P. G. Laibnohs, Scriba.
BOEKBEOORDEELIN G.
Reeds eenigen tyd geleden mochten wy de
aandacht op dit belangrijke boek vestigen,
nadat het eerste stuk verschenen was. Nu het
compleet is, willen wy gaarne het met volle
vrijmoedigheid aanbevelen.
In een voorwoord van den Vertaler wordt
meegedeeld, dat reeds vroeger uitgegeven werd
de uitnemende commentaar op den brief van
Paulus aan die van Ephese. Maar tot nog ble
ven wij verstoken van een herdruk der com
mentaren op de brieven aan de Philippenzen,
Colossensen en Thessalonicensen. Het dacht
ons echter goed deze belangrijke werken niet
in het Latijn te doen herdrukken, omdat wy
ze in handen wenschen te zien van een breede
kring van lezers en onderzoekers der Heilige
Schriften
Door de goede hand onzes Gods over ons is
er een opleven merkbaar van onze oude Gere
formeerde Theologie, en is de vraag naar de
wie zal nu myn nieuwe winterjas hebben, waarop
ik altoos zoo zuinig geweest ben. Ik heb die
reeds twee jaar en heb die nog by na niet ge
dragen".
Toen de bezoekster deze woorden hoorde,
haalde zy de schouders op, schudde het hoofd
en vertrok, niet meer wetende wat zy nu wel
van ouderling Barsink denken moest, want zy
gevoelde zich zeer met hem teleurgesteld.
Tegen aller verwachting in werd Jan echter
weer beter, en nu sprak hy gedurig er over,
dat hjj ook wel gaarne had willen sterven.
Tevens vertelde hy nu ook dat zoovelen hem
hadden bezocht tijdens zjjne ziekte, en dat ieder
een zoo bevreesd was geweest, dat hy sterven
zou, omdat in dat geval waarschijnlijk de ge
meente er wel by ten gronde zou gegaan zyn.
En niet zoo heel goed beviel het hem daar
geantwoord werd, dat de andere ouderlingen
gedurende dien tyd op uitnemende wyze hun
plicht gedaan, en de gemeente gediend hadden.
Hy was dan ook reeds sedert eenige weken
geheel hersteld, en was toch nog in 't geheel
niet in de kerk geweest.
Toen hy hierover eens door een der andere
ouderlingen onderhouden werd, zeide Jan, ook
weer naar de kerk te zullen komen, onder voor
waarde echter, dat hjj dan die eerste maal zelf
de gemeente moest voorgaan in het lezen van
een predikatie. (Wordt vervolgd.)